Frida Balk
........... Hendrik Mol (1917-1980)
Hendrik Mol was geniaal. Zijn functie had ook iets buitensporigs. Hij was Professor Doctor Ingenieur aan de Universiteit van Amsterdam in de Faculteit der Letteren. Een waardigheid als een levende contradictie: een technicus in de letteren, de branche die inmiddels, op initiatief van de machtige Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, Geesteswetenschappen heet. En dat terwijl wetenschappelijk gezien de geest maar een dubieus verschijnsel is.
Hein Mol was afkomstig van de PTT en wel van de laatste T. Van Telefoon. Elektrotechnisch ingenieur was hij, specialist in de fysica van de overbrenging van spraakklanken. Kortom, Hein Mol was hoogleraar in de fonetische wetenschappen. Zijn genialiteit bestond hierin dat hij de Enig Juiste Vraag stelde: Wat doet een papegaai als hij praat? Geen foneticus vóór hem had zich dat afgevraagd. Noch ook enig linguïst. De linguïst voelt zich ver boven de papegaai verheven omdat hij (de papegaai) geen taal produceert, maar slechts spraak.
Toch laat de spraak de linguïst niet onberoerd. Wat hem vooral interesseert is de articulatiebasis, dat deel van ons spraakorgaan waarmee de verschillende klanken worden voortgebracht en op grond waarvan ze worden ingedeeld en aangeduid met imponerende Latijnse termen. Zoals: labialen (lipklanken, b, p), dentalen (tandklanken, d, t), nasalen (m, n).
Maar ja, wat wil het geval?
Een papegaai, wiens hoofd zowat zo groot is als een mensenneus, heeft geen lippen, geen tanden, geen neus, en produceert toch feilloos labialen, dentalen en nasalen. Dat zijn dus armzalig antropomorfe typeringen waarmee Hein Mol genadeloos afrekende. Hij slaagde erin de spraakklanken te beschrijven in termen van de geluidsfysica; niet alleen de medeklinkers, ook de klinkers onderscheiden zich van elkaar door aard en graad van de luchtverplaatsing binnen de spraakholte, die tot dan aanzetstuk heette, een germanisme ontleend aan Duits Ansatzrohr, uit de orgelbouw. Maar Mol sprak van spraakbuis, omdat spreekbuis verwarring zou scheppen. Zijn bevindingen ontzenuwden in één klap al die foto's van onderste gezichtshelften met mondrondingen, -verwijdingen en gestolde kusbewegingen in de fonetische handboeken ter typering van de klinkers. Trouwens, een béétje buikspreker weet ook zonder geluidsfysica dat de klinkers met onbewogen lippen kunnen worden uitgesproken. Probeert u maar. En VOEL dan waar hun articulatiebasis zit. Op dát soort voelen berust de befaamde klinkerdriehoek van Hellwag (1754-1833):
Het is Hendrik Mol die de akoestische realiteit van die driehoek wetenschappelijk heeft bevestigd. En onomstotelijk toonde hij aan in welke opzichten het gedrag van de geluidsgolven in de lip- en tandeloze spraakbuis van de sprekende papegaai exact gelijk is aan dat van de sprekende mens. En aan dat van de parkieten, waarvan er in zijn laboratorium een paar rondvlogen die hij Klaartje had leren zeggen. Echt waar.