| |
| |
| |
P. de Kleijn
........... Grammatica: expliciet en impliciet
Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen
Volgens sommigen heeft het expliciet aanbieden van de grammatica niet veel zin omdat deze kennis weinig of niets bijdraagt aan de taalvaardigheid in de praktijk. Tegenover de aanhangers van deze zogenaamde non-interfacehypothese staan zij die een overdracht van expliciet naar impliciet wel mogelijk achten. Zij verdedigen de sterke-interfacehypothese. Tussen beide standpunten in bevindt zich de zwakke-interfacehypothese: vormgericht onderwijs heeft zijn nut op voorwaarde dat het wordt aangeboden op het moment dat de leerling er klaar voor is.
De wetenschap is er nog lang niet uit, maar de les begint en dus moet er gekozen worden.
| |
Welles Nietes. Didactische grammatica voor NT2-docenten
Lidy Zijlmans heeft de discussie over wel of geen grammaticaonderwijs prominent in de titel van haar boek tot uitdrukking gebracht. Ze kent en behandelt het probleem en kiest. Met grammaticaonderwijs leert men sneller en bereikt men een hoger niveau, zegt ze. Dat geldt voor beginners en gevorderden, dat geldt voor eenvoudige en complexe structuren.
De aanhangers van de non-interfacehypothese gaan ervan uit dat de taalleerder zich, via taalaanbod en interactie, de vormaspecten al doende eigen maakt. Zijlmans gelooft dat maar gedeeltelijk. Sommige regels ‘ziet’ men niet, andere zijn te ondoorzichtig om zonder expliciete hulp verworven te kunnen worden. Bovendien hebben veel taalleerders verwachtingen, ‘vooroordelen zo men wil’, over goed taalonderwijs. In hun ogen hoort daar grammatica bij. Veronachtzaamt men deze verwachtingen dan werkt dat demotiverend.
En ten slotte wijst ze erop dat nt2-docenten en anderen die beroepshalve met allochtonen te maken hebben ‘fouten’ niet erg vinden, maar dat de doorsnee Nederlander en zeker de werkgever bij wie de allochtoon komt solliciteren daar wellicht heel wat minder tolerant tegenover staan. Ze kiest dus voor grammaticaonderwijs maar dat dan wel zoveel mogelijk ingebed in communicatieve oefeningen.
Hoeveel grammatica moet de docent aanbieden die kiest voor expliciet grammaticaonderwijs? Voor de selectie van de onderwerpen gaat de auteur voorna- | |
| |
melijk uit van veel gebruikte nt2-toetsen. Langs die weg komt ze uit bij de gangbare onderwerpen in een basisgrammatica, met als opvallend afwezige het diminutivum. De gekozen onderwerpen worden behandeld op drie niveaus - beginners, half gevorderden en gevorderden - en ook voor deze afbakening is de praktijk de leidraad geweest, te weten de cursussen Code Nederlands, 0031, Help, Taal vitaal, Taal totaal en de IJsbreker.
Het is duidelijk, staat er in de inleiding, dat je van een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld het voltooid deelwoord, niet alle aspecten tegelijk moet aanbieden. Duidelijk is ook dat je niet alles kunt aanbieden. Ook hier moet er dus gekozen worden. De auteur doet dat door ‘hoofdregels’ en ‘bijzaken’ te onderscheiden, door rekening te houden met ‘dekkingspercentage’ en ‘leerbaarheid’, door prioriteit te geven ‘aan wat van essentieel belang is voor goede communicatie’ en door steeds te zoeken naar de ‘essenties’ van ieder onderwerp. Dat zijn allemaal categorieën waarvan de precieze inhoud moeilijk is vast te stellen en die bovendien soms onderling met elkaar in strijd zijn. Hier worstelt de schrijfster met de materie en die worsteling is in de desbetreffende passages soms bijna voelbaar aanwezig.
In de inleiding wordt ook ingegaan op een aantal didactische uitgangspunten van het boek. Ik noem hier: Het door de leerling laten ontdekken van regels en regelmatigheden. Het bij het aanbieden van een nieuwe regel of structuur uitgaan van een tekst waarin die regel of structuur aanwezig is. Het te behandelen onderwerp zoveel mogelijk afstemmen op wat er onder de leerlingen leeft (ze gaan met vakantie => hoe druk je de toekomst uit). Oefenen, zeker, maar de leerling moet eerst voldoende tijd krijgen om de nieuwe stof te laten bezinken. En bij dat oefenen is de volgorde bij voorkeur eerst receptief en dan productief (dat productieve zoveel mogelijk in een communicatieve setting).
Het bovenstaande wordt besproken in deel A (Algemene uitgangspunten). De titel van deel B is ‘Grammatica’. Die grammatica is niet voor de leerling maar voor de aanstaande en beginnende nt2-docent, de doelgroep van dit boek. Want, zegt Zijlmans, als je de leerling regels wilt laten ontdekken, moet je ze wel zelf kennen. Ik ga hier verder niet in op de formulering van de grammaticaregels maar dat die formulering niet altijd ieders instemming zal hebben, staat vast. Het droeve lot van iedere grammaticaschrijver.
Het stramien van ieder hoofdstuk van de grammatica ziet er als volgt uit: een inleidend tekstje met de te behandelen regel, de regel zelf en vervolgens aanwijzingen over hoe de regel kan worden aangeboden en hoe ermee geoefend kan worden. Dit schema keert terug bij elk van de drie niveaus (beginners, half gevorderden en gevorderden). Aan het einde van het hoofdstuk wordt een verklaring gegeven van de gebruikte (grammaticale) termen.
Het belangrijkst voor de gebruiker zijn uiteraard die aanwijzingen. Daarvan vind ik het in de eerste plaats dapper dat de auteur ze überhaupt heeft gegeven. Het terrein is door nog vrijwel niemand systematisch betreden en de materie is onweersprekelijk moeilijk. In de tweede plaats constateer ik dat de docent hier heel veel nuttige, waardevolle en praktische informatie krijgt die hem bij het
| |
| |
grammaticaonderwijs meer houvast kan geven of op nieuwe ideeën kan brengen. Wat ik in de aanwijzingen mis, is een duidelijke structuur. In weerwil van de Algemene uitgangspunten in deel A vloeien de didactische adviezen toch vooral voort uit praktijkervaring, gezond verstand en eigen inventiviteit en niet, of veel minder, uit een coherent stelsel van taalkundige principes. Daardoor heeft het boek iets onevenwichtigs en iets toevalligs.
Ik geef wat voorbeelden. Lidwoordfouten (of fouten die daaruit voortvloeien) en spellingsfouten krijgen in Welles Nietes bewust een marginale plaats, maar in de uitgangspunten (deel A) wordt erop gewezen dat ‘de maatschappij’ fouten vaak niet tolereert en wordt er gezegd dat de docenten met dat gegeven rekening moeten houden.
De auteur lijkt een aanhangster te zijn van Krashens pleidooi voor een taalaanbod dat aansluit bij het niveau van de leerling maar dat tegelijkertijd nieuwe lexicale en grammaticale elementen bevat die daar net iets bovenuitgaan. In het grammaticagedeelte geeft ze evenwel adviezen als: behandelen als de leerling erom vraagt, als het in een tekst staat, als de leerling het gebruikt, als het bij de leerling leeft. Loopt dat altijd mooi parallel met Krashens comprehensible input en i +?
Ook van Krashen komt het idee dat de verschillende taalelementen in een vaste volgorde worden verworven. Maar, zegt Zijlmans, over die vaste volgorde is weinig bekend en het is dus moeilijk in je lessen precies dat element aan te bieden dat ‘aan de beurt’ is. Als ze vervolgens toch en bij herhaling volgordeadviezen geeft, rijst de vraag waarop die precies gebaseerd zijn.
Hiervoor is al gezegd dat bij het vaststellen van de hoeveelheid grammatica en bij de vraag wat als makkelijk, minder makkelijk en moeilijk moet worden beschouwd, is uitgegaan van bestaande toetsen en cursussen. Dat is heel begrijpelijk en voor de docent heel praktisch maar het is een wankele basis voor een samenhangend didactisch concept.
De auteur van Nietes Welles heeft, gelijk een circusartiest, ten minste acht ballen tegelijk in de lucht moeten houden. De act is niet helemaal gelukt. Er blijft niettemin voldoende over om met vrucht van de inhoud van dit boek kennis te nemen. Afgezien daarvan wordt door Nietes Welles iedere nt2- of nvt-docent gedwongen nog eens goed na te denken over vorm en inhoud van eigen grammaticaonderwijs. Ook om die reden is dit een nuttig boek.
| |
An Essential Grammar
Toen William Shetter van de Indiana University in Bloomington meer dan veertig jaar geleden Introduction to Dutch. A practical grammar schreef (zie de column!), bestonden er nog geen eigentijdse in het Engels geschreven Nederlandse grammatica's. Dat is nu anders. De practical grammar heeft gezelschap gekregen van o.a. Dutch grammar and Reader (Meijer en Smit, 1976), Dutch Reference Grammar, in de herziene versie verschenen onder de titel Dutch A Comprehensive Grammar (Donaldson, 1981 en 1997), Concise Dutch Grammar (Klep en
| |
| |
Rietveld, 1992), A Reference Grammar of Dutch (Fehringer, 1999) en Dutch grammar (Quist en Strik, 2000/2003).
Hoewel de markt er nu dus heel anders uitziet, heeft Shetter besloten om, samen met Inge Van der Cruysse-Van Antwerpen, zijn grammatica te herzien en wel van ‘stem to stern’. Die herziening betreft niet alleen de grammatica als zodanig. De auteurs willen via woordenschat, voorbeeldzinnen, teksten en dialogen een wat eigentijdser, frisser en moderner beeld oproepen van de Lage Landen. Alvorens te bekijken of deze socio-culturele schoonmaakbeurt gelukt is, iets over de grammatica an sich.
Het is een gewone traditionele grammatica voor school of zelfstudie waarin de gebruikelijke onderwerpen aan bod komen, geïllustreerd met voorbeeldzinnen die alle in het Engels vertaald worden. Na de behandeling van een onderwerp volgen een ‘practice text’, oefeningen (met sleutel) en een lijst van woorden die in het hoofdstuk voorkomen. Van die woorden wordt ook de Engelse vertaling gegeven. Achterin het boek staat een volledige woordenlijst, wederom met vertaling. Er wordt ingegaan op verschillen tussen het Nederlands en het Engels en af en toe ook op die tussen Nederland en Vlaanderen.
De uitleg is over het algemeen duidelijk. De behandeling van lastige onderwerpen als modale hulpwerkwoorden, modale partikels en er komt goed uit de verf, er overigens met uitzondering van er + prepositie want dat wordt geïllustreerd met slecht gekozen voorbeeldzinnen. Ook voor de modale hulpwerkwoorden geldt een restrictie. Daarvan zijn er vier en daar hoort, volgens de auteurs, zullen niet bij. Zullen wordt besproken bij de toekomende tijd. Nu wordt, in ieder geval in Nederland, voor het uitdrukken van de toekomende tijd veel vaker het presens dan zullen gebruikt en dat echt niet alleen als ‘the idea of conjecture can be assumed’ (p. 140). Aan de andere kant worden in diezelfde futuur-paragraaf volop voorbeelden gegeven van zullen met een modale lading. Dus waarom zullen niet ook, en wat mij betreft vooral, bij de modale hulpwerkwoorden wordt gerekend en besproken, is niet helemaal duidelijk.
Het woord essential vind ik enigszins misleidend want het is een vrij omvangrijke grammatica. Tegen die achtergrond is het bevreemdend dat de vragende voornaamwoorden (wie, wat, welk(e), wat voor, wat voor een) en het wederkerig voornaamwoord elkaar/elkander niet besproken worden. De preposities krijgen ook geen aparte beurt. Alleen preposities in verband met de (klok)tijd worden vermeld. En in een grammatica van deze omvang en met deze doelgroep zou naast aandacht voor de vorm van de lidwoorden ook vermelding van het gebruik daarvan niet misstaan hebben, bijvoorbeeld in zinnetjes als ‘Zij is buitenlander’. Hetzelfde geldt voor het passief. Bij de behandeling daarvan wordt voor alle werkwoordstijden en voor een aantal modale hulpwerkwoorden de klassieke verdwijntruc van actief naar passief vertoond. Die presentatie en de daarbij behorende opdracht (zet de volgende zinnen in het passief) gaan voorbij aan de minstens zo belangrijke vraag naar het gebruik van het passief.
Hoofdstuk acht heeft de mistige titel ‘Object reflexive and pronouns’, en die mist trekt met name bij de behandeling van de persoonlijke voornaamwoorden in een object-positie nauwelijks op. De vorm met en zonder nadruk, formeel en
| |
| |
informeel gebruik, gesproken en geschreven Nederlands, verschil tussen Nederland en Vlaanderen: voor een duidelijke en overzichtelijke uitleg van dat alles is meer nodig dan de anderhalve pagina die de auteurs van An Essential Grammar daarvoor hebben uitgetrokken. Vooral het persoonlijk voornaamwoord die is daarbij het kind van de rekening. In het schema op p. 66 staat die alleen in de kolom ‘meervoud’ maar bij de aparte behandeling van die (twee bladzijden verder) worden voorbeelden gegeven van die in het enkelvoud. In het schema met alle pronomina (p. 84) staat die nergens. De behandeling van de persoonlijke voornaamwoorden is sowieso niet het meeste geslaagde onderdeel van deze grammatica. Naar onzijdige woorden, zo staat er (p. 36), wordt verwezen met het en bij alle andere substantieven moet hij worden gebruikt. Dat wordt onder andere geïllustreerd met: de garage: hij (die) is groot en de organisatie: (zij) die is groot, waarbij men zich natuurlijk afvraagt waar die en zij plotseling vandaan komen. In het schema met de persoonlijke voornaamwoorden (subjectvorm) komt geen die voor en in het schema met alle pronomina (p. 84) ook niet, maar in teksten en voorbeeldzinnen maken de auteurs er volop gebruik van.
Slordig is dat bij de vervoeging van de werkwoorden (p. 45, 46, 47, 100, 108, 127, 138) nu eens hij, dan weer u, dan weer zij (enkelvoud) is weggelaten en onhandig dat in die rijtjes alleen de beklemtoonde pronomina zijn opgenomen. Onbegrijpelijk, ten slotte, is het ontbreken van een register (er is alleen een niet-alfabetische inhoudsopgave).
Zoals gezegd volgt na de bespreking van een grammaticaonderwerp een zogenaamde ‘practice text’ (met Engelse vertaling). Daarmee willen de auteurs een illustratie geven van het behandelde onderwerp, nieuwe woordenschat aanbieden, een voorbeeld geven van modern conversatie-Nederlands en iets vertellen over de cultuur van Nederland en Vlaanderen.
Wie ‘practice texts’ en oefeningen afzet tegen een van de overwegingen die hebben geleid tot grondige herziening - presentatie van modern Nederlands en van het moderne Nederland en Vlaanderen - moet constateren dat die operatie niet is gelukt. Grammaticale regels ‘verstoppen’ in een verhaaltje of in een gesprek levert zelden iets natuurlijks op. An Essential Grammar is daarop geen uitzondering. In Aan het ontbijt is die regel het meervoud en dan kun je het niet laten bij één croissant, één broodje en één krant. En dan wordt er gepraat over de kinderen, die ‘studenten zijn in buitenlandse steden’ en dan lopen pa en ma na afloop van het ontbijt naar hun garages en rijden zij in hun auto's door de lanen in hun buurt. Uit een andere ‘practice text’: ‘Toen ik laatst op een terrasje in de stad zat, leuk te genieten van een biertje en een sigaretje, zag ik een leuk tafereeltje’. En zo nog 21 keer -je en -tje in een tekst van vijftien regels. Maar ook als er geschreven wordt zonder die grammaticale dwang zijn de teksten en de dialogen maar zelden een illustratie van het beoogde ‘good modern conversational usage’. Het Nederlands is vaak stroef en houterig en de setting is braaf en clichématig. Die laatste twee kwalificaties zou ik ook willen gebruiken voor het beeld dat in de teksten wordt opgeroepen van Nederland en Vlaanderen. Niks voetbalvandalen, drugsgebruikers, allochtonen, taalperikelen of onveiligheid. Men bezoekt musea, zit op terrasjes, schaatst, fiets, eet friet, drinkt bier, viert sinterklaas.
| |
| |
Dit eenzijdige beeld wekt verbazing. Shetter kent ook het andere Nederland, getuige zijn alom gewaardeerde The Netherlands in Perspective, en voor het moderne Vlaanderen liet hij zich bij deze herziening bijstaan door een geboren en getogen Vlaamse. Met zijn kennis van Nederland en haar kennis van Vlaanderen hoopten de auteurs garant te staan voor ‘a thouroughly modern treatment of both North and South’. Het heeft niet zo mogen zijn. Een duidelijke grammatica schrijven is al niet niks. Wie daarin ook nog het hedendaagse Nederland en Vlaanderen tot leven wil wekken, verzoekt de goden.
| |
Dutch grammar
Zoals An Essential Grammar (verder AEG) is ook dutch grammar (verder dg) zowel een grammatica als een oefenboek. Consequent staat op de linkerpagina de grammaticaregel met de uitleg daarvan en op de rechterpagina de oefeningen daarbij. Achterin staan de goede antwoorden. Het boek is bedoeld voor beginners en enigszins gevorderden en het kan, volgens de auteurs, gebruikt worden voor zelfstudie, bij klassikaal onderwijs en om er iets in op te zoeken. Wat de behandelde onderwerpen en de hoeveelheid informatie betreft, ontlopen de twee grammatica's elkaar niet veel. Wel in de volgorde waarin het materiaal gepresenteerd wordt. AEG gaat uit van het traditionele leertraject: van makkelijk naar moeilijk (bijvoorbeeld in hoofdstuk vijf het presens, in hoofdstuk elf het imperfectum). In dg is de opzoekfunctie het uitgangspunt en wordt gekozen voor een integrale behandeling per woordsoort (dus bij het werkwoord alles samen: alle tijden, de modale, separabele en niet-separabele werkwoorden, het passief). Overigens geeft dg daarnaast een wegwijzer voor het gebruik van de grammatica als studieboek.
Net als in AEG wordt in dg gewezen op verschillen tussen Nederlands en Engels en worden alle voorbeeldzinnen vertaald, maar er staan in dg geen tweetalige woordenlijsten. Slechts in de paragraaf over krachttermen (‘strong language’) wordt ingegaan op verschillen tussen Vlaanderen en Nederland. Een verrassende paragraaf want ik zou niet spontaan naar een grammatica grijpen als ik wil weten wat in Engeland, Nederland en Vlaanderen de gevoelswaarde van ‘shit’ is. Ik zou in een teach yourself- grammatica ook niet direct op zoek gaan naar het effect van de grammatica op de stijl. Het is dapper dat Quist en Strik dat onderwerp aansnijden. Het is ook een tikkeltje vermetel.
Evenmin als AEG behandelt dg het reflexief pronomen elkaar/elkander noch het weglaten van het lidwoord in zinnen als ‘Zij is leraar’. Ook in dg is, bij de vervoegingen, de vermelding van de niet-beklemtoonde vormen van het pronomen (je, ze, we) niet erg consequent en komt het pronomen die (subject) er ook niet helemaal zonder kleerscheuren af: in het schema van de pronomina (p. 40) is geen plaats voor die maar twee pagina's verder wordt, terecht, opgemerkt dat die (subject) vaak wordt gebruikt in plaats van hij of ze. Het gebruik van het passief, waarover AEG zwijgt, krijgt in dg wel aandacht.
Dutch grammar heeft een register, maar het is erg summier. Met name ontbreken Nederlandstalige grammaticale woorden.
| |
| |
Zoals gezegd wil AEG een beeld geven van het hedendaagse Nederland en Vlaanderen. Quist en Strik hebben die ambitie niet en dat maakt hun grammatica veel evenwichtiger. Natuurlijk roept ook dutch grammar, via voorbeeldzin en uitleg, een bepaald beeld op van vooral de Nederlandse samenleving. Dat beeld is normaal, herkenbaar en eigentijds, kwalificaties waarvoor An Essential Grammar veel minder in aanmerking komt. Dutch grammar, ten slotte, scoort ook beter door de losse, frisse schrijfstijl en door de kwaliteit van de voorbeeldzinnen.
| |
Dat Spreekt Vanzelf
Dat Spreekt Vanzelf is gemaakt door de Projectgroep Talenpracticum nt2 die is voortgekomen uit een initiatief van een aantal VAVO-scholen (Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs). De Projectgroep werd begeleid door de SLO (Stichting Leerplanontwikkeling) in Enschede.
Recent is het materiaal niet, maar het is mijns inziens wel heel nuttig en daarom alsnog aandacht voor Dat Spreekt Vanzelf, communicatieve spreekvaardigheidslessen nt2 voor gebruik in het talenpracticum. Bij het woord ‘talenpracticum’ worden veel taaldocenten zenuwachtig en misschien is dat de reden dat deze lessen wat onopgemerkt zijn gebleven. Het is een omvangrijke cursus: Deel I voor beginners (8 geluidscassettes of 2 cd's), Deel II voor halfgevorderden (ook 8 cassettes of 2 cd's), Deel III voor gevorderden (6 cassettes of 1 cd). Bij ieder deel is een cursistenboek en een docentenboek. De doelgroep wordt gevormd door hoger opgeleiden en het doel is het vergroten van de communicatieve vaardigheid. De samenstellers van Dat Spreekt Vanzelf hebben zich gerealiseerd dat dat doel niet bereikt kan worden met het geven van alleen maar mooie vrijblijvende i.e. ongecontroleerde spreekopdrachten, maar dat daarvoor ook woorden en structuren noodzakelijk zijn, dat dat veel oefenen met zich meebrengt en dat spreekvaardigheid niet gescheiden kan worden van luistervaardigheid. De gelukkige combinatie van deze gegevens vormt een van de sterke punten van deze cursus. Positief is ook dat het materiaal makkelijk gecombineerd kan worden met andere cursussen. Het is verder goed ingesproken, de presentatie zowel op de cassettes als in het cursisten- en docentenboek is duidelijk en heel toegankelijk, de pauzes voor het goede antwoord zijn al op het geluidsmateriaal aangebracht en bij Deel I en II correspondeert iedere cassettekant met een integrale les. In het docentenboek staan de goede antwoorden bij de oefeningen en daar staat ook het transcript van de teksten en dialogen.
In wat volgt beperk ik mij hoofdzakelijk tot Deel I en II (voor ‘cassette’ moet men ook ‘cd’ lezen). In Deel I en II omvat een les: 1. een tekst, meestal een dialoog, waarin de te oefenen taalfunctie wordt geïntroduceerd; 2. sterk gestuurde oefeningen waarin de taaluitingen die bij de taalfunctie horen, worden ingeslepen door ze te laten nazeggen; 3. oefeningen met een stimulus; de cursist moet nu zelf het juiste antwoord bedenken en inspreken; daarna
| |
| |
hoort hij het juiste antwoord; 4. half gestructureerde half open oefeningen bij 1, 2 en 3; 5. open spreekoefeningen gericht op concrete communicatieve situaties.
Het grootste gedeelte van het hierboven geschetste oefenmateriaal staat op cassettes. Daarmee moet klassikaal in het talenpracticum gewerkt worden (elders en individueel kan er extra geoefend worden). Of ook de opdrachten voor tweetallen in het talenpracticum uitgevoerd kunnen worden, hangt af van het type talenpracticum: dat moet over de mogelijkheid tot ‘pairing’ beschikken. In het talenpracticum moet altijd een docent aanwezig zijn voor uitleg en toelichting. Bij open oefeningen moet hij of zij bovendien actief aan de oefening deelnemen.
Voor één les moet men rekenen op 90 minuten. Ieder deel heeft zestien lessen.
In Deel I zijn de thema's onder andere: zich voorstellen, in een restaurant, bij vrienden thuis, je afmelden/afzeggen, in een winkel, telefoneren, ziekte enz. In Deel II: interesses, een kamer zoeken, wat mij betreft, dat moet je niet doen, weet je nog, met wie spreek ik, een avondje uit enz. Bij ieder thema worden allerlei taalfuncties geoefend (positief/negatief reageren, iets beoordelen, ergens voor bedanken, telefoontaal, iets beleefd vragen, toestemming vragen, beschrijving van medische klachten enz.).
Wordt er naast die taalfuncties ook aandacht besteed aan taalvormen (grammatica) en syntaxis? Jazeker. Er zijn oefeningen over het adjectief, de imperatief, de inversie, de voornaamwoordelijke verwijzing (hij, zij, het) en over er met onbepaald subject. Er wordt geoefend met want en omdat en naast omdat ook nog met andere bijzinconstructies en er moeten zinnen in het perfectum worden gezet. Bij die grammaticale of grammaticaal getinte oefeningen wordt soms een regel gegeven of wordt soms gesuggereerd het probleem ‘even op het bord te zetten’, maar in die ondersteuning zit geen enkele lijn. Waarom niet? Als men voor het adjectief of voor hij, zij en het de regel geeft waarom dan niet voor de woordvolgorde in een bijzin of voor de vorming van de comparatief? Men zoekt in de zeer uitvoerige docentenboeken bij Dat Spreekt Vanzelf tevergeefs naar een principieel standpunt over de plaats van de grammatica bij communicatief taalonderwijs en de schaarse praktische grammaticale hulp is hapsnap en inconsequent. Overigens hebben die aan de grammatica gerelateerde oefeningen steeds een goed herkenbare communicatieve lading. Het zijn zeker geen drills die losstaan van het gewone leven.
Dat Spreekt Vanzelf biedt een schat aan prima spreek- en luistermateriaal dat dicht tegen het gewone dagelijkse leven aanzit en waarvan met name Deel I en II me heel geschikt lijken voor extramuraal gebruik, ook als men niet over een talenpracticum beschikt. Dat Spreekt Vanzelf biedt ook heel veel gevarieerd oefenmateriaal. Men kan de cursus in zijn totaliteit aanbieden, maar het is ook goed mogelijk er oefenmateriaal uit te halen ter ondersteuning van de eigen cursus. De cursus is, zoals gezegd, niet echt recent, maar doet, op een paar uitzonderingen na, zeker niet gedateerd aan. U moet wel guldens omzetten in euro's.
Deel III is ook heel nuttig, maar buiten de muren misschien wat minder
| |
| |
makkelijk in het lesprogramma in te passen doordat het wat verder af staat van taalverwerving in algemene zin en heel sterk gericht is op het communicatieve. Verder is Deel III nogal sterk afgestemd op het Staatsexamen nt2, programma II en op de daarbij gehanteerde examenvormen. Maar wie heel veel uit het leven gegrepen luistermateriaal zoekt, is bij Deel III aan het goede adres.
| |
Besproken titels
Zijlmans, Lidy: Welles Nietes. Didactische informatie voor nt2-docenten. Amsterdam/Antwerpen, 2003. isbn 90 5451 4744. pp. 152. €29,95. |
Shetter, William Z en Inge Van der Cruysse-Van Antwerpen: Dutch An Essential Grammar. London and New York, Routledge, 2002. isbn 0-415-23502-2. pp. 322. €28,95. |
Quist, Gerdi and Dennis Strik: dutch grammar (teach yourself series). First published in UK 2000 by Hodder Headline Ltd. London and US 2000 by Contemporary Books Chicago. De besrpoken editie is van 2003. isbn 0-340-86018-9. pp. 244. €29,12. |
Projectgroep Talenpracticum nt2: Dat Spreekt Vanzelf I, II en III. Communicatieve spreekvaardigheidslessen nt2 voor gebruik in het talenpracticum. Weert, Maro 1994. Docentenhandleiding I, II en III, €11,34 Per stuk. Cursistenboek I, II en III, €6,81 per stuk. Geluidscassettes I, II en III, €2,27 per stuk (in totaal 22 cassettes. Cd's I, II en III, €43,11 per stuk (in totaal 4 cd's). |
|
|