William Z. Shetter
...........
In het jaar 1955 kwam ik naar Nederland om mij in Leiden een jaar lang te laten inwijden in de geheimen van de Nederlandse dialectologie. Toen in de loop van dat jaar bleek dat er dringend behoefte bestond aan lesmateriaal Nederlands voor Engelstaligen, werd mij gevraagd om uit de losse pols een bescheiden leerboek samen te stellen.
Het illustreren van de vele kronkelwegen van de Nederlandse woord- en zinsstructuur alsmede het verschaffen van vertaaloefeningen bracht met zich mee dat ik enkele honderden voorbeeldzinnetjes moest bedenken. Waar kon ik dat soort materiaal vinden? Uit het dagelijks leven om me heen, dat lag toch voor de hand.
Nu ik die eerste druk weer eens opensla, heeft dat voor mij iets vertederends. De geuren en kleuren van het Nederland van bijna een halve eeuw geleden, het Holland van Jip en Janneke, waaien me als het ware van de bladzijden tegemoet. Een paar voorbeelden, letterlijk geciteerd.
Nederland was toen nauwelijks over de oorlog heen:
Een jaar of vijftien geleden, voor de oorlog, stonden er nog een heleboel bomen in het park aan de overkant. Wat is er gebeurd?
Er heerste nog een bijna landelijke stilte en eenvoud:
In Nederland zie je niet veel verkeerslichten, zelfs in de steden.
Om de haverklap is er sprake van fietsen, maar het autoverkeer schijnt nauwelijks mijn aandacht getrokken te hebben. In de hoogtijdagen van de verzuiling had ik maar een zwak vermoeden van wat dat woord allemaal inhield, wat me niet belette om overal kerken om me heen te zien:
Deze stad heeft een bibliotheek en vier kerken. Ons stadhuis lijkt op een kerk.
De tijd van de supermarkt lag nog in het verre verschiet:
De mensen hebben een winkel in het huis en wonen boven of achter de winkel.
Wie herinnert zich nog een tijd toen alles aan huis verkocht werd?
Melk, brood, kolen en zelfs groente en vis worden in Holland allemaal thuis bezorgd.
Vrijwel iedereen moest in die jaren tevreden zijn met krappe behuizing:
Meneer en mevrouw H. wonen op een kamer in de T. straat. De kamer is niet groot, maar groot genoeg.
Dat er nog aan alles tekort was leerde ik al spoedig accepteren als iets vanzelfsprekends: Sinaasappels zijn hier niet te krijgen.
Soms is er geen boter te krijgen.
En ook de armoede die overal heerste:
Zij fietst graag, maar zij is te arm om een fiets te kopen.
Er wordt hier margarine gegeten omdat boter zo duur is.
Uit andere zinnen blijkt dat iedereen een hoed droeg en dat er in de winter op Friese doorlopers geschaatst werd. En dat kennis van het Engels nog heel beperkt was. Mijn buitenlandse ogen zagen nogal eens wat eigenaardigs:
In dit land kun je havermout in een fles kopen. Wist je dat?
Zij wachten op de tram, maar zij praten niet.
De havermoutflessen van de melkboer zijn allang verdwenen. Maar wat dat laatste betreft, vraag ik me af of de gereserveerde Nederlanders wel zo anders zijn geworden.