| |
| |
| |
Abraham Blankaart aan het woord
Positiebepaling door middel van aanspreekvormen
J.A. van Leuvensteijn (Amsterdam)
1. Inleiding
‘Er is waarschijnlijk geen taalsector waarin de maatschappelijke veranderingen zich zo weerspiegelen als in de aanspreekvormen en het gebruik dat daarvan gemaakt wordt’ (Van Bree 1992, 419). Met deze woorden sluit Cor van Bree de paragraaf over de aanspreekvormen in de Geschiedenis van het Nederlands af. De veranderingen zijn inderdaad enorm groot. Het is ondenkbaar dat op dit moment een vader vanuit het buitenland zijn dochter zou schrijven in de bewoordingen van de vaderlijke voogd Abraham Blankaart aan zijn pupil Sara Burgerhart, de dochter van zijn overleden vriend:
‘Nu ja, ik heb uwe beide Brieven ontvangen, maar, wat hamer, meent gy, dat ik tyd heb om u zo cito, per eerste post, (zo 't u blieft,) te antwoorden; en dat wel zo dikwyls, als myne Pupil goedvindt om my met een hoope wisjewasjes aan 't hooft te lellen? Zie ik ben maar een Vryer, (een Oude Vryer, zo je wilt;) ik weet echter, hoe die Nufjes van halfwassen Vrouwen bestaan. Van daag willen ze zus, morgen willen zy zó.’ (Brief 1; vet van mij, vL)
De vader van nu zou in alle gevallen de vorm je gebruiken, zoals Blankaart in zijn zelfcorrectie ‘een Oude Vryer, zo je wilt’.
Hoe zit het nu met dat gy en je? Van den Toorn (1977, 526) heeft een schema samengesteld, waarin hij de ontwikkeling van de aanspreekvormen in zes fasen laat verlopen. De ontwikkeling die hij schetst, is die van beschaafd taalgebruik ten noorden van de grote rivieren. Alleen bij de doorgetrokken lijnen in figuur 1 zien we vormverschil én betekenisverschil. In de oudste fase heerst een duidelijke tegenstelling tussen enkelvoud en meervoud. Dit prachtige systeem ging ten onder, doordat men de meervoudsvorm voor de aanspreking van één persoon ging gebruiken. Eind 16de eeuw raakt du geheel in onbruik bij beschaafden en in de loop van de 17de eeuw verschijnt in het Hollands de vorm jij met later de meervoudsvorm jullie, vaak met de variant jelui. De vorm u (nom.) komen we al vanaf 1624 tegen, maar pas halverwege de 19de eeuw verdringt het de vorm gij ten noorden van de grote rivieren. Ten zuiden ervan handhaaft gij zich echter. Vandaar dat Vlamingen zo'n moeite hadden om u met de werkwoordsvorm van de derde persoon enkelvoud goed toe te passen. Sinds de jaren dertig is ook de vorm van de tweede persoon enkelvoud gangbaar en zien we naast elkaar: u hebt - u heeft, u kunt - u kan, u bent - u is.
| |
| |
| |
| |
Figuur 2: Het je- en het gy-systeem in Sara Burgerhart
|
je-systeem |
gy-systeem |
pers. vnw. (nom.) |
je, jy |
gy (ge) |
pers. vnw. (dat., acc., na voorzetsel) |
je, jou |
u |
bez. vnw. |
je, jou(w) |
u(w) en verb. vormen |
wederkerend vnw. |
je |
u |
| |
2. De keuze voor de oorspronkelijk enkelvoudige of de oorspronkelijk meervoudige aanspreekvorm met betrekking tot één persoon
De aanspreekvorm duidt de positie van de aangesprokene ten opzichte van de spreker aan en indirect blijkt hieruit welke positie de spreker zichzelf ten opzichte van de aangesprokene toekent. Het komt in vele talen voor dat er twee concurrerende vormen, ja zelfs systemen, functioneren ter aanspreking van één persoon: een enkelvoudig systeem en een oorspronkelijk meervoudig systeem dat met betrekking tot één persoon wordt gebruikt. De verschuiving van de meervoudige vorm naar het enkelvoud vinden we in tal van talen en kreeg in elke taal een steeds ruimere toepassing. Brown & Gilman (1960/1972) bespreken de situatie in het Latijn, het Engels, het Frans, het Italiaans en het Duits. Zij wijzen erop, dat de keuze van het pronomen aanvankelijk op macht berustte, maar dat dit systeem later door solidariteit werd doorkruist. Figuur 3, een toepassing van hun schema op het taalgebruik in Sara Burgerhart, verbeeldt dit complexe systeem. Van den Toorn (1977) neemt de begrippen macht en solidariteit over; Marijke van der Wal (1992: 266-271), die ook de regionale variatie in haar beschouwing betrekt, formuleert de criteria in termen van beleefdheid/distantie en vertrouwelijkheid.
Figuur 3: De tweede persoon enkelvoud (het schema van Brown & Gilman (1960/1972) toegepast op de Sara Burgerhart)
gy |
Superior and solidary |
je |
gy |
Superior and not solidary |
gy |
|
|
|
|
|
|
je |
Inferior and solidary |
je |
gy |
Inferior and not solidary |
gy |
| |
| |
In dit systeem van de tweede persoon enkelvoud gebruikt de hogergeplaatste je tot de lagergeplaatste, terwijl hij omgekeerd gy ontvangt. Bij wederzijdse solidariteit past de je-vorm en bij het ontbreken van solidariteit de gy-vorm.
Op twee plaatsen in figuur 3 zien we een strijd om de voorrang tussen het machtsprincipe en het solidariteitsprincipe: (1) linksboven ‘superior and solidary’ en (2) rechtsonder ‘inferior and not solidary’. Bij (1) vereist het machtsprincipe aanspreking van de hogergeplaatste met gy, terwijl het solidariteitsprincipe je voorschrijft. Bij (2) verwachten we op grond van het machtsprincipe je, terwijl de afwezigheid van solidariteit gy vereist.
Brown & Levinson (1978) beschouwen pluralisatie van de eerste en tweede persoon enkelvoud als een algemeen verschijnsel. Zij verwijzen naast de onderzochte West-Europese talen in Brown & Gilman (1960, 1972) ook nog naar het Russisch en andere Slavische talen, het Canadees Frans, het Welsh, het Jiddisch, het Hongaars, het Hindi, het Quechua, het Tamil en vele Afrikaanse talen. In geval van een stabiel je/gy-systeem is het gebruik van het pluralis pronomen voor het singularis pronomen niet alleen in de West-Europese talen, maar overal ter wereld ook buiten de Indo-Europese taalfamilie bekend.
Als mogelijke motivering voor het gebruik van de oorspronkelijk meervoudige vorm voor het enkelvoud noemen Brown & Levinson het streven van de spreker om de hoorder de mogelijkheid te bieden het gezegde niet specifiek op zichzelf te betrekken en hem zo een uitweg, een ‘way out’, te geven. De oorspronkelijk meervoudige vorm verleent aan de woorden als bij afspraak indirectheid. Als tweede mogelijke motivering wijzen deze auteurs erop, dat de woorden in traditionele maatschappijen kunnen refereren aan de sociale status van de aangesproken persoon. In deze maatschappijen ontlenen de personen hun status aan het lidmaatschap van een groep. Daardoor wordt de aangesprokene niet als individu benaderd, maar als lid van die groep. Mijns inziens zijn beide motiveringen verenigbaar: met de enkelvoudige vorm richt de spreker zich tot de hoorder als individu, met de meervoudige vorm ontwijkt de spreker de directe aanspreking en opent hij de mogelijkheid dat de hoorder de gesproken woorden interpreteert als gesproken tot hem als lid van een bepaalde groep.
Naast de ontwijkende strategie van de pluralisatie is er nog een andere mogelijk: de aanspreking in de derde persoon door middel van officiële aansprekingen, maatschappelijke functies e.d.. Ook het gebruik van UE (‘Uwe Edelheid’) voor de aangesprokene behoort hiertoe. De aangesprokene wordt nu benaderd alsof hij buiten de gesprekssituatie of correspondentie staat, hetgeen hem een uitwijk-mogelijkheid biedt.
| |
3. De aanspreekvormen bij Abraham Blankaart als vertegenwoordiger van de oude generatie van de hogere burgerij
Om inzicht in het gebruik van de aanspreekvormen in Sara Burgerhart te krijgen is het zinvol om de personages in sociale klassen in te delen. Ik onderscheid er drie.
| |
| |
Figuur 4. Sociale gelaagdheid in Sara Burgerhart
1. | handarbeiders en huishoudelijk personeel |
2. | burgerij
2.1. | kleine burgerij |
2.2. | hogere burgerij
2.2.1. | jonge generatie |
2.2.2. | oude generatie |
|
|
3. | adel |
Bij het bestuderen van de aanspreekvormen per klasse en subklasse valt ons een groot verschil op. De handarbeiders en het huishoudelijk personeel beheersen één systeem: het je-systeem. De adel gebruikt onder alle omstandigheden één systeem: het gy-systeem. Dat zijn de uitersten. Vermenging en afwisseling van de systemen treffen we aan bij de leden van de burgerij. Hier moeten we echter een scheiding maken tussen de lage burgerij, waar de ‘fijnen’ toe behoren, en de hogere burgerij van de welgestelde kooplieden en academisch gevormden. Bij de hogere burgerij blijkt de jonge generatie van Saartje Burgerhart, Letje Brunier, Anna Willis, Cornelis en Hendrik Edeling en nog een paar ‘jonge heren’ anders met de aanspreekvormen om te gaan dan de oudere generatie van Jan Edeling en Abraham Blankaart. Achtereenvolgens zullen we de volgende briefwisselingen en gesprekken van de oudere generatie uit de burgerij belichten. Daarbij is Abraham Blankaart onze ‘zegsman’.
(1). | Blankaart - kleine burgerij |
(2). | Blankaart - hogere burgerij (jonge generatie) |
(3). | Blankaart - hogere burgerij (oude generatie) |
(4). | Blankaart - adel |
| |
(1) Blankaart - kleine burgerij
Abraham Blankaart kent Zuzanna Hofland nog van vroeger als een levenslustig meisje. Zij heeft haar vrolijkheid echter verloren, doordat zij onder de invloed van de ‘fijnen’ is gekomen, mensen die het protestantse geloof zwaar opvatten en zich veel ontzeggen. Onder die strengen zitten echter ook oplichters en huichelaars. Broeder Benjamin is daar één van. Samen met Cornelia Slimpslamp zal hij Zuzanna van haar geld beroven. Blankaart daarentegen is de oprechte christen, de man van het ‘werkend geloof’, waarvan de vruchten uit de daden blijken. Zoek niet de verschillen in de leer van de kerkgenootschappen, maar zoek de overeenkomsten, en vooral, leef als een christen van de daad. En Blankaart doet zo veel mogelijk goed. Om die reden zullen de schrijfsters hem de achternaam Blankaart hebben gegeven.
Als Blankaart zich tot Zuzanna Hofland richt, lopen het je- en het gy-systeem geheel door elkaar. Je en zelfs het platte jou treffen we in objectsfunctie en als bezittelijk voornaamwoord aan. Deze j-vormen verschijnen dan zowel bij
| |
| |
vertrouwelijkheid als in een scheldpartij. Om hier een beeld van te krijgen citeer ik een stukje uit brief 17 van Zuzanna aan Abraham en daarna uit brief 19, Abrahams reactie. De situatie is als volgt. Sara heeft de dikke en op drank beluste dienstmeid Bregt opgesloten in de kelder waar de wijnflessen staan, en is vervolgens het huis van haar tante en voogd Zuzanna Hofland ontvlucht. Blankaart steunt Sara. Zuzanna doet Blankaart, die voor zaken in Parijs is, haar beklag.
MYN HEER!
De Apostel zegt: ‘dat wy allen ommegang met zondaren niet kunnen vermyden, want dan zouwen wy buiten de Waereld gaan moeten.’ En schoon ik my zo kan vinden in de woorden van dien Heiligen sukkelaar, zo als Broeder Benjamin Koning David wel eens noemt; zo kan vinden, zeg ik, in de woorden daar hy zegt: ‘ik kome niet op den weg der Zondaren:’ zo vind ik het nu in mynen weg noodzaaklyk, myne oogen naar het afgodisch Vrankryk te slaan, ende my als te begeven onder hen, die het teken des Beestes aan hun voorhoofd dragen. (Brief 17)
Blankaart is woedend, maar beheerst zich aanvankelijk nog in zijn reactie. Eerst houdt hij het gy-systeem aan, maar dan breken de je-vormen er doorheen en aan het slot van de brief dwingt hij zich weer tot het gebruik van gy en u (objectsvorm).
MEJUFFROUW!
Wel zeit het Hollands spreekwoord: ‘Hoe later op den Dag hoe schoonder Volk.’ Maar wat heb ik met uw gelol en uw heilige sukkelaar te doen? Wat geef ik om uw Broêr Benjamin? Weet gy wat, Juffrouw Hofland, uwe hele ouwe voddenwinkel van kweeslary raakt my niets, geen oogvol. Hou uwe brieven maar t'huis, ik weet alles in 't lang en in 't breed. Het Kind heeft deugdelyk gedaan. (...) Hoe, wat hamer! denkt gy, dat ik niet weet hoe jy haar gedaan hebt, en dat jy haar als een zottin door de god gansche stad hebt laten lopen in ouwe konkelige kleêren, en dat voor een meisje die geld heeft (...).
Wat leg jy te wauwelen over afgodisch Vrankryk: en van menschen, die het teken des Beestes aan hare Voorhoofden dragen? (...)
Paulus? van Paulus moet je afblyven. Paulus was de beste, de raisonnabelste man van de waereld: want hy zegt met ronde Zeeuwsche woorden: ‘Gierigheid is afgodery.’ (...) [en de brief besluit met de woorden]
Ik wil geen katteschrift meer van u ontfangen, zo gy u niet bekeert; daarom wordt alles in eens afgedaan door
ABRAHAM BLANKAART
| |
| |
In brief 25 toont Abraham Blankaart volledige beheersing en maximaliseert hij de afstand tot Broeder Benjamin door - geheel tegen zijn gewoonte in - uitsluitend het gy-systeem te gebruiken, als reactie op Benjamins gejy en gejou van brief 24.
| |
(2) Blankaart - hogere burgerij (jonge generatie)
Als de oudere generatie van de hogere burgerij zich tot de jongere richt, dan blijkt het gy-systeem duidelijk dominant. Bij de keuze voor het je-systeem spelen niet alleen bekendheid en vertrouwelijkheid een rol, maar ook woede en ergernis. In beide gevallen verkleint Blankaart de afstand tot de correspondent.
Vier brieven schrijft Blankaart aan zijn pupil Sara: nummer 1 en nummer 67 zijn in het gy-systeem, maar de nummers 20 en 121 tonen een sterke wisseling van de systemen. Een voorbeeld van plotselinge toenadering uit brief 20. De situatie is ditmaal als volgt. Nu Saartje bij de weduwe Spilgoed woont, moet ze kledinggeld hebben en de inwoning betalen. Blankaart stuurt haar duizend gulden.
Leg het wel aan, en als ik u zie, toon my dan eens hoe gy 't besteet hebt. Hoor meid, zo je 't wel aanlegt, heb jy gelds genoeg; zo niet, dan is 't gaauw op.
Opkomende woede ligt ten grondslag aan het je- en jy- gebruik in brief 121. De aanhef is formeel, maar in de tweede zin stapt Blankaart al over van het gy-systeem naar het je-systeem. Even een schets van de situatie: Juffrouw Hartog heeft Blankaart anoniem geïnformeerd over Saartjes spilzucht, haar omgang met de adellijke heer R., een doortrapte lichtmis, en het aanhouden van de betrekkingen met een zekere heer (Hendrik Edeling) om haar wangedrag te maskeren. (Brief 107)]
JUFFROUW BURGERHART!
Ik hoor lieve historietjes van u, al hele lieve ook! Hagel en Slypsteen, hoe kan 't zyn? daar je zó veel verstand hebt, en daar je beter je Geloof verstaat dan ik, God betert; en daar ik je altoos geraden heb, dat je toch den goejen weg op zoudt. Meisje, meisje! maak my niet boos (...). [en Blankaart blijft nog een bladzijde lang boos en sluit zijn tirade af met]
(...) ik ben zo kwaad als een spin. Déérom hadt gy geen zin in 't Huwlyk, met zulk een braaf man, denk ik; dat was de zaak: dan zou dat gedraaf en geloop uit zyn, en daar bedankte gy voor niet waar? (...)
Blankaart vergroot tegen het slot van de brief de afstand tot Sara door het gy-systeem toe te passen en hij besluit niet met uwen toegenegen Voogd, Uw toegenegene Voogd of Uw liefhebbende Voogd, maar afstandelijk positiebepalend met Ik ben Uw Voogd, ABRAHAM BLANKAART.
| |
| |
| |
(3) Blankaart - hogere burgerij (oude generatie)
Als de oudere generatie onderling mondeling of schriftelijk contact heeft, is het gy-systeem gangbaar. Slechts bij voldoende bekendheid en bij het streven om dicht bij de ander te komen, is je als persoonlijk voornaamwoord (subjectsvorm en objectsvorm) of als bezittelijk voornaamwoord (naast jou) acceptabel. Juffrouw Hartog, de weduwe Willis, ds. Everard Redelyk en de heer Helmers houden het altijd op gy en u (objectsvorm), maar Jan Edeling en vooral Abraham Blankaart zijn losser in de mond.
In brief 76 heeft Jan Edeling aan Blankaart, die hij zijn vriend noemt, zijn argumenten gegeven voor het afwijzen van Sara als huwelijkskandidate voor zijn zoon Hendrik. Hij wil de Lutherse traditie in zijn geslacht handhaven. Blankaart poogt vervolgens Jan Edeling ervan te overtuigen dat het lidmaatschap van de Hervormde Kerk geen beletsel voor de verbintenis mag zijn en bepleit Sara's zaak in brief 79. Hierbij probeert hij de afstand tot Jan zo klein mogelijk te maken, al kost het hem wel moeite. Een fragment.
Dat gy van 't Luters geloof zyt, is goed voor u; dat ik op zyn Gereformeerts geloof, is ook goed voor my. Maar elk zyn vryheid: Gy zyt immers geen Paus, al ben je Vader? Je kunt immers mis hebben? Of zyt gy onfeilbaar? Hoe zit het?
Kom aan, daar heb je nu Paulus, de Apostel Paulus, daar gy zo wel aan gelooft als ik. Wel, die dagt mede al, dat hy het byster wel hadt; en dat onze lieve Heer magtig met zynen yver gedient was, dagt hy het niet? Hoe! de man zeit het zelf; hoe kun je 't nader hebben? (...)
| |
(4) Blankaart - adel
Richt de oudere generatie zich tot de adellijke weduwe Spilgoed - zij is de enige vertegenwoordiger van deze categorie - dan is het gy-systeem gepast. Blankaart kan het echter niet laten om drie keer je tot haar te gebruiken, overigens naast 21 keer gy en 20 keer u (objectsvorm). Het betreft een vaste constructie, namelijk ‘(...) vatje het’ (brief 149) en een emotioneel moment, waarin Blankaart tweemaal een vergelijkbaar, zeer zwak betoond zinnetje gebruikt: hij heeft de pasgeboren zoon van Sara in de armen (brief 171). De weduwe citeert Blankaarts woorden aldus:
‘Welkom myn zoete Boy: (...) welkom myn lief kind! jongetje, je komt al in een aartig Waereltje. Nu, dat zul je, als je tyd van leven hebt, wel ondervinden. Pas maar braaf op, en je zult gelukkig zyn: ‘‘(en by my komende met het kind:) ‘‘ha! dat's een kereltje! zei hy; zie je wel, watte heldere kykers dat hy heeft? 't is een mooi kind, zeg ik je: (...)’.
| |
| |
| |
4. Conclusie
Blankaart toont een grote variatie in het gebruik van de twee aansprekingssystemen: tot de ‘fijnen’ gebruikt hij het gy-systeem of het je-systeem of beide door elkaar. Tot leden van de eigen en de jonge generatie van de hogere burgerij is het gy-systeem duidelijk dominant, doorbroken door vormen van het je-systeem. Dit je-systeem past bij gewenste toenadering, betrokkenheid en vertrouwelijkheid en ook bij woede en ergernis. Tot de adel richt men zich met gy en u (objectsvorm). Het gebruik van je ontvalt Blankaart als het ware in modale zinnetjes die als een vaste groep lijken te functioneren. Voor Blankaarts generatie van de hogere burgerij is het gy-systeem het gebruikelijke systeem. Het je-systeem markeert verkleining van de afstand tussen de gesprekspartners of correspondenten.
| |
Bibliografie
Bree van, C. 1992. ‘Het gebruik van de aanspreekvormen’. In: M. van der Wal & C. van Bree: Geschiedenis van het Nederlands, Utrecht, 417-419. |
Brown, R. & Gilman, A. 1972. ‘The pronouns of power and solidarity’. In: P.P. Giglioli (ed.): Language and social context. Eerder verschenen in: T.A. Sebeok (ed.): Style in language. MIT Press. 1960. 253-276. |
Brown. P. & Levinson. S. 1978. ‘Universals in language usage’. In: E.N. Goody (ed.): Questions and politeness. Strategies in social interaction. Cambridge. |
Buijnsters. P.J. 1971. ‘Sara Burgerhart’ en de ontwikkeling van de Nederlandse roman in de 18e eeuw. Groningen. |
Van den Toorn. M.C. 1977. ‘De problematiek van de Nederlandse aanspreekvormen’. De nieuwe taalgids 70, 520-540. |
Wolff, E. & Deken, A. 1783. Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, 2de dr., 's Gravenhage. |
Wolff, E. & Deken, A. 1980. Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart. Naar de eerste druk van 1782 uitgegeven met inleiding en aantekeningen door P.J. Buijnsters. Den Haag. |
|
|