om het thema van de ruimte mee aan te duiden, zoals bijvoorbeeld ‘bedrieglijk natuurgetrouw’, ‘helderheid en harmonie’, ‘weelde in beeld’ of ‘elegantie en verfijning’ om er maar een paar te noemen. Daarbij was het in de eerste plaats de bedoeling de chronologische ontwikkeling van ‘realisme’ naar ‘classicisme’, van verfijnd en ruw en weer verfijnd schilderen, zichtbaar te maken. In de traditionele museumopstelling wordt er over het algemeen voor gekozen om werk van een school, een meester of een aantal vergelijkbare meesters bij elkaar te hangen. Tijdens deze tentoonstelling was het echter mogelijk om verschillende aspecten van de genres die achtereenvolgens opbloeiden te zien, zodat de diversiteit van de productie binnen zo'n genre duidelijk werd.
In dit ‘gedroomde museum’ streefde het Rijksmuseum ernaar om een zo volledig mogelijk beeld van de zeventiende eeuw te geven, met inbegrip van genres en typen schilderijen, waarvan recent kunsthistorisch onderzoek het belang voor de cultuur van de Gouden Eeuw heeft aangetoond. Om dit ideale overzicht te kunnen benaderen, werden ongeveer honderd objecten te leen gevraagd aan diverse instanties. Die aanvullingen zeggen soms veel over het aankoopbeleid van het Rijksmuseum in de vorige eeuw, dat er - in de woorden van Filedt Kok - naar streefde ondergewaardeerde aspecten van de zeventiende-eeuwse kunst een plaats in het museum te laten krijgen. In veel gevallen is dat ook gelukt; de helft van het tentoongestelde bestond uit eigen schilderijen en voorwerpen. Er blijken echter nog altijd duidelijke hiaten in het bezit van het Rijksmuseum te zijn, die naar verhouding met meer bruiklenen moesten worden aangevuld. Dit gold opmerkelijk genoeg voor de landschappen van Jan van Goyen en aanverwante schilders, voor de zogenoemde italianisanten, het stilleven van na 1650 en de fijnschilderkunst uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw.
Binnenkomend in de eregalerij kreeg men met behulp van zorgvuldig gekozen schilderijen een overzicht van de beeldtradities in de verschillende genres aan het begin van de zeventiende eeuw. Onder de titel ‘Een veelzijdig begin’ werd duidelijk gemaakt dat in Holland aanvankelijk buitenlandse invloeden overheersten, maar dat daaruit al vóór 1620 in het landschap, de genreschilderkunst, het portret en het stilleven een synthese tot stand kwam, die door ons nu nog altijd als typisch Noord-Nederlands wordt ervaren. Door steeds een schilderij uit de eerste jaren van de eeuw te combineren met werken uit circa 1615 en 1625 werden de stilistische ontwikkelingen goed zichtbaar gemaakt. Deze opzet kwam vooral goed naar voren in de eregalerij, maar de rode draad ging vervolgens een beetje verloren in de veelheid aan onderwerpen die in de volgende zalen werden gepresenteerd. Veel musea wijden hun exposities uitsluitend aan schilderijen of andere vormen van beeldende kunst. Het Rijksmuseum kent echter een lange traditie van tentoonstellingen, waarbij verschillende kunsten naast elkaar worden geëxposeerd. Kunstnijverheid is daarbij niet de mindere van de schilderkunst, maar ze wordt beschouwd als een gelijkwaardige artistieke uiting. Door deze verschillende kunstvormen samen te tonen, krijgt men een betere indruk van de luxe voorwerpen, waarmee mensen zich in een bepaalde periode hebben omgeven. Een neveneffect daarvan is, dat men op die manier