Logisch
Een paar weken geleden wandelde ik met enkele dierbaren over het slagveld van Gettysburg in Pennsylvania, het keerpunt in de Amerikaanse burgeroorlog. Het is een schitterende grasvlakte, ideaal voor een wandeling in de stralende voorjaarszon, als de omzomende monumenten en kanonnen je er niet aan zouden herinneren dat die veldslag een allerbloedigste verschrikking is geweest.
Hoe kwam ik daar en waarom vertel ik dit? Heel eenvoudig: zoon Hanno doceert logica aan Gettysburg College en we moesten dringend het jongste kleinkind in ogenschouw nemen. James Francis heet hij, voor welke gelegenheid mijn noordoostbrabantse voornaam zich naadloos in het Engels heeft laten omzetten. Zijn drie jaar oude broer Sebald Justinus heeft oer-Hollandse voornamen, maar de manier waarop hij ‘opa’ als ‘oupp-hah’ uitspreekt doet het ergste vermoeden voor zijn toekomst als Bataaf.
We praten in deze constellatie uiteraard Engels, want ook al heeft Hanno bij André Lefevere tot wederzijdse hilariteit Nederlands geleerd, hij staat buiten die taal zoals ik buiten het vak logica sta. Hij heeft kort geleden een goed leesbaar artikel gepubliceerd, ‘What if’ getiteld, wat in het Nederlands is vertaald als ‘Wat als’. Kittelorig als ik ben, zou ik er liever ‘Als nu eens’ of ‘Gesteld dat’ van maken. Daarover gaat ons gesprek op het slagveld van het ‘what if’. Als Robert E. Lee nu eens...
Onze bataviteit wortelt eigenlijk helemaal niet zo diep. Overgrootvader Böllhoff kwam uit de Midden-Europese zomp de Rijn afzakken, grootvader behaalde het Metalen Kruis tijdens de Belgische opstand (de generatiegolven kabbelen bij ons langzaam over Gods akker), vader zocht zijn weg in Nederlandsch-Indië, ikzelf ben na dertig jaar buitenland terug bij af. Drie zoons zijn in Amerika gebleven. Voor hen is het Nederlands het taaltje van lieve maar rare ouders die volharden in dit idioom en leven in de logica van zuurkool, stroopwafels en dubbelzoute drop.
Alles bij elkaar zijn we dus maar drie generaties in Nederland geweest, een tussenfase met vele tussenfasen, meer niet. Het leven gaat verder in verre landen. Het is een makkelijk te aanvaarden situatie die echter af en toe sociolinguïstische emoties oproept. Ik zal dus nooit deze kleinkinderen in mijn eigen taal horen praten. Dat is een heel persoonlijk tekort, waar ik de winst van de toekomst niet tegenover kan stellen, maar dat is alleen zo wanneer ik in een egoïstische stemming van zelfbeklag verkeer.
Het is het dilemma van de inburgering, waarover we in het immigratieland Nederland zoveel horen praten. Die wordt daar in Gettysburg pijnloos voltrokken. Maar voor wie in een vreemd land op zichzelf is teruggeworpen, is de eigen taal, het eigen geloof, de eigen stroopwafel, de laatste strohalm. Hoe neem je het nieuwe land in je op, terwijl je parallel daaraan en in contrast daarmee de essentie van je oude identiteit ontdekt. Ondanks alles is de taal daar toch een wezenlijke factor in. What if? Als over vijftien jaar nu eens de extramurale neerlandistiek zo'n hoge vlucht genomen heeft dat Sebald en James aan het ‘college’ van hun keuze, en dan liefst onder de vleugels van een docent die even bevlogen is als André Lefevere destijds in Austin, Texas, eindelijk een keer ‘opa’ goed zullen leren uitspreken... dan zal opa hardhorend zijn, en het zal dus niets meer uitmaken, maar het is op dit ogenblik een opmonterende gedachte.
Francis Bulhof