| |
| |
| |
Ludo Beheydt
........... In stukjes gevallen
Columnisten als chroniqueurs van de Nederlandse cultuur
Kroniek cultuur en maatschappij
De hartslag van een cultuur is het best te horen in haar columns. De column is een beperkt en vluchtig medium waarmee de journalist het ritme van de natie aangeeft. Nederland heeft een grote traditie van columnisten waartoe ook bekende schrijvers als W.F. Hermans en R. Campert behoren. Wie Nederland en de Nederlandse natie van binnenuit wil leren kennen, leze zijn columnisten. Die gedachten kwamen bij me op toen ik nogmaals door de gebundelde stukjes bladerde die Nederlandse columnisten tegenwoordig met enige regelmaat op de markt gooien.
Natuurlijk klinken de stemmen niet unisono en natuurlijk is er een groot kwaliteitsverschil tussen al die efemere schrijfsels. Tenslotte zijn columns niet bedoeld als geschriften voor de eeuwigheid. Het zijn subjectief gekleurde stukjes waarin een auteur op een heel persoonlijke wijze een mening spuit of faits divers becommentarieert. Maar wie de moeite neemt om vrij regelmatig de stukjes van gerenommeerde columnisten door te nemen, krijgt een genuanceerd beeld van de levensstijl van de Nederlandse natie. Zijn die columns dan zo genuanceerd? Neen! Dat zijn ze juist niet. Het is typisch voor het columnmedium dat er felle, hoogst individuele meningen geventileerd worden. Columns worden heet van de naald geschreven en missen daardoor - op een enkele uitzondering na - de afstandelijkheid die nodig is voor een evenwichtig en genuanceerd oordeel. Maar aangezien verschillende stukjesschrijvers zich laten sturen door heel uiteenlopende emoties en aangezien het perspectief van hun commentaren erg wisselend is, krijgt de lezer door een vergelijkende lectuur toch een genuanceerd beeld van de actualiteit. Laat ik dat even illustreren met het fenomeen Pim Fortuyn, bekeken door diverse columnisten.
Iedereen beseft dat sinds Pim Fortuyn het ‘beeldmerk Nederland’ snel aan het veranderen is. Dit proces van verandering konden we op de voet volgen in de commentaren van de columnisten, die elk hun eigen versie gaven van dit politieke gegeven.
De zaterdagse column in NRC Handelsblad van Youp van 't Hek, om maar met de notoir hilarische cabaretier onder de columnisten te beginnen, wordt door een gretige horde intellectuelen met besmuikt plezier elke week verslonden. Van 't Hek is en blijft een cabaretier, een bij momenten agressieve plaaggeest
| |
| |
die de grote en kleine gebeurtenissen in Nederland schamper becommentarieert. Zijn columns variëren van snerende scherts tot regelrecht treiterend sarcasme. In de tiende bundeling van zijn columns, Het platte land, deelt hij in een leuk stukje onder de ironische titel ‘Sorry’ terloops mee met welke instelling hij zijn stukjes schrijft en hoe daarop gereageerd wordt in Nederland:
Tot voor kort zat ik met mijn tong uit mijn mond mooie beledigende volzinnen te bedenken en het kon me meestal niet kwetsend genoeg zijn. Ik mocht Pim graag te grazen nemen (...) Maar sinds allerlei advocaten mijn stukken serieus screenen, durf ik niet meer. Ik typ met handschoenen aan. (p. 123)
Van zo'n commentator, die inderdaad graag op de man speelt, kan je natuurlijk geen objectief verslag verwachten, maar je krijgt wel heerlijk dwarse kritieken die je soms gniffelend en met leedvermaak leest. Zo schrijft hij over de transformatie van de ‘leuke meid’ Máxima in de ‘prinses’ in de volgende bewoordingen:
Ik zag haar afgelopen week door Rotterdam en Flevoland sjouwen. Ik zag een verpieterde tut, een degelijke voorleesmoeder uit Amstelveen en de buurvrouw van Jan Peter Balkenende. Alle erotiek is eruit geramd. Ze ziet eruit als de voorzitster van de Ermelose UVV, de vrouw van een gereformeerde ouderling, de bibliothecaresse van de zondagsschool te Hollandscheveld, etc. (p. 33)
Dat is de stijl: genadeloos en ongegeneerd. Naar aanleiding van de dood van Pim Fortuyn schreef diezelfde Van 't Hek:
De prettig gestoorde wervelwind Pim Fortuyn kwam sinds een halfjaar met zevenmijlslaarzen richting Tweede Kamer en hij zou volgende woensdag een historische monsterzege behalen. Voor de cabaretier en columnist was Pim Fortuyn een zegen. Ik was het op veel punten totaal met hem oneens en dat vond ik heerlijk. (...) Hij was een absoluut fenomeen, die het ingedutte Binnenhof hardhandig heeft wakker geschud. Vooral binnen de paarse partijen zaaide hij totale paniek. Het was een feest om tegen hem te schrijven. (p. 114)
Heel anders zijn de columns van een journalistieke coryfee als Jan Blokker. Van Jan Blokker, vooral bekend van zijn commentaren in de Volkskrant, is net een bundeling van columns over het lange jaar 2002 verschenen. Niet zonder kwaadaardigheid noemt hij die bundel De afrekening en de omslagtekening onderstreept het cynisme dat Blokker niet vreemd is. Op het kaft staat een keuzeblokje van een stembiljet dat half rood gemaakt is en waaruit een trage druppel bloed sijpelt. Voor wie bekend is met de Nederlandse politiek is het beeld duidelijk: net voor Fortuyn door de Nederlandse kiezer in de Tweede Kamer zou gestemd zijn, is hij vermoord. Blokker heeft zijn afkeer en vrees voor Fortuyn nooit onder stoelen of banken gestoken. Anders dan Van 't Hek die
| |
| |
vooral jent, is Blokker de koele cynicus die met een breder uitgewerkte vergelijking tussen Mussolini en Fortuyn, deze laatste voorstelde als ‘de nieuwe Duce’:
Ze hebben wel wat van elkaar weg, die twee.
Allebei intellectuelen om te beginnen. De oude schreef jarenlang stukjes in een Italiaans soort Elsevier, kende z'n Nietzsche, sprak z'n talen (...)
Gevoel voor theater hebben ze ook gemeen. Het is dat hij zich toen met een zaaltje moest behelpen, maar de manier waarop Pim aan het eind van zijn eerste groot optreden in de houding sprong en salueerde, had behalve een uniform vooral een balkon verdiend. Ze delen hun afkeer voor politieke partijen. (...) Beide Duce's hebben de democratie hoog (...) Interessante gelijkenissen. (p. 28)
Wat opvalt bij Blokker is hoe goed hij gedocumenteerd is, hoe indringend hij observeert, en bovenal hoe scherp en zuinig hij formuleert. Blokker is de man van de korte, krachtige typeringen die je bijblijven. Zijn stukjes zijn als bijtend zuur dat sporen nalaat op je opinies.
Van een heel ander kaliber is het werk van de essayist Bas Heijne. Ook hij schrijft columns, maar ik noem hem bewust een essayist. Hij heeft zijn columns van de laatste twee jaar uitgegeven in de bundel Het verloren land. Opmerkingen over Nederland. Wat meteen opvalt bij Heijne is dat hij zich - als de grote uitzondering - niet laat meeslepen door de waan van de dag. Hij is een analyserend, nadenkend commentator met een brede visie. Eerder dan op de man te spelen, opent hij de ogen van zijn lezers. Met een grote dosis nuchterheid kijkt hij tegen de hysterie aan en formuleert hij bedachtzaam zijn bedenkingen. Over Fortuyn schrijft hij:
Zijn grootste kracht was de frontale confrontatie, waardoor hij mensen dwong hun eigen overtuigingen en principes tegen het licht te houden. Daarmee nam hij veel politici hun beschermende laag van geruststellende clichés en comfortabele ideële drogredenen af. Het maakte zijn verschijning opwindend, het debat prikkelend; door hem staat alles weer ter discussie. Het verklaart ook de oprechte sympathie die zijn beste tegenstanders voor hem kregen. Je kunt zeggen dat hij Nederland van zijn sociale hypocrisie heeft bevrijd.
Tegelijkertijd baarde Fortuyn een monster. Met zijn terechte kritiek op de verkalking van de gevestigde politieke partijen, ontketende hij tegelijk een grote rancune tegen iedere politiek, tegen het idee van establishment zelf, cultureel, politiek en maatschappelijk. Een deel van zijn succes kwam voort uit wat hij nu juist zei te bestrijden: het gebrek aan gemeenschapsgevoel bij de verweesde massa, die zich heeft afgekeerd van de politieke en maatschappelijke instituten en opgegaan is in de commerciële massacultuur, die zichzelf wenst te regeren. (p. 159)
| |
| |
U merkt het, Heijne is geen symptoombestrijder. Hij kijkt met intellectuele afstandelijkheid en met een sobere sereniteit naar de actualiteit. Hij is geen karikaturist die het gesundes Volksempfinden uitvergroot tot een persoonlijk succes. Heel vaak gaat hij juist genadeloos in tegen gemakzuchtige hetzes en onbekookte stemmingmakerij. Hij ergert zich trouwens aan de oppervlakkige eenzijdigheid van heel wat columnisten. Zo haalt hij naar aanleiding van de dood van Pim Fortuyn uit naar de windhanen die plotseling snel bijdraaien: ‘Verklaarde Fortuyn-haters wringen zich in bochten om de volkswoede van zich af te wentelen en schurken zich schaamteloos tegen zijn nagedachtenis, de cabaretier Youp van 't Hek voorop.’ (p. 159)
Zelf is Heijne een vijand van de grote woorden. Zijn wapen is de helder geformuleerde eerlijke beschouwing. Die beschouwing is niet saai. Integendeel. Bij momenten is ze speels, fraai en fel, en heel vaak onverwacht. Heijne is de wat ontgoochelde cultuuridealist die weinig opheeft met wat er in zijn ‘verloren land’ gebeurt. Hij kijkt met onbehagen en wat moedeloos tegen het mislukte multiculturele Nederland aan en constateert:
het wegvallen van het geloof in de politiek, ergens aan het einde van de jaren zeventig, heeft van ons land een geestelijk niemandsland gemaakt, omdat dat geloof niet getransformeerd is in een diepere, meer speculatieve visie - op nationale identiteit, op de Nederlandse cultuur, op wat een staat zou moeten zijn voor zijn burgers, op wat het eigenlijk betekent om Nederlander te zijn in tijden van migratie en globalisatie. (p. 13)
Als kompaan van deze wat filosofische cultuurpessimist, zou ik de éminence grise van de Nederlandse cultuurjournalistiek willen vermelden: H.J.A. Hofland. Door zijn collega's is deze bedaagde en peinzende nestor van de Nederlandse journalistenbent in 1999 uitgeroepen tot de Journalist van de Eeuw, een wat pompeuze titel voor deze erudiete, bedachtzame en creatieve duizendpoot. Ter ere van zijn vijfenzeventigste verjaardag is een keuze uit zijn journalistieke schrijversproductie verzameld in Op zoek naar de pool. Het beste van H.J.A. Hofland. Hofland is een getalenteerd veelzijdig en eigenzinnig auteur, die met de bespreking van alleen maar zijn columns vreselijk tekortgedaan wordt. In de bundel Op zoek naar de pool zijn geen vluchtige stukjes opgenomen, wel is de bundel een staalkaart van het journalistieke kunnen van een briljant vakman. Terecht schrijft Sjoerd de Jong in de inleiding:
Hoflands journalistieke werk, dat behalve duizenden columns en overpeinzingen ook talloze reisverslagen, reportages en opstellen bevat, is niet het resultaat van een verstrooid of gedachteloos kijken, het knipperen of staren waarvan de journalistiek dagelijks talloze voorbeelden levert. Hier vinden we een beheerste openheid voor de mensen en de dingen, in hun volle verschijning, zeggingskracht en, niet te vergeten, hun levende geschiedenis. (p. 8)
| |
| |
Het ligt dan voor de hand dat in deze bundel niet de haastige eendagsvliegen zijn opgenomen, maar eerder de bewijzen van die zeldzame combinatie van persoonlijke mémoires en historisch besef. In het kader van deze kroniek is dan vooral het hoofdstuk over Nederland en de politiek interessant. Daarin is jammer genoeg geen stuk over Fortuyn te vinden, want die vergelijking met de andere columnisten zou beslist interessant geweest zijn. Je kan er namelijk van op aan dat Hofland, zichzelf getrouw, met één van zijn ondertussen beruchte, pijnlijke vergelijkingen een aantal associaties zou oproepen die je doen opveren. Wie precies wil weten wat ik bedoel met die beruchte vergelijkingen, moet maar eens zijn opstel over ‘De sociaal-democratie en het goede huwelijk’ in het hier genoemde hoofdstuk lezen: Vader Drees, het voorbeeld, het geweten en de vraagbaak van de Nederlandse natie krijgt plotseling een heel ander karakter!
De bundel van Hofland is vooral een uitdagende dieper gravende analyse en wie daarin het beeld van de Nederlandse cultuur zoekt, botst op controversiële stellingnames die telkens goed onderbouwd zijn. Zo komt Hofland in een uitvoerige geschiedenis van de krant die hij vermengt met persoonlijke mémoires tot de volgende ontluisterende conclusie:
De Nederlandse beschaving is een beschaving zonder spiegel; een beschaving van uitsluitend het heden, zonder nieuwsgierigheid naar haar geschiedenis en zonder verlangen naar haar toekomst. Daarin onderscheidt ze zich scherp van haar naaste concurrentie: de Vlaamse, de Duitse, de Franse, de Engelse en die van verder in Midden-Europa. (p. 368)
Van Hofland zou ik in dit verband nog een ander boek willen bespreken, een boek dat een beetje buiten het columngenre valt, maar dat toch zo'n mooi aanvullend beeld geeft van de culturele identiteit van Nederland en dat tevens recht doet aan de originaliteit van Hofland. Dat boek is een prachtig verslagboek dat twee fotografen, Hans Samson en Laura Samson Rous, samen met Hofland maakten. Het boek, De Hollandse metamorfose (voorheen het poldermodel) is een fotoreportage met reisverslag dat de fotografen en de journalist onafhankelijk van elkaar hebben gemaakt en waarin de lezer in drie opzichten geconfronteerd wordt met het nieuwe Nederland. Vooreerst is er het werk van de fotografen: dat is dubbel. Het confronteert je met het landschap in Nederland en met de mens in Nederland. Beide blijken in staat van permanente verandering. Planologisch en geografisch is de tijd van het rijtjeshuis en de keurig opgedeelde ruimte definitief voorbij, de tijd van het wilde wonen en de megabouwwerken heeft zijn intrede gedaan. Demografisch en etnisch zien we een zelfde verandering: Nederland verandert van kleur. De foto's van ‘het zuidelijke type’, de meisjes met hoofddoek, de Oost-Europese asielzoekertjes tonen dat onaanvechtbaar aan. En dan is er de inleiding van Hofland, die een briljante synthese geeft aan de hand van een studiereis door Nederland in trajecten. Het verhaal van de permanente revolutie via een wilde schoolreis. Als het aan Hofland lag zou het een verplichte schoolreis worden die als inburgeringsplicht voor elke Nederlander zou gelden, nieuwkomer én ingeborene:
| |
| |
Iedere Nederlander die over het verleden, heden en de toekomst van zijn land wil meepraten, zou verplicht moeten worden, een maal per jaar een studiereis binnen de grenzen te maken. Traject naar keuze. Niet onder deskundige begeleiding, niet volgens een voorgedrukt programma, maar zelfstandig, desnoods op rijkskosten, en met uitsluitend de opdracht om te kijken. (p. 5)
De Hollandse metamorfose is een juweeltje voor wie kritisch commentaar op het veranderende Nederland op prijs stelt. Het is ook een totaal anderssoortige en welkome aanvulling op het schrijfwerk van de columnisten.
De kritische reflecties over het eigen land zoals we die bij Hofland vinden zijn symptomatisch voor de Nederlandse journalistiek. Ik heb ze ook al vermeld bij Blokker en Heijne. De zelfkritiek is de rode draad die ik in de bundels die ik tot hiertoe bekeken heb, terugvind. Het is het calvinistische trekje van schuldbewustzijn en afkeer van hogeborstzetterij.
Tot nu toe heb ik één bundel columns bewust buiten beeld gelaten, namelijk het jaaroverzicht van Jan Mulder en Remco Campert: Camu 2002. De schrijvers zijn genoegzaam bekend, literaire auteurs die ook journalistiek hun sporen verdiend hebben, vooral in hun vertrouwde hoekje op de voorpagina van de Volkskrant. Om de beurt nemen ze dagelijks scherpzinnig en humoristisch de waan van de dag op de korrel. Het zijn stukjes heel kort op de bal die, als je ze achter elkaar leest, een intimiteitsgevoel met Nederland geven dat je moeilijk onder woorden kunt brengen. Ik vroeg me bij het lezen van die minuscule egodocumentjes voordurend af: Vanwaar nou dat warme-huiselijkheidsgevoel? Ik denk dat ik het weet! Veel van die stukjes gaan over ‘niets’. Over het heel gewone niets van elke dag, waar de gemiddelde mens verstrooid overheen kijkt.
Ze zetten je - pats-pardoes! - middenin de dagelijkse cultuur van Nederland, in het kleine interieur van de Hollandse huiskamer. Ze doen hetzelfde als de Hollandse binnenhuisschilders van de zeventiende eeuw. Beide columnisten hebben de wonderlijke gave om de kleine kantjes van hun eigen land te laten zien en geestig aan de kaak te stellen. Het zijn pittig geformuleerde miniatuurtjes. Ik kan stilletjes genieten bij stukjes als Crimineeltjes van Jan Mulder, waaruit ik hier wat fragmentjes pik:
Het woord staat steeds vaker in de krant: crimineeltjes. Het gaat vooral om crimineeltjes uit Marokko en soms zijn het ook zwartjes. (...) Nederland staat bekend om zijn buitensporig gebruik van het verkleinwoord, maar crimineeltjes went niet. Alsof je het over illegaal uit Brazilië ingevoerde levende tuinkabouters hebt, de zogenaamde crimineeltjes. (...) Ik zie onmiddellijk de groep crimineeltjes voor me, in hun korte broekjes en echte padvindersmesjes aan hun veel te dikke riem. (...) Het staat er wel niet zo, maar ik lees: ‘Veel van de probleempjes vinden hun oorzaakjes in het kleine feitje dat tweede-generatiejongeren verloren raken tussen twee samenlevinkjes. Als ze beter hun worteltjes kennen, kunnen ze ook betere keuzetjes
| |
| |
maken voor hun toekomstje.’ Crimineeltjes. Alsof er wat in de goot drijft. (p. 99)
De dubbele bodem van het Nederlandse diminutief gecombineerd met de persiflage op de openbare welzijnstaal maakt dit soort stukjes tot taal- en cultuurpareltjes die ik node zou missen. Campert bewonder ik dan weer om zijn vaardigheid om heel gewone dingen, zoals de prijs van de komkommer, of een keukentip in de krant, gewone stoelen of een doodnormale poes speciaal te maken. Over die komkommer bijvoorbeeld:
Twee euro vind ik een fiks bedrag voor deze aardvrucht die toch niet veel meer is dan een hoop water met een laf smaakje en een groen kleurtje. Mooi is hij ook niet, maar dat telt natuurlijk niet mee in het eetgebeuren. (...) In een Nederlandse jeugd groei je op met bloemkool en komkommer (en andijvie, inmiddels ook onbetaalbaar). Daarom ging ik er tot op de dag van vandaag van uit dat dit zeer Nederlandse groentes waren (...). In de zomer maakte je een fietstocht over de Veluwe. Je kreeg een komkommer mee tegen de dorst. De schil mocht je niet eten, want dan kreeg je een vreselijke ziekte in je buik. (p. 15)
Het ‘eetgebeuren’, het woord alleen al!
Camu 2002 moet je lezen als je wil weten hoe Nederland er in zijn kleinste hoekjes uitziet, maar ook als je aan den lijve wil ondervinden wat in Nederland de ‘normen en waarden’ zijn. Lees maar de hilarische stukjes Cellentekort, De norm, Zuinig en Kruimfijter. Natuurlijk vraagt u zich af hoe dit vrolijke tweetal Fortuyn voostelde.
Eigenlijk deden ze het zelden direct. Campert deed het via Drs. Mallebroodje, ‘het bekende Tweede-Kamerlid uit Elst, tevens vervaardiger van een inburgeringscursus voor Siamese poezen.’ (p. 81) En Mulder deed het een beetje dollend: Ik zie de heer Fortuyn overal zetelen, behalve in een torentje. Er zal gebouwd moeten worden. In de hofvijver komt een kristallen piramide met onderaardse praalgewelven en helikopteropvang. Groot standbeeld van Pim op de nok. (p. 68)
Uit het voorgaande zal al duidelijk zijn dat columnistenschrijfsels een goudmijn zijn voor wie geïnteresseerd is in cultuur en maatschappij. Ik kan mij voorstellen dat de vergelijkende studie van columns een prachtig ‘auto-imago’ oplevert van Nederland. Maar zoals ik eerder al uitvoeriger heb toegelicht, wordt het beeldmerk Nederland niet exclusief bepaald door de leden van de cultuur zelf. De helft van het beeld wordt bepaald door de buitenwacht. Het beeld dat de ander heeft, is het zogenaamde ‘hetero-imago’. Dat hetero-imago kunnen we vrij goed leren kennen uit allerlei publicaties van buitenlanders die ‘Nederland door buitenlandse ogen’ bekijken. In de rij van deze publicaties is daar recent het boekje van Steven Stupp bijgekomen: Beneden de zeespiegel. Een Amerikaan in Holland. Dit is natuurlijk niet de eerste Amerikaanse visie op Holland. Derek
| |
| |
Phillips is hem al voorgegaan met De naakte Nederlander (1985) en The Undutchables is ondertussen een begrip geworden. Steven Stupps boek bestaat uit zeventien hoofdstukken die telkens andere aspecten van Nederland onder de loep nemen. Eigenlijk is zijn boek een relaas van een cultuurshock. Hij verwondert zich over Nederland en de Nederlanders als een jongetje dat verdwaald is in het land van de reuzen. Letterlijk, dat ‘land van de reuzen’, want dat is het eerste wat opvalt in Nederland: hoe groot de mensen er wel zijn.
Stupp gaat vooral in op zijn persoonlijke cultuurbotsingen. En die gaan van verwoede gevechten met de ‘Nederlandse regels’ over onbegrip voor de zuinigheid, het gevecht met de taal, de moeizame omgang met Nederlandse ‘vriendelijkheid’ tot en met de morele hobbel bij het Nederlandse prostitutie-, euthanasie- en drugsbeleid. Stupp doet heel veel moeite om de cultuureigenaardigheden uit te leggen maar hij blijft naar mijn gevoel te veel haken in clichés. En met de op de flap aangekondigde humor valt het nogal tegen. Op een enkele grappige scène na, vind ik het een vrij saai boek. Of anders correspondeert mijn gevoel voor humor niet met het Amerikaanse. Anderzijds moet gezegd worden dat Stupp opvallend volledig is in zijn relaas: het is een soort verklarende encyclopedie van de Nederlandse eigenaardigheden. Fietsen, schaatsen, ‘gezellig’, het straatbeeld, gelijkheid, consensus, alles staat erin, tot en met Pim Fortuyn. Om de toon van het boek toch een beetje weer te geven, citeer ik een fragment uit Stupps mening over Fortuyn. Het succes van Fortuyn ligt volgens Stupp:
in het feit dat Pim Fortuyn sommige Nederlandse kiezers, en met name de kiezers die teleurgesteld waren in de gangbare Nederlandse politieke praktijk, het idee gaf dat hun mening ertoe deed, al was het maar in de vorm van een proteststem. Want hoewel Nederlandse regeringen en hun politieke doelstellingen wel degelijk veranderen, hebben individuele kiezers bij de meeste verkiezingen nauwelijks het gevoel dat hun stem van belang is. Deze situatie is een uitwas van een regeringssysteem dat beslist veel bewonderenswaardige kanten heeft, maar soms ook tegelijkertijd te democratisch en te ondemocratisch lijkt. (p. 156)
Voor mij is dit niet bepaald een grootse politieke analyse en bijzonder duidelijk is ze ook al niet. Het boek van Steven Stupp was voor mij dan ook geen echte eye opener. Toch heeft het zijn nut als tegenstroom, tegen de eigengereide Nederlandse analyses.
Samenvattend zie ik dus in het columngenre een bijzonder rijke bron voor cultuuranalyse. Maar ik besef ook dat veel van de columns te actualiteitsgebonden zijn en daardoor al snel hun relevantie verliezen. En doordat ze veel bekend veronderstellen bij de lezer, een grote vertrouwdheid met het reilen en zeilen van de Nederlandse samenleving, zijn ze voor de buitenlander-buitenstaander niet altijd toegankelijk. Voor de neerlandicus extra muros zijn ze razend interessant, maar tezelfdertijd ontiegelijk moeilijk.
| |
| |
| |
Besproken publicaties
Blokker, Jan: De afrekening. Kroniek van het lange jaar 2002. Amsterdam, De Harmonie, 2003. isbn 90 6169 686 0. €12,50. |
Campert, Remco & Jan Mulder: CAMU 2002. Het jaaroverzicht van Remco Campert en Jan Mulder. Amsterdam, De Bezige Bij, 2002. isbn 90 234 0029 1. €15. |
Heijne, Bas: Het verloren land. Opmerkingen over Nederland. Amsterdam, 2003. isbn 90 446 0289 6. €14,50. |
Hek, Youp van het: Het platte land. Amsterdam, Thomas Rap, 2002. isbn 90 6005 289 7. €7,50. |
Hofland, H.J.A.: Op zoek naar de pool. Het beste van H.J.A. Hofland. Amsterdam, De Bezige Bij, 2002. isbn 90 234 0162 x. €25. |
Hofland, H.J.A., Hans Samson en Laura Samson Rous: De Hollandse metamorfose - voorheen het poldermodel. Amsterdam, De Verbeelding, 2002. isbn 90 74159 43 5. €24,50. |
Stupp, Steven: Beneden de zeespiegel. Een Amerikaan in Holland. Amsterdam, Balans, 2003. isbn 90 5018 6017. €14,90. |
|
|