| |
| |
| |
Duitsland is veroverd
Herbert Van Uffelen (Wenen)
Echte belangstelling voor de Nederlandse literatuur als literatuur groeide in het Duitse taalgebied pas in de laatste decennia van de vorige eeuw. Toen verschenen er enkele uitvoerige studies over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur en ontdekte men naast Couperus, Van Eeden, Heijermans en Multatuli de poëzie van de Tachtigers. Maar de toenmalige interesse voor het proza en de poëzie uit Nederland en Vlaanderen was niet van lange duur. Vrij snel bleek dat de aandacht voor Multatuli en Van Eeden voor een groot deel berustte op de bewondering voor hun zogenaamde geniale persoonlijkheid en dat het eerder statische, sensitivistische karakter van het Nederlandse naturalisme niet in de smaak viel. Bovendien bleef de belangstelling voor de poëzie van de Tachtigers in de praktijk verregaande beperkt tot de kring rond Stefan George.
Na 1914 waren het - de bijna traditionele belangstelling voor ontspanningsliteratuur en de renaissance van de historische romans van Couperus in de jaren twintig ter zijde gelaten - weer vooral politieke en ideologische criteria die de interesse voor de Nederlandse literatuur bepaalden. In het kader van de ‘Flamenpolitik’ ontdekte men opnieuw de literatuur uit Vlaanderen, en na 1933 misbruikten de nationaal-socialisten auteurs als Claes, Coolen, Streuvels, Timmermans en Walschap voor hun propaganda. Vooral het werk van Streuvels konden de nationaal-socialisten annexeren door het eigenschappen toe te dichten die er vreemd aan waren.
Toch is het verkeerd het succes van de Nederlandse literatuur in de periode 1914-1945 uitsluitend in een politieke of volkse context te zien. Natuurlijk probeerde Insel-uitgever Kippenberg, de ontdekker van bijv. Timmermans en Vermeylen, tijdens de Eerste Wereldoorlog het ijzer te smeden toen het heet was, maar hij had onmiskenbaar ook literaire motieven. Kippenberg was een oprechte bewonderaar van de Nederlandse literatuur. En wat de jaren dertig betreft, moet men bedenken dat de doorbraak van Timmermans uit de jaren twintig dateert. Juist in de jaren na de Eerste Wereldoorlog waren Timmermans' blijde boodschap van de schoonheid en de kracht van het leven, de warme klank en het diepe geloof die zijn werk uitstraalden, balsem op open wonden.
Timmermans was dus al het boegbeeld van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied toen de nationaal-socialisten de macht overnamen. Daarom, en omdat de nationaal-socialisten de vertalingen van Timmermans en andere auteurs gebruikten aan het zogenaamde cultuurfront, heeft men de verspreiding van zijn idyllische werk, dat net als het werk van Walschap en Coolen in de ogen van de nationaal-socialistische literatuurcritici veel te katholiek was, geen steen in de weg gelegd. In de ijdele hoop op een positieve reactie op de vertalingen in het Nederlandse taalgebied, lieten de nationaal-socialisten zelfs toe dat in eerste instantie katholieke uitgevers de ‘nordische Renaissance’ gebruikten om voor
| |
| |
hun lezers een culturele vrije ruimte te scheppen en boeken uit te geven die men zonder gewetensbezwaren kon lezen. Zo bepaalden in de praktijk Van Ammers-Küller, Claes, Conscience, Lulofs en Timmermans en dus niet de ‘Germaanse eik’ Streuvels het beeld van de Nederlandse literatuur in Duitse vertaling in de jaren dertig.
| |
1945: geen nieuw begin
Het feit dat de meeste werken van Nederlandse en Vlaamse auteurs die tijdens het nationaal-socialistische regime vertaald werden, niet echt deel uitmaakten van de ‘völkische’ literatuur, verklaart het gemak waarmee na de Tweede Wereldoorlog oude tradities werden voortgezet. Waarschijnlijk had men ook geen reëel alternatief. Bruikbaar nieuw werk van Duitse auteurs (gevraagd waren in eerste instantie weer dikke, onderhoudende romans) was er niet, en niet in het laatst het feit dat men met Duitse firma's geen handel mocht drijven verhinderde de import van exil-literatuur. Net als in het begin van de 19de eeuw werden na 1945 de vertalingen uit het Nederlands gebruikt om de Duitse leeshonger te stillen. Aansluiting bij de recente ontwikkelingen in de Nederlandse literatuur zocht men daarbij niet. Zelfs de contacten van de beroemde Gruppe 47 met Adriaan Morriën leidden slechts tot de ontdekking van het werk van Godfried Bomans en Simon Carmiggelt.
Ook de pogingen van Nederlandse en later ook van Belgische zijde om via de ‘Stichting tot bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk’ meer belangstelling voor de ‘betere’ Nederlandse literatuur te wekken, hadden weinig succes. Zo kon in de jaren vijftig en zestig de vorig jaar gestorven vertaler Georg Hermanowski met zijn ‘Flämisches Lektorat’ een klein imperium opbouwen. Hermanowski was overtuigd van het bestaan van een Vlaamse substantie, een mengeling uit verbondenheid met eigen streek en natuur, strijdlust, romantiek en religiositeit. Hij maakte de aanwezigheid van deze substantie tot hét criterium van zijn vertaalprogramma en concentreerde zich uitsluitend op Vlaamse auteurs als Albe, Boschvogel, Breedveld, Daisne, Demedts, Depauw, Fiew, Germonprez, Van Hemeldonck, Matthijs, Roelants, Rosseels, Ruyslinck en Van de Velde. Niet alleen auteurs van tweede keus dus, maar de progressieve (linkse, liberale) auteurs uit die tijd, Boon, Claus en Walschap vonden geen genade. Pas in het midden van de jaren zestig verbreedde Hermanowski zijn perspectief en vertaalde nu ook werk van Gilliams, Michiels en De Wispelaere. Maar toen was het al te laat. Hermanowski had te veel stof doen opwaaien met zijn eenzijdige programma. Bovendien had hij kwaad bloed gezet met zijn vaak polemische bijdragen waarin hij zijn vertaalpolitiek verdedigde, de Vlamingen als in een spiegel met hun eigen conflict tussen links en rechts, vrijzinnig, resp. liberaal en katholiek confronteerde en steeds weer liet voelen dat er in de praktijk nog zo goed als geen sprake was van de culturele integratie waar men in Vlaanderen zo naar verlangde. De frustratie die hij zo veroorzaakte, verklaart ten dele het fanatisme waarmee men in de tweede helft van de jaren zestig - na de publikatie van het artikel waarin Hermanowski beweerde dat het Vlaams evenzeer zou verschillen van het Nederlands als het
| |
| |
Afrikaans - met de vertaler afrekende.
| |
Erotische literatuur uit Nederland en Vlaanderen
In kwantitatief opzicht betekende het einde van de periode Hermanowski een zware slag voor de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied. Verschenen van 1960 tot 1969 nog 123 titels van auteurs uit Vlaanderen in eerste of andere druk, waren het er in de jaren '70 nog maar 52. De oorzaak van deze achteruitgang is niet alleen in het aftreden van Hermanowski te zoeken. Het aantal vertalingen uit het Nederlands zonk reeds in het midden van de jaren zestig. Niet alleen de verkoop van de vertalingen van Hermanowski daalde, ook bekende auteurs als Claes, De Hartog, Streuvels, Timmermans en De Vries verloren in die periode snel terrein. Hierbij speelde de concurrentie van radio en televisie een niet te onderschatten rol. Ook als Hermanowski het anders zou hebben gewild, de snelle veranderingen op de boekenmarkt in het Duitse taalgebied en de zogenaamde dood van de literatuur hadden hem hoe dan ook gedwongen zich van de door hem gepropageerde christelijk-realistische volksliteratuur te distantiëren en andere literatuur te vertalen.
Dat was op het moment dat men zich in het Duitse taalgebied weer meer voor de eigen literatuur interesseerde, geen sinecure. Toch vertaalde de opvolger van Hermanowski, Jürgen Hillner, op korte termijn o.a. werk van Boon, Burnier, Geeraerts, Hamelink, Heeresma, Hermans, Raes, Reve en Wolkers. Maar hij slaagde er niet in een nieuw beeld van de Nederlandse literatuur te fixeren. Zijn vertalingen, die ten dele bij uitgevers verschenen die bekend waren voor pornografische literatuur, werden al snel geïdentificeerd met dé erotische literatuur uit Nederland en Vlaanderen. Dat leidde (met Boon als grote uitzondering) voor de meeste auteurs tot een zeer beperkt en vergankelijk succes. Op het einde van de jaren zeventig verdween samen met de belangstelling voor provocerende thema's opnieuw de belangstelling voor de Nederlandse literatuur.
In het begin van de jaren tachtig moest men dus nog een keer opnieuw beginnen. Het uitgangspunt was echter nieuw. Niet meer het ideologisch gekleurde beeld uit de jaren dertig of uit de periode Hermanowski, niet meer de auteurs van volkse, realistische streekverhalen voor het grote publiek, bepaalden het beeld van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied. Het was ook niet meer langer één vertaler die aan de touwtjes trok. Onder dit gesternte ontdekte men het werk van de vrouwelijke auteurs uit het Nederlandse taalgebied. De boeken van Anja Meulenbelt werden bestsellers en bijv. ook van Doeschka Meijsing werden in een reeks als Frau und Literatur vertalingen opgenomen. Verder veroverde in deze periode met Martine Carton en Jan Willem van de Wetering (ondertussen een van de belangrijkste auteurs van de uitgeverij Rowohlt) ook de Nederlandse detective de Duitse markt. De belangstelling voor de Nederlandse literatuur als literatuur steeg dus, maar bleef thematisch georiënteerd. Van werkelijke homogeniteit of continuïteit was er bovendien, behalve bij enkele uitgevers in de vroegere DDR, geen sprake. Lichtjes resignerend schreef de huidige motor van de Nederlandse literatuur in
| |
| |
het Duitse taalgebied, Carel ter Haar, in 1982 dan ook in het Börsenblatt: ‘De verandering die zich tegen het einde van de jaren zestig leek aan te kondigen, heeft niet tot een doorbraak geleid.’
| |
Nieuwe perspectieven
In het midden van de jaren tachtig keerde het tij. De uitgeverijen Klett-Cotta, Hanser en Suhrkamp waren toen bereid het met Claus, Mulisch en Nooteboom te proberen. Gemotiveerd door het onovertroffen succes van de nieuwste werken van deze auteurs en het feit dat een boek als Rituelen ook in het Engelse taalgebied gewaardeerd werd, besloot men Rituale (Suhrkamp), Der Kummer von Flandern (Klett-Cotta) en Das Attentat (Hanser) uit te geven.
Dat de operatie van Suhrkamp, Hanser en Klett-Cotta uiteindelijk is geslaagd, lag o.a. daaraan dat er weer echt reclame gemaakt werd. De uitgevers stuurden Claus, Mulisch en Nooteboom met hun nieuwe boek op tournee door Duitsland. Verder werd de publikatie van de vertalingen geflankeerd door de culturele manifestaties, lezingen en (literatuur)tentoonstellingen die in 1985/1986 in het kader van ‘Begegnungen mit den Niederlanden’ door de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in verschillende Duitse steden werden georganiseerd. Voor het eerst sedert de Tweede Wereldoorlog was de Nederlandse literatuur weer een thema in de Duitse dagbladkritiek. De reacties waren uitermate positief. Vol lof schreef men over het werk van de ‘eenzame chroniqueur’ Cees Nooteboom, wiens ‘nonchalante [...] knipoogjes’ men evenzo waardeerde als zijn ‘bevrijdende humor’; Der Kummer von Flandern van Hugo Claus werd geprezen als een ‘oorspronkelijke roman, waarvan de fraaie compositie, het bekoorlijke taalgebruik en de intelligente humor’ fascineerden, en Das Attentat van Harry Mulisch, wiens Zwei Frauen men in 1980 nog als ‘een geconstrueerde story met pseudo-filosofisch geschrijf’ afgekraakt had, werd nu ontvangen als een ‘perfect gemonteerd’, ‘fijnzinnig’ boek met de ‘spanning van een detectiveroman’, waarin op een ‘zonder twijfel bijzondere manier’ morele en ethische problemen ter discussie werden gesteld.
Beslissend voor de ommekeer in het midden van de jaren tachtig was ook het feit dat Suhrkamp, Hanser en Klett-Cotta besloten auteurs en geen afzonderlijke werken meer uit te geven. De uitgevers wachtten ook niet langer op de bij de Wissenschaftliche Buchgesellschaft aangekondigde geschiedenis van de Nederlandse literatuur en publiceerden ten behoeve van boekhandelaren en recensenten een brochure over de recente ontwikkelingen in de moderne Nederlandse literatuur. Tegelijkertijd namen ze in hun respectievelijke fondsen werk op van Biesheuvel, Couperus, 't Hart, Nijhoff, Slauerhoff, Rosenboom, Rubinstein en Springer.
| |
Frankfurt 1993
Het kernthema in Frankfurt kwam dus net op tijd. De Duitse lezer had de Nederlandse literatuur ontdekt en waardeerde meer en meer haar literaire kwaliteit. Samen met Suhrkamp, Hanser en Klett-Cotta breidden bijv. ook Rowohlt, DTV en Diogenes hun fonds uit met Nederlandse literatuur en ook
| |
| |
uitgevers als Alano, Ammann, Claassen, Kleinheinrich en Twenne ontdekten nieuwe auteurs voor het Duitse taalgebied. Het aantal vertalingen steeg continu. In 1993 overschreed men (incl. de kinder- en jeugdliteratuur) zelfs het magische getal van 100 nieuwe vertalingen.
Vertalingen 1985-1993
Toch is het nog te vroeg om te juichen. Ten eerste mag men niet vergeten dat heel wat vertalingen in 1993 alleen maar verschenen omdat Nederland en Vlaanderen in Frankfurt in het middelpunt van de belangstelling stonden. Dat blijkt duidelijk uit de plotselinge stijging van het aantal eerste oplagen. Ten tweede moet ik erop wijzen dat de belangstelling voor de literatuur uit Vlaanderen nog steeds beperkt is tot een klein (niet erg representatief) aantal auteurs en dat de interesse voor het werk van Claus nog steeds in verband staat met de belangstelling voor het thema van de Tweede Wereldoorlog en de Duitse voorliefde voor de Vlaamse idylle (typisch is bijv. de keuze van de titel Der Kummer von Flandern voor Het verdriet van België). Ten derde mag men de impact van het gebeuren in Frankfurt niet overschatten. De belangstelling van het publiek bij de lezingen in 1993 in Wenen heeft bijv. getoond dat de manifestatie in Frankfurt zo goed als geen invloed had op het aantal bezoekers. Ook de uitgevers zijn niet altijd tevreden. Wat de verkoop betreft, profiteerden kleine uitgeverijen als Twenne en Alano bijna niet van ‘Frankfurt 1993’. De enige uitgevers die in de laatste maanden echt geld verdienden, waren waarschijnlijk Diogenes (Connie Palmen), Hanser (Harry Mulisch en Margriet de
| |
| |
Moor) en natuurlijk Suhrkamp, die op tijd de hardcover van Rituale uitbracht, en zo een mooie winst opstreek van de tienduizenden exemplaren die meer dan 8 jaar na het verschijnen van de eerste editie van de Duitse vertaling van het boek de deur uitgingen. Ten vijfde moet men bedenken dat tegenover de vertalingen uit het Nederlands nog steeds een massa vertalingen uit andere talen staat, en dat zonder ‘Schwerpunkt’ zelfs 150 vertalingen makkelijk in het niet verzinken. En ten slotte zou ik erop willen wijzen dat het Nederlandse creatieve proza voor volwassenen in het Duitse taalgebied nog lang niet toonaangevend is. Wat dit betreft, is de kinder- en jeugdliteratuur verder. Auteurs als Dick Bruna, Miep Diekman, Dick Laan of Max Velthuijs worden in het Duitse taalgebied al lang als voorbeeld beschouwd.
| |
Duitsland is veroverd
Het is dus duidelijk dat de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied het ook in de toekomst niet zonder promotie zal kunnen stellen. Daarbij komt het er niet alleen op aan goede auteurs in een goede vertaling te brengen. De Nederlandse literatuur moet in de kijker blijven. Dit veronderstelt een echte mentaliteitsverandering. Kreten als ‘het wordt tijd dat het buitenland ontdekt, hoeveel ons land te bieden heeft’, of ‘Duitsland is veroverd, wie is de volgende’, die verleden jaar in Nederlandse kranten te lezen waren, staan tegenover het feit dat men in Nederland en Vlaanderen tot voor kort concreet relatief weinig voor de Nederlandse literatuur in vertaling heeft gedaan. Zelfs de financiering van de manifestaties in het kader van de beurs in Frankfurt heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Men was (en is?) van mening dat de Nederlandse literatuur geen exportartikel is en het nooit zal worden. Zelfs toen uit de berichten over Frankfurt het tegendeel bleek, bleef men sceptisch, bleef men relativeren en grapjes maken: ‘De Nederlandse literatuur is voor mij even belangrijk of onbelangrijk als Nederlandse kaas. Hij kan heel smakelijk zijn. Buitenlandse kaas is vaak nog lekkerder. Iemand die aan niets anders kan denken dan aan Nederlandse kaas is gek, of een Belg’ (Hugo Brandt Corstius).
In het Duitse taalgebied uitte men zich positiever. Nadat men eerst even had afgewacht hoe de Nederlanders en Vlamingen met hun toch wel kleine budget het Nederlands als ‘een van de rijkste cultuurtalen van Europa’ wilden promoten, het eigen karakter van de Nederlandse en Vlaamse cultuur wilden demonstreren en de auteurs presenteren die het succes van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied moesten continueren, groeide het enthousiasme gestaag. Al snel bleek, en dat is een van de belangrijkste resultaten van het werk van de ‘Stichting Frankfurter Buchmesse’, dat men goed geïnformeerd was over de literaire situatie in Nederland en Vlaanderen. (Toch betwijfel ik of men in het Duitse taalgebied nu al in staat is om zoiets als een ‘weerkaart’ (Ligtvoet en Van Nieuwenborgh in de Almanak van Hanser) van de Nederlandse literatuur te tekenen). Opvallend is verder het gemak waarmee men regelmatig de feitelijke leidersrol van Nooteboom in het Duitse taalgebied negeerde en Mulisch (zichzelf) als middelpunt liet presenteren.
Interessant vind ik vooral de bijdragen waarin men probeert het ‘wonder’ van
| |
| |
het succes van de ‘beste literatuur van Europa’ (Siegfried Unseld) te verklaren. Natuurlijk verwijst men in deze context naar de stimulerende rol van Marcel Reich-Ranicki en zijn literaire kwartet. Andere verklaringen zijn echter minder plausibel, zelfs ten dele tegenstrijdig. Zo is er in verband met de Nederlandse literatuur zowel sprake van typisch Nederlandse als van universele trekken, zowel van een licht en weinig reflexief als ook van een filosofisch karakter. Problematisch lijken mij in ieder geval beweringen dat de typisch Duitse zinnen van Nooteboom het bijzonder goed zouden doen, en ik vraag me ook af of de Nederlandse literatuur werkelijk zoveel vitaler is dan de Duitse, omdat in het proza uit Nederland en Vlaanderen het traditionele verhaal eerder dan in de Duitse literatuur hand in hand zou gaan met het experiment.
Uitvoerige verklaringsmodellen komen van Carel ter Haar, Hermann Wallmann en Dirk Schümer. Vooral Ter Haar kent de geschiedenis van de Nederlandse literatuur in Duitse vertaling. En dat verbaast ook niet, hij heeft ze ten dele zelf geschreven. Ter Haar wijst op de rol van uitgevers als Klett-Cotta, Hanser en Suhrkamp in de jaren tachtig en op de toenemende belangstelling voor de Nederlandse literatuur als een literatuur die volgens hem uitmunt door het plezier van het vertellen in de meest brede zin van het woord. Hermann Wallmann waardeert vooral dat de auteurs uit Nederland en Vlaanderen het fantastische in het alledaagse tonen, dat in de Nederlandse literatuur de eigen geschiedenis herkenbaar blijft zonder dat men blind is voor ontwikkelingen in het buitenland, dat ten derde de Nederlandse literatuur een interessante koloniale loot heeft, en het resultaat is van de confrontatie met een multiraciale maatschappij, en dat er ten slotte een veelheid aan thema's in ter sprake komt. Dirk Schümer verwijst naar de grote dichters uit de 17de eeuw, naar Gezelle en Multatuli in de 19de en Elsschot, Claus, Hermans en Mulisch in de 20ste eeuw. Verder bewondert hij de droge ironische toon in het werk van Hemmerechts, Ruebsamen en De Winter en het feit dat in de Nederlandse literatuur de spreektaal vloeiend in literaire taal overgaat.
Vaak geopperd, maar in de praktijk moeilijk te bewijzen, is het vermoeden dat de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied een leemte zou vullen, die zou ontstaan zijn, omdat er nog geen waardige opvolgers voor auteurs als Böll en Grass zouden zijn. Bovendien zouden, volgens Wallmann, de Duitstalige auteurs te veel naar binnen gericht zijn, niet uit het raam durven kijken, omdat ze bang zouden zijn de laatste zekerheden te verliezen. Of dit werkelijk zo is, waag ik als niet-kenner van de Duitse literatuur niet zo maar te beoordelen. Carel ter Haar is in ieder geval een andere mening toegedaan. Hij vindt dat juist de oriëntering op het ik in de Nederlandse literatuur haar attractiviteit in het Duitse taalgebied bepaalt. Het is soms echt bevrijdend, leest men in zijn bijdragen, dat Nederlandse auteurs zich niet meer voor hun land of de hele wereld verantwoordelijk voelen, maar zich op hun eigen persoon en het vertellen concentreren.
De opmerkingen die in het Duitse taalgebied omtrent het succes van de Nederlandse literatuur gemaakt worden, tonen in ieder geval duidelijk dat men zich in Nederland en Vlaanderen eigenlijk te bescheiden opstelt. We mogen niet als Carel Peeters in de speciale uitgave van de bijlage van Vrij Nederland
| |
| |
(Frankfurt 1993) genoegen nemen met de vaststelling dat de Nederlandse auteurs ‘utterly fail to recognise whatever is typically Dutch about their literature’. Met alle begrip voor de afkeer van woorden als volk en natie: ik zie toch een concreet gevaar in het feit dat men zich op het buitenland oriënteert, ontwikkelingen assimileert, zonder daar achteraf nog eens bewust over na te denken of zich opnieuw met het oordeel in het buitenland te confronteren. Dit heeft natuurlijk iets te maken met het trauma van de Tweede Wereldoorlog, die het Nederlandse nationaliteitsbesef de doodsteek heeft gegeven. In plaats van naar buiten te treden, van bewust te kiezen voor een toch niet oninteressante rol als bemiddelaar tussen verschillende culturen, trekt men zich terug in zijn schelp en negeert de onloochenbare relatie tussen literatuur, zelfbeeld en geschiedenis. Deze tendens wordt jammer genoeg nog versterkt door het feit dat men ook in Duitsland sedert de Tweede Wereldoorlog een respectvolle maar eerder koele distantie tegenover Nederland koestert.
Gelukkig is er op dit vlak de laatste tijd een en ander in beweging gekomen. Niet alleen de ambassadeurs van Nederland in Duitsland en Duitsland in Nederland hebben met hun opmerkingen over de Nederlandse afkeer van Duitsers als variant van vreemdelingenhaat en het boetekleed dat de Duitsers zouden moeten aanhouden de wederzijds gecultiveerde clichés opnieuw ter discussie gesteld. In de praktijk logenstraft ook het succes van de Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied het gezeur over de moeilijke relatie tussen het Duitse en het Nederlandse taalgebied. Maar toch: het feit dat er naast bestsellers (AKO-nominaties), koloniale literatuur en detectives toch weer bij voorkeur boeken worden vertaald die op de een of andere manier in verband staan met de Tweede Wereldoorlog (Menachen Arnoni, Joop Citroen, Charles Douw van der Krap, Carl Friedman, Philip Mechanicus, Monika van Paemel, Frans Pointl, Truusje Roegholt, Leon de Winter (Hoffmans honger) en Friedrich Weinreb), toont niet alleen dat men aansluiting blijft zoeken bij het succes van het dagboek van Anne Frank, maar ook dat men verder oude gedragspatronen cultiveert. In het komende Europa van de regio's komt het erop aan een dynamische culturele uitwisseling op basis van zelfrespect en wederzijdse waardering te bevorderen. Ik verwacht in deze context veel van het systeem van de zogenaamde ‘Writers in Residence’ die sedert enige tijd versterkt naar Duitse steden worden uitgezonden. Zij kunnen ertoe bijdragen het ijs tussen het Nederlandse en het Duitse taalgebied verder te doen smelten. Verder lijkt me een verbeterde samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland noodzakelijk. Het gezamenlijke optreden in Frankfurt was niet echt overtuigend. Niet alleen dat men in de reacties in Duitsland naar ‘oude rivaliteiten en animositeiten’ verwees, ook in de Nederlandse pers leek de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland zich te beperken tot de lift die Prins
Willem-Alexander zijn Belgische collega Prins Filip naar Frankfurt gaf, en kwam de gezamenlijke presentatie als taalregio, die in het Duitse taalgebied met zoveel belangstelling was geregistreerd, zo goed als niet ter sprake. Achteraf bekeken lijkt de Vlaams-Nederlandse samenwerking voor Frankfurt 1993 niet meer dan een verlegenheidsoplossing te zijn geweest. In ieder geval was ze niet het resultaat
| |
| |
van een principiële keuze. Zou men anders niet toch geprobeerd hebben de Fransen net als de Duitsers ervan te overtuigen dat bij een manifestatie als ‘Les Belles Etrangères’ in Parijs ook de Vlamingen aanwezig moesten zijn?
De aandacht voor de literatuur uit de Nederlandse taalregio groeit binnen Europa. Dit heeft ook iets te maken met een principieel gestegen belangstelling voor de regio's zelf. Daar ligt volgens mij een kans die Nederland en Vlaanderen niet aan hun neus voorbij mogen laten gaan. De Nederlandse en Vlaamse pogingen tot samenwerking binnen de taalregio (ook al had men toch weer niet de politieke wil om een waardige opvolger voor de Stichting Frankfurter Buchmesse te vinden), de tendens tot culturele integratie en een instantie als de Taalunie zijn uniek in Europa en bijv. tussen landen als Oostenrijk en Duitsland nog verregaande ondenkbaar. Waarom zijn de Nederlanders en de Vlamingen daar niet trotser op en vindt de toch literair zeer interessante tegenstelling tussen Noord en Zuid, de eenheid in verscheidenheid, niet meer weerklank in de literatuur? Zou het niet de hoeksteen kunnen zijn die de Nederlandse literatuur in buitenlandse ogen nog steeds moet bijdragen tot de wereldliteratuur?
| |
Bibliografie van de in de periode 1990-1993/4 verschenen Duitse vertalingen (zonder kinder- en jeugdliteratuur en uitsluitend eerste oplagen), samengesteld op basis van: Het Nederlandse boek in vertaling 1988-1992; de bibliografieën van het Produktiefonds en het Vlaamse Ministerie van Cultuur; het Verzeichnis lieferbarer Bücher (herfst 1993) en de Deutsche Bibliographie (tot september 1993).
Aafjes, Bertus: Der Diebstahl im Teehaus. Herder, 1993. |
Alders, Hanny: Der Schatz der Templer. Ed. Meyster, 1991. -: Der Schatz der Templer. Fischer, 1993. -: Der Troubadour. Ed. Meyster, 1993. |
Appel, René: Mord in der dritten Person. Twenne, 1991. |
Armando: Straße und Gestrüpp. Steidl, 1992. |
Arnoni, Menachen S.: Ich klage an! Rowohlt, 1992. |
Asscher, Maarten: Der Leuchtturmwärter und andere Geschichten. Claassen, 1993. |
Berk, Marjan: Nie mehr schlank! Kabel, 1993. |
Bernlef, J.: Zwischen Eisbergen. Suhrkamp, 1993. |
Beurskens, Huub: Das Verlöbnis. Twenne, 1992. |
Blaman, Anna: Einsames Abenteuer. Luchterhand, 1993. -: Auf Leben und Tod. Arche, 1990. |
Boon, Louis Paul: Abel Gholaerts. Selinka, 1990. -: Die Paradiesvögel. Alano, 1993. |
Bordewijk, Ferdinand: Blöcke. Steidl, 1991. |
Bouma, Hans: Eine kleine Nachtmusik. Kok, 1991. |
Bouman, Ina: Nebenwirkung. Orlanda Frauenverlag, 1993. -: Willenlos. Orlanda Frauenverlag, 1993. |
Burnier, Andreas: Knabenzeit. Twenne, 1993. |
Carmiggelt, Simon: Heiteres aus Amsterdam. Ullstein, 1990.
Carton, Martien: Martina oder Jan-Kees verliert seinen Kopf. Fischer-Taschenbuch-Verlag, 1992. -: Medusa und die grünen Witwen. Fischer-Taschenbuch-Verlag, 1991. -: Nofretete und die Reisenden einer Kreuzfahrt. Fischer-Taschenbuch-Verlag, 1992. -: Victoria und die Ölscheiche. Fischer-Taschenbuch-Verlag, 1993. |
Citroen, Joop; Citroen, Sophie: Duett pathétique. Fischer-Taschenbuch-Verlag, 1993. |
| |
| |
Claus, Hugo: Jakobs Verlangen. Klett-Cotta, 1993. -: Der Kummer von Flandern. Deutscher Taschenbuch Verlag, 1991. -: Die Leute nebenan. Alano, 1993. -: Der Schwertfisch. Klett-Cotta, 1992. |
Coninck, Herman de: Die Mehrzahl von Glück. Heiderhoff, 1991. |
Couperus, Louis: Die stille Kraft. Aufbau, 1993. |
Dantzig, Rudi van: Der verlorene Soldat. Rowohlt, 1994. |
Dikkers, Irene: Mama wird's schon richten. Deutscher Taschenbuch Verlag, 1993. |
Dis, Adriaan van: Ein Barbar in China. Volksblatt, 1993. |
Dorrestein, Renate: Mitternachtssohn. Rowohlt, 1990. -: Die Mühlen der Liebe. Rowohlt, 1993. -: Von schlechten Müttern. Rowohlt, 1994. |
Douw van der Krap, Charles, L.J.F.: Komm lebend zurück, wenn du kannst. Verlag der Nation, 1991. |
Durlacher, Gerhard L.: Ertrinken. Europäische Verlagsanstalt, 1993.
Eine Jacke aus Sand. Ed. Die Horen, 1993.
1+2=3 [Eins] + zwei = drei. (Z)OO Produkties, 1993. |
Elsschot, Willem: Villa de Roses. Suhrkamp, 1993. |
Die Fähre. Suhrkamp, 1993. |
Die Farbe der Tulpe. Nymphenburger, 1993. |
Faverey, Hans: Gegen das Vergessen - Tegen het vergeten. Kleinheinrich, 1991. |
Frank, Anne: Anne Frank Tagebuch. Fischer-Taschenbuch-Verlag, 1991. -: Anne-Frank Tagebuch. Büchergilde Gutenberg, [1992]. -: Anne-Frank-Tagebuch. S. Fischer, 1991. |
Frauen in den Niederlanden. Deutscher Taschenbuch Verlag, 1992. |
Friedman, Carl: Väter. Ammann, 1993. |
Galesloot, Hans: Ärztezentrum West. Goldmann, 1990. |
Geeraerts, Jef: Die Coltmorde. Aufbau, 1990. -: Double face. Das Neue Berlin, 1992. -: Sanpaku. Juni, 1992. |
Gijsen, Marnix: Das Buch des Joachim von Babylon. Kiepenheuer, 1992. |
Goeree, Irina van: Die Rose von Agapia. Alano, 1993. |
Graaf, Hermine de: Stella Klein. Suhrkamp, 1993. |
Großer Himmel, flaches Land. Piper, 1993. |
Haasse, Hella S.: Wald der Erwartung. Rowohlt, 1993. -: Wald der Erwartung. Wunderlich, 1993. |
Harten, Jaap: Die tätowierte Loreley. Rosa Winkel, 1990. |
Hartog, Jan de: Der Commodore. Bertelsmann; EGB-Verlag, [1990]. -: Der Commodore. Ullstein, 1991. -: Verfemte Fracht. Diana, 1990. -: Verfemte Fracht. Moewig, 1990. |
Heijden, A.F.Th. van der: Ein Tag, ein Leben. Suhrkamp, 1992. -: Der Widerborst. Suhrkamp, 1993. |
Helman, Albert: Häuptlinge von Oayapok. Straelener Manuskripte, 1990. |
Hemmerechts, Kristien: Strandgut. Claassen, 1994. -: Trümmer. Alano, 1993. |
Herzberg, Judith: Knistern. Friedenauer Presse, 1993. |
Heynens, Lou: Nachtwandlerlachen. R. Fischer, 1993. |
Jugendlicher Wechselsang dreier Lyriker aus den Niederlanden. Aldus-Presse, 1991. |
Kessels, Marie: Boa. Twenne, 1993. |
Keulen, Mensje van: Schachzüge. Twenne, 1991. |
Krabbé, Tim: Das goldene Ei. Volksblatt, 1992. -: Spurlos. Heyne, 1993. -: Die Stadt in der Mitte. Volksblatt, 1993. |
Kroonenberg, Yvonne: Alle Männer wollen nur das Eine. Buchgemeinschaft Donauland; Bertelsmann, [1993]. -: Alle Männer wollen nur das Eine. Goldmann, 1993. -: Alle Männer wollen nur das Eine. Goldmann, 1994. -: Alle Männer wollen nur das Eine.
|
| |
| |
Kabel, 1991. -: Kann ich den umtauschen? Kabel, 1993. -: Man gewöhnt sich an alles. Kabel, 1992. |
Lanoye, Tom: Pappschachteln. Claassen, 1993. |
Laqueur, Renata: Schreiben im KZ. Donat, 1991. |
Loggem, Manuel van: Tod im Topf. Katzmarz und Fieberg, 1990. |
Loo, Tessa de: Schönheit, komm, der Tag ist halb vergangen. Deutscher Taschenbuch Verlag, 1993. |
Lucebert: Arbeiten auf Papier 1988-1991. Galerie Carinthia, 1992. -: Ernten im Irrgarten. |
Kleinheinrich, 1990. -: Lucebert. Rommerskirchen, 1990. |
Mahieu, Vincent: Tschuk. Twenne, 1993. |
Marugg, Tip: Auch Vögel sterben im Morgenblau. Twenne, 1993. |
Mechanicus, Philip: Im Depot. Ed. Tiamat, 1993. |
Meer, Vonne van der: Die Reise zum Kind. Twenne, 1991. |
Meulenbelt, Anja: Geliebtes Untier. Rowohlt, 1991. -: Geliebtes Untier. Rowohlt, 1993. -: Ich wollte nur dein Bestes. Rowohlt, 1991. |
Moor, Margriet de: Erst grau dann weiß dann blau. Hanser, 1993. -: Rückenansicht. Deutscher Taschenbuch Verlag, 1993. |
Mulisch, Harry: Augenstern. Rowohlt, 1991. -: Die Elemente. Rowohlt, 1992. -: Die Entdeckung des Himmels. Hanser, 1993. -: Höchste Zeit. Büchergilde Gutenberg, 1990. -: Höchste Zeit. Rowohlt, 1990. -: Vorfall: fünf Erzählungen. Rowohlt, 1993. |
Multatuli: Max Havelaar. Bruckner & Thünker, 1993. -: Minnebriefe. Bruckner & Thünker, 1993. |
Nescio: Kleine Titanen: Erzählungen. Ammann, 1993. |
Die Niederlande erzählen. Fischer-Taschenbuch-Verlag, 1993. |
Nolthenius, Hélène: Die abgewandte Stadt. Arche, 1993. |
Noordervliet, Nelleke: Das Auge des Engels. Byblos, 1993. |
Noordzuid - Nordsüd. Poëziecentrum, 1993. |
Nooteboom, Cees: Berliner Notizen. Suhrkamp, 1991. -: Der Buddha hinter dem Bretterzaun. Suhrkamp, 1993. -: Die folgende Geschichte. Büchergilde Gutenberg, [1993]. -: Die folgende Geschichte. Suhrkamp, 1991. -: Gedichte. Suhrkamp, 1992. -: Das Gesicht des Auges. Kleinheinrich, 1991. -: In den niederländischen Bergen. Volk und Welt, 1990. -: Mokusei! Suhrkamp, 1990. -: Mokusei! Suhrkamp, 1993. -: Das Paradies ist nebenan. Suhrkamp, 1992. -: Rituale. Suhrkamp, 1993. -: Selbstbildnis eines anderen. Kleinheinrich, 1993. -: Der Umweg nach Santiago. Suhrkamp, 1992. -: Wie wird man Europäer. Suhrkamp, 1993. |
Ostaijen, Paul van: Besetzte Stadt. Edition Text und Kritik, 1991. |
Paemel, Monika van: Verfluchte Väter. Klett-Cotta, 1993. |
Palmen, Connie: Die Gesetze. Diogenes, 1993. |
Pointl, Frans: Das Huhn, das über die Suppe flog. Ammann, 1992. |
Polet, Sybren: Der kreative Faktor. Bollmann, 1993. |
Presser, Jacques: Die Nacht der Girondisten. Frankfurter Verlagsanstalt, 1991. |
Reisel, Wanda: Die blaue Stunde. Twenne, 1991. |
Reve, Gerard: Der vierte Mann. Suhrkamp, 1993. |
Roegholt, Truusje: Die gläserne Stadt. Hans Erpf, 1990. |
Roggeman, Willem M.: Niets gaat ooit voorbij - Nichts geht je vorbei. Dilbeekse Cahiers, 1991. |
Rosenboom, Thomas: Eine teure Freundschaft. Suhrkamp, 1991. |
Rubinstein, Renate: Immer verliebt. Suhrkamp, 1991. -: Mein besseres Ich. Suhrkamp, 1993. -: Nichts zu verlieren und dennoch Angst. Suhrkamp, 1993. |
Ruebsamen, Helga: Auf Scheveningen. Twenne, 1992. |
| |
| |
Slauerhoff, Jan Jacob: Das verbotene Reich. Klett-Cotta, 1991. |
Soest, Marjo van: Liebe mit Risiken und Nebenwirkungen. Kabel, 1993. |
Springer, F.: Quissama. Suhrkamp, 1990. |
Streuvels, Stijn: Das Christkind und andere Weihnachtsgeschichten. Ullstein, 1992. |
Thomése, P.F.: Über der Erde. Bruckner & Thünker, 1993. |
Timmermans, Felix: Das Brevier für Liebende und andere Geschichten. Insel, 1990. -: Der Heilige der kleinen Dinge. Insel, 1991. -: Das Licht in der Laterne. Insel, 1990. -: Pallieter. Insel, 1992. |
Veen, Herman van: Gedichte, kleine Verse, Regeln und Geschichten. Rowohlt, 1992. |
Vredenbrecht, Jacob: Die fliehenden Holländer. Anita Tykve, 1992. |
Vries, Theun de: Rembrandt. Henschel, [1992]. |
Vries, Wim van: Zurück nach Kassel - Terug naar Kassel. Robbemond, 1990. |
Vrooland, Selma: Zum Lachen gehn wir in den Keller. Kabel, 1993. |
Weinreb, Friedrich: Beginnen mit einem neuen Blatt. Thauros, 1991. |
Wetering, Jan Willem van de: Die Gier im Zwielicht. Rowohlt, 1993. -: Kuh fängt Hase. Rowohlt, 1991. -: Rattenfang. Deutscher Bücherbund, [1992]. -: Das sichere Gefühl. Rowohlt, 1990. |
Winter, Leon de: Hoffmans Hunger. Diogenes, 1994. -: Nur weg hier! Aufbau-Taschenbuch, 1992. -: SuperTex. Piper, 1993. |
Wispelaere, Paul de: Ein Tag auf dem Land. Alano, 1992. -: Ein Tag auf dem Land. Juni, 1991. |
Wolkers, Jan: Türkische Früchte. Goldmann, 1992. |
Zeitgenössische niederländischsprachige Lyrik. Stichting Ons Erfdeel, 1992. |
Zeitgenössische niederländischsprachige Prosaschriftstellerinnen. Stichting Ons Erfdeel, 1991. |
Zeitkristalle. Claassen, 1993. -: Juni, 1991. |
Zomeren, Koos van: Ottos Krieg. Rowohlt, 1990. |
| |
Literatuur
‘Hoe Nederlands is de Nederlandse literatuur?’ In: Literatuur, nr. 1, 1994. |
Kein Käse aus Holland. In: Eselsohr: Fachzeitschrift für Kinder- und Jugendmedien, nr. 9, 1993. |
Ligtvoet, F.; M. van Nieuwenborgh. Die niederländische und flämische Literatur der Gegenwart, München, 1993. |
Schümer, D. ‘Club der lebendigen Dichter’. In: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 2 okt., 1993. |
Flandern und die Niederlande: Weltoffen (Schwerpunktzeitung), Amsterdam, 1993. |
Van Uffelen, H. Moderne niederländische Literatur im deutschen Sprachraum 1830-1990, Münster, 1993. |
Van Uffelen, H. Bibliographie der niederländischen Kinder- und Jugendliteratur in deutscher Übersetzung 1830-1990, Münster, 1993. |
Van Uffelen, H. Bibliographie der modernen niederländischen Literatur in deutscher Übersetzung 1830-1990, Münster, 1993. |
Vrij Nederland (Frankfurt Book Fair Issue), okt. 1993. |
Wallmann, H. ‘Unter dem tiefen Himmel’. In: Buchjournal, nr. 3, p. 24-25, 1993. |
|
|