Neerlandica extra Muros. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |||
Maurits, de man met de loden schoenen
| |||
[pagina 57]
| |||
humanisme van zijn vader. Maurits liet zich meer inspireren door het neostoïcisme, waarin gematigdheid, evenwicht en discipline centraal staan. Het leven van de stadhouder overziende, hadden niet de lessen van Erasmus, maar vooral die van Lipsius een blijvende invloed op zijn levensvisie. In 1588 ontpopte Maurits zich voor het eerst als een tegenstander van tolerantie tegenover wat hij noemde ‘ketters en sekten’. Vanaf dat moment zette hij uitsluitend in op de calvinisten; hij meende dat de belangen van die groep onlosmakelijk verbonden waren met zijn huis. Van Deursen beschouwt dit als een belangrijke drijfveer voor het doen en laten van de stadhouder. Daar voegt de auteur aan toe, dat het vergroten van het aanzien van het huis van Oranje het andere hoofdmotief van Maurits is geweest. Normaal gesproken was de stadhouder iemand die traag besliste en handelde, maar er werd altijd een hoop energie in hem ontketend, wanneer iets hem bewust maakte van zijn vorstelijke status. De biografie van Van Deursen bevestigt het beeld dat al meer dan vier eeuwen van Maurits bestaat en het voegt daar weinig nieuws aan toe. De auteur heeft 290 dichtbeschreven bladzijden nodig om het leven van de stadhouder te beschrijven, maar de ‘mens’ Maurits komt slechts bij vlagen tot leven. Van Deursen is in deze biografie meer een erudiete leraar dan een gedreven verteller; hij schikt en herschikt de feiten, die we al uit de schoolboeken kennen. Helaas blijft zijn relaas even droog als de bron die hij veelvuldig citeert: het dagboek van Anthony Duyck. Simon Groenveld had voor het levensverhaal in de catalogus bij de tentoonstelling in het Rijksmuseum iets meer dan twintig pagina's tot zijn beschikking, maar blijkt toch - veel meer dan Van Deursen - in staat om Maurits in zijn tijd te plaatsen. Bovendien weet hij veel beter begrijpelijk te maken waarom bepaalde zaken onontkoombaar zijn geweest. Bij Van Deursen vinden we droge opsommingen van belegeringen, namen en analyses, maar we missen bij hem Groenvelds korte karakterisering van de dualiteiten in de persoon van Maurits.Ga naar eind(2) Zo begrijpen we uit Groenvelds karakterschets, dat het feit dat Maurits niet van koninklijke, maar wel van vorstelijke afkomst was, een van de belangrijkste drijfveren is geweest achter zijn ambities. Bovendien maakt Groenveld veel duidelijker dat het verloop der dingen in belangrijke mate afhankelijk bleef van de Staten-Generaal; de stadhouder was in de Republiek geen soeverein en toen Maurits hiervan doordrongen raakte, richtte hij zich steeds minder op zijn dynastieke ambities. De bijdrage aan deze catalogus van Kees Zandvliet over het hofleven en de verzamelingen van de stadhouder heeft mij echter het meest getroffen.Ga naar eind(3) Door het nauwkeurig bestuderen van rekeningen en andere bronnen weet hij een ‘nieuwe’ Maurits te voorschijn te toveren, die men bij de minutieuze Van Deursen nergens tegenkomt. Het is een prachtlievende vorst, wiens hofleven niet veel onderdeed voor dat van zijn vader of halfbroer. De voorliefde van de stadhouder-prins voor de cartografie en de wiskunde maken hem misschien wel iets saaier dan zijn flamboyante halfbroer Frederik Hendrik. Deze interessen kwamen Maurits goed van pas bij de bestudering van de geschiedenis van de krijgskunst, die uiteindelijk de basis vormde voor zijn eigen belegeringstactiek. | |||
[pagina 58]
| |||
Hij vond overigens een enthousiaste medestander in zijn neef Willem Lodewijk, de stadhouder van Friesland. In relatief korte tijd werden de ruwe huurlingen in het leger gedrild tot professionele en betrouwbare militairen, die bij belegeringen werden bijgestaan door vernuftelingen (ingenieurs) die de stellingen dienden te ontwerpen. Bij Van Deursen blijft de militaire kant van Maurits voorop staan. Voor het hof- en privéleven is nauwelijks aandacht, waardoor het negatieve beeld van de prins, dat al in de zeventiende eeuw werd gecreëerd, blijft bestaan. Zandvliet voert ons echter mee langs de vorstelijke menagerie van exotische vogels - inclusief de koninklijke kasuaris die zo agressief was dat niemand het dier durfde te benaderen - en paarden. Maurits toonde volgens hem ook zijn vorstelijke status via de dure modieuze kleding waarmee hij zich vaak op portretten liet afbeelden en ook met zijn uitgebreide, en dus ook zeer dure, hofhouding. Zandvliet onderscheidt zich bijvoorbeeld ook van Van Deursen door heel wat minder preuts en betuttelend om te gaan met Maurits' relatie tot de katholieke hofdame Margaretha van Mechelen, die de stadhouder, als het maar enigszins mogelijk was, iedere dag in Rijswijk bezocht. Bij haar had hij drie natuurlijke kinderen. Bovendien is het zeker dat hij tot 1618 nog een aantal andere kinderen verwekte bij zijn ‘liefjes voor één nacht’. Dit ‘onchristelijke’ gedrag werd verraden door Maurits' kamerheer Jean de Paris, die als een soort souteneur voor hem optrad. Naar verluidt werd Maurits hiervoor door de hofpredikant Uytenbogaert gekapitteld en hij zou uit woede daarover vervolgens een aantal kostbare kledingstukken kapot hebben getrapt. Nadien werd het stil rond de escapades, maar het verhaal heeft in de zeventiende eeuw veel bijgedragen tot de negatieve reputatie die Maurits kreeg, en tot in onze dagen behield. Juist in deze kwesties heeft Van Deursen duidelijk meer moeite dan de auteurs van de essays in de catalogus om Maurits in zijn tijd te plaatsen. Van Deursen wijst er, met opgetrokken neus, op dat Maurits zich als hoofd van zijn huis verbond aan de gereformeerde religie en de opstand, maar dat hij het, anders dan zijn geliefde neef Willem Lodewijk, niet nauw nam met de morele kant van het geloof. Er was weliswaar een trouwe kerkgang, maar Maurits betoonde zich, volgens Van Deursen, meer dan slordig in zijn persoonlijke leven.Ga naar eind(4) Zandvliet geeft echter aan, dat dit handelen weliswaar graag werd veroordeeld door remonstrantse pamfletschrijvers, maar dat het goed te rijmen valt met de heersende gebruiken aan alle Europese hoven in die tijd. Van Deursen oppert, met enige twintigste-eeuwse psychologische kennis, dat Maurits zich waarschijnlijk zijn leven lang niet aan een vrouw heeft willen binden vanwege zijn traumatische jeugd met een losbandige, en later gek geworden, moeder. Zandvliet zegt echter ook, mijns inziens terecht, dat Margaretha van Mechelen - als haar portret enigszins lijkt, overigens geen al te fraaie verschijning met een paar forse onderkinnen en misprijzend opeengeklemde lippen - nog door Maurits op zijn sterfbed werd gebruikt als pressiemiddel ten opzichte van Frederik Hendrik. Hij dreigde haar namelijk alsnog te huwen en hun zoon Willem te echten, als Frederik Hendrik niet snel in het huwelijk zou treden. Het was met Margaretha niet anders dan met andere vorstelijke courtisanes, die | |||
[pagina 59]
| |||
naar believen konden worden gebruikt en misbruikt. Alles wijst erop dat zij, binnen de grenzen die daarvoor toen golden, keurig werd behandeld. Johan van Oldenbarnevelt was tegen wil en dank een sleutelfiguur in het leven van de stadhouder. De eerste tekenen dat hun relatie begon te bekoelen zijn vanaf 1600, alweer Nieuwpoort, aan te wijzen. Maurits was geen liefhebber van risicovolle veldslagen, waarbij de vijand in het open veld tegemoet werd getreden. Hij gaf de voorkeur aan belegeringen en dan nog het liefst van steden waar het succes van tevoren verzekerd leek. Nieuwpoort werd zijn eerste directe confrontatie met de Spaanse vijand. Hij wist de slag weliswaar op het nippertje te winnen, maar het doel - de uitschakeling van het kapersnest Duinkerken - werd niet gehaald. Maurits had niet onder stoelen of banken gestoken dat hij een tegenstander van zo'n treffen was en hij voelde zich dan ook door Oldenbarnevelt en de Staten-Generaal gemanipuleerd. Vanaf dat moment was Oldenbarnevelt voor hem geen wijze leidsman meer, maar iemand om te wantrouwen. Toen de landsadvocaat gedurende de jaren van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) bovendien een voorstander bleek te zijn van het aanhalen van de diplomatieke betrekkingen met Frankrijk, was de maat voor Maurits vol. Rond 1617 kwam alles in een stroomversnelling toen de stadhouder zich openlijk begon te bemoeien met het theologische conflict tussen de ‘liberale’ arminianen en de veel orthodoxere gomaristen. Het Bestand had de onderhuidse spanningen in de Republiek verhevigd, zoals Maurits had gevreesd, en in zijn hoofd ontstond een soort fatale combinatie: arminiaan is tolerant, is pro-katholiek is pro-Spaans. Hoewel Oldenbarnevelt veeleer gomaristische dan arminiaanse sympathieën moet hebben gehad, ging hij voor de stadhouder, vanwege zijn verzoenende houding in kerkelijke zaken, als een onbetrouwbaar element gelden. De onvrede die Maurits al jaren ten opzichte van Oldenbarnevelt voelde, werd ten slotte op het spits gedreven door de combinatie van diens liberale houding ten opzichte van de strijdende kerken, gevoegd bij de sympathie die de landsadvocaat koesterde voor het katholieke Frankrijk van Hendrik IV. De werkelijke tragiek schuilt volgens Groenveld echter in het feit dat beide mannen beheerst werden door een verkeerd beeld van de ander en dat zij dit demonstreerden door jarenlang samen te werken zonder elkaar als persoon te leren kennen. Maurits ergerde zich aan Oldenbarnevelts bemoeizucht en zijn zuinigheid met geld. Oldenbarnevelt op zijn beurt was verbolgen over het immer voortslepende aantal belegeringen en de traagheid waarmee Maurits tot besluiten kwam. De twee koppige staatslieden stonden in 1619 tegenover elkaar. Dagen heeft Maurits gewacht op een brief waarin Oldenbarnevelt om gratie vroeg, in de wetenschap dat hij die dan direct zou hebben verleend. De trotse Oldenbarnevelt meende echter niets fout te hebben gedaan, en hij schreef de woorden, die hem hadden kunnen redden, niet. Daarmee was de executie onvermijdelijk geworden. Maurits moest het vonnis wel laten voltrekken om geen gezichtsverlies te lijden. Historisch moet Maurits in de eerste plaats worden gezien als een internationaal vermaard veldheer en strateeg, maar na het proces tegen Oldenbarnevelt kreeg hij noodgedwongen ook een steeds belangrijker stem op het politieke vlak. Men | |||
[pagina 60]
| |||
zou kunnen zeggen dat gedurende Maurits' laatste vijf jaren het militaire en politieke gezag in één hand waren verenigd, maar de tragiek is dat hij zonder Oldenbarnevelt niet doortastend genoeg kon optreden; Maurits omringde zich in die jaren met adviseurs van veel minder kaliber. Vanwege zijn weifelende aard werd hij door de Engelse gezant sir Dudley Carleton beschreven als ‘de man met de loden schoenen’. Het heeft iets droevigs dat hij een roemloos einde moest sterven, ondanks het feit dat hij zich na de dood van zijn oudere broer eindelijk ‘prins van Oranje’ mocht noemen. Hij had al zijn ambities verwezenlijkt door de verbeurdverklaarde gebieden weer in handen van de familie terug te brengen en daar nieuw bezit aan toe te voegen. Uit de nalatenschap van de prins blijkt dat hij de failliete boedel van zijn vader had omgezet in een miljoenenerfenis, maar dit kon zijn reputatie bij het nageslacht niet redden. De tentoonstelling en de catalogus hebben Maurits echter weer uit de vergetelheid gehaald en de ‘winnaar die faalde’ zijn rechtmatige plaats tussen Willem van Oranje en Frederik Hendrik teruggegeven. | |||
Bibliografie
|
|