Jan de Vries
........... De Poncke Princen-cyclus
Jan Princen duikt als Poncke (een reminiscentie aan de pastoor van Jan Eekhout) Princen met regelmaat op in de Nederlandse media. Ik ontmoette hem voor het eerst te Jakarta in 1969: een aardige vent die klaar stond me midden in de nacht naar een ziekenhuis te brengen na een pijnlijke nieraanval. Voor de NCRV berichtte hij over het begin van de Suharto-periode. Poncke genoot al enige bekendheid, vooral onder militairen die aan politionele acties hadden meegedaan: in 1945 was hij als Nederlands soldaat overgelopen naar het leger van de jonge Indonesische republiek, en had actief deelgenomen aan de strijd tegen de koloniale bezetter. Op zijn medewerking werd door de NCRV geen prijs meer gesteld toen er in de Nederlandse pers verhalen circuleerden over deze landverrader, ruim twee decennia na 1945. Dat Poncke zowel tijdens Sukarno als later ook tijdens Suharto tegen allerlei vormen van onrecht protesteerde, wat hem ruim tien keer in de gevangenis deed belanden, was minder bekend. Hij was bovenal de militair die op oude kameraden schoot. Op mijn afscheidsreceptie, eind 1970, weigerde de militair-attaché te komen, omdat Poncke ook uitgenodigd was
Maar niet de handelingen van deze romanticus, die gedichten van Marsman en Slauerhoff uit zijn hoofd kende, zijn het onderwerp van deze column. Ongeveer om de vijf jaar wordt Poncke door een jonge journalist herontdekt: de desertie, maar ook zijn strijd tegen corruptie en rechtsverkrachting. Poncke genoot van deze aandacht. Het hoogtepunt was onder het oog van de camera rond 1990 bij de Nederlandse grens niet toegelaten te worden. Zijn ongeregelde levenswijze, binnen en buiten de gevangenis, hadden sporen achtergelaten: Poncke was in de loop van de jaren van een korte gespierde vent veranderd in een gezette kabouter met een verwoeste neus en een halsboord Zijn levenslust is er nooit door geknakt. De bijdragen van de jonge journalisten getuigen nauwelijks van voorstudie, en Poncke zelf heeft er ook nooit behoefte aan gehad mee te delen dat hij alle verhalen al vele malen had verteld. Zo word je een legende. (In februari 2002, toen de tekst van deze column al bij de uitgever lag, overleed Jan Princen, JdV.)
Alles wordt voortdurend herontdekt. Dat maakt het leven van onderzoekers aangenaam, want niets is zo vervelend en tijdrovend je eerst te verdiepen in wat anderen al wisten en opschreven. Veel wetenschappers blijven zo een dik belegde boterham verdienen. In de pedagogiek, de didactiek, de taalkunde en het vreemdetalenonderwijs is dat ook het geval. Een modieuze nieuwigheid is het mobiliseren van voorkennis. Dit heeft niets te maken met ongeoorloofde handel in effecten. Ik weiger de Engelse omschrijving te gebruiken, want zoals zoveel wat nieuw is in de wetenschap, is het mobiliseren van voorkennis komen aanwaaien van over de Atlantische Oceaan. Bedoeld wordt dat in het onderwijs de leerkracht een beroep moet doen op kennis die al aanwezig is. U weet wel: aansluiten bij de leefwereld van het kind en zo. Een open deur intrappen, want pedagogen hebben dit ons al eeuwen, in steeds andere bewoordingen, voorgehouden. In mijn kweekschooltijd, in de jaren vijftig van de vorige eeuw, hoorde ik er voor het eerst over, wat me toen al niet voorkwam als een uitgangspunt dat na jaren van studie gerijpt was. Let maar eens op: er komt een stroom van dissertaties op gang, maar nu in het Engels, en zoals altijd met een eigen vernieuwd jargon. Je leert pas tellen van elf tot twintig als het tellen onder de tien beheerst wordt. Je begint met een lijdend voorwerp als de leerling al weet wat een onderwerp is. Locale voorzetsels bied je pas aan als enig ruimtelijk besef aanwezig is. De Poncke Princen-cyclus. Alles is al ontdekt.