Neerlandica extra Muros. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Recente T2-verwervingstheorieën in de praktijkGa naar eind1
| |
[pagina 20]
| |
laten dramatiseren. Naast de basiseenheid is er ook nog voorzien in uitbreidingen door middel van luisterliedjes, kritisch lezen, dramatische werkvormen, vrij schrijven. Bovendien krijgt de docent voorbeelden van hoe de overgang van receptief naar produktief kan lopen. Al deze onderdelen zijn over vier boeken verdeeld: Afbeeldingen (114 p.), Verwerkingsoefeningen A (159 p.), Verwerkingsoefeningen B (139 p.), Basisteksten en docentenhandleiding (217 p.). De cursisten beschikken over de eerste drie boeken; het vierde is bestemd voor de docent. In het deel Afbeeldingen staan ongeveer tienduizend tekeningen. Het is jammer dat dit deel niet gepagineerd is en dat de nummering van de tekeningen erg onduidelijk is, zodat de corresponderende zinnen van de basisteksten moeilijk terug te vinden zijn. De twee delen Verwerkingsoefeningen bevatten per les - naast de zeer talrijke oefeningen - één of meer leesteksten en een ‘overzicht’ van alle nieuwe woorden en uitdrukkingen van de les. In de 40 lessen zijn in totaal ongeveer 3000 lemma's en 800 uitdrukkingen verwerkt. In het vierde deel vindt de docent een verantwoording van de methode, per les de basisteksten die bij de afbeeldingen passen, aanwijzingen voor de verwerkingsoefeningen, extra materiaal, toetsen, algemene raadgevingen met betrekking tot verschillende werkvormen (bijvoorbeeld werken met muziek, leren, luisteren, spreken, vrij schrijven) en mogelijke aanpassingen voor werken met analfabeten. Spreken is zilver brengt ongetwijfeld een nieuw geluid in het onderwijs Nederlands T2. Van der Ree is zeker niet over één nacht ijs gegaan. Dat de audio-lexicale methode bestaat is mede te danken aan een aantal collega's die samen jarenlang experimenteerden met twee stencilversies, waarvan de laatste bij de publikatie in boekvorm nog extra bijgesteld werd. Voor de docent die niet vertrouwd is met een receptieve aanpak zal het ongetwijfeld wel even wennen worden. Toch zijn we ervan overtuigd dat Spreken is zilver zal aanslaan, zowel bij de cursist als bij de docent: de structuur van de methode is erop gericht de cursisten aan te moedigen door ze zo vlug mogelijk bewust te maken van eigen kunnen en de docent krijgt naast duidelijke methodologische aanduidingen een overvloed aan oefenmateriaal aangeboden. Opgezet voor allochtonen in Nederland, is de methode aan geen enkele moedertaal gebonden. Precies daarom menen we dat Spreken is zilver ook extra muros bruikbaar is. De methode biedt bovendien zoveel lees-, luister- en oefenmateriaal dat ze makkelijk buiten een nederlandstalige omgeving gebruikt kan worden. We twijfelen er niet aan, dat een cursist die de 40 lessen van Spreken is zilver met succes verwerkt heeft zonder moeite zal slagen voor het examen Basiskennis van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal van de Taalunie. Voor de BRT-Instructieve Omroep en Radio Nederland Wereldomroep schreven L. Beheydt en J. de Geest de cursus Doet u mee? (Radio Nederland Wereldomroep, Hilversum, 1988, 187 p.). De publikatie werd mede mogelijk gemaakt door een subsidie van de Nederlandse Taalunie. Hoewel het hier om een typische radiocursus gaat, is de methode - mits een paar aanpassingen door de docent - eveneens geschikt voor klassikaal | |
[pagina 21]
| |
gebruik. Doelgroepen zijn franstalige volwassen beginners en franstaligen die hun kennis van het Nederlands willen opfrissen. Het cursuspakket bestaat uit een leerboek van 13 lessen met luisterteksten, leesteksten, oefeningen, de belangrijkste spraakkunstregels, een lijst van de hoofdtijden van de werkwoorden en een Nederlands-Franse woordenlijst. De luisterteksten en een aantal oefeningen zijn op een cassette ingesproken. Het typische van de cursus is echter, dat bij het pakket eveneens een luisterspel De Woordbreker van Dick Walda (3 cassettes van 90 minuten) hoort, waarvan de tekst niet in het boek is afgedrukt. De verwachting is, dat, na het verwerken van de basistekst van elke les, de cursist in staat zal zijn het corresponderende deel van het hoorspel te begrijpen. Zo wordt meteen duidelijk dat de aanpak fundamenteel audio-lexicaal is en de ontwikkeling van de receptieve vaardigheden prioritair wordt geacht. Dit moet niet alleen toegeschreven worden aan het feit dat een radiocursus uiteraard weinig produktieve oefeningen kan aanbieden. Uit de structuur van de cursus blijkt duidelijk dat bewust voor een receptieve aanpak gekozen is. Volgens de auteurs moeten de cursisten aan het eind van de radiouitzendingen klaar zijn om het examen Elementaire Kennis van het Certificaat van de Taalunie met succes af te leggen. Na de 7de les hebben ze al wel de leerstof verwerkt die voor het examen vereist is,Ga naar eind2 maar ze worden pas in staat geacht met gemak voor dit examen te slagen als ze ook nog ongeveer 800 lemma's uit het Basiswoordenboek Nederlands van P. de Kleijn en E. Nieuwborg (receptief) verwerkt hebben. Net als in Spreken is zilver is de door Krashen voorgestane receptieve aanpak duidelijk aanwezig, met dit verschil, dat, in tegenstelling tot S. van der Ree de auteurs ook van cognitieve factoren heil verwachten: in elke les wordt expliciet spraakkunst aangeboden. In de eerste zeven lessen wordt veel gebruik gemaakt van visueel materiaal, zowel voor de aanbieding als de verwerking van het vocabulaire. Behalve een basistekst bevat elke les van deze reeks een variabel aantal korte lees- en luisterteksten, met daartussenin talrijke gevarieerde oefeningen met speciale aandacht voor woordenschatverwerving. Vanaf de achtste les wordt nog nauwelijks gebruik gemaakt van visueel materiaal en bestaat elke unit uit een gesprek met eerst meerkeuze- en daarna open vragen, een brok grammatica met oefeningen, een leestekst, een tweede gesprek en een nieuwe leestekst. De meeste leesteksten geven informatie over ‘land en volk’. De gesprekken verwijzen naar situaties uit het hoorspel, zonder echter de inhoud ervan prijs te geven. De traditionele ‘communicatieve situaties’ zoals winkelen, reizen, de weg vragen, enz. komen in het cursusboek nauwelijks expliciet aan bod, maar zijn handig verwerkt in het luisterspel, dat als een onmisbaar deel van het cursuspakket beschouwd moet worden. De eerste gesprekken van het luisterspel worden ingeleid door Franse bindteksten, die gaandeweg korter worden totdat de cursist nog uitsluitend Nederlands te horen krijgt. Als ‘literair geschrift’ is De Woordbreker een typisch ‘midcult’ consumptieprodukt, waarin een klassieke driehoeksverhouding met voorspelbare afloop wordt behandeld. Daarmee wil niet gezegd zijn dat het niet geschikt is voor het doel waarvoor het geschreven is: misschien is het precies die eigenschap die het hoorspel toegankelijk maakt voor een ruim | |
[pagina 22]
| |
publiek. Ondanks het stereotiepe thema blijft De Woordbreker genietbaar, dank zij het taalgebruik, dat de spreektaal benadert en een indruk van authenticiteit geeft, en de zeer vlotte en verzorgde vertolking. Terloops willen we hier ook nog laten opmerken dat het hoorspel ook los van de radiocursus gebruikt kan worden voor onderwijsdoeleinden. Een aanpassing voor duitsen engelstaligen lijkt ons zeer wenselijk. Er kleeft aan deze publikatie één schaduwzijde, die gelukkig niets afdoet aan de didactische waarde van het werk. De franstalige inleiding - van de hand van een vertaler van Radio Nederland Wereldomroep - is in een dergelijk slecht Frans gesteld (spelling, grammatica, vocabulaire, taaleigen) dat sommige zinnen nauwelijks te begrijpen zijn. Ook de opgaven van de oefeningen zijn niet in vlekkeloos Frans geformuleerd. Bij een herdruk moeten de Franse teksten van het boek gecorrigeerd of herschreven worden. Van het Instituut voor Toegepaste Taalkunde van de Rijksuniversiteit Groningen ontvingen we Pasklaar (ITL Groningen, 1988), een experimentele versie van ‘lees- en luisterteksten voor het onderwijs Nederlands als vreemde of tweede taal op tussenniveau’. Het gaat hier om de aanpassing van vijf authentieke leesteksten en vier luisterteksten uit de bekende Dossiers gesproken en geschreven Nederlands.Ga naar eind3 De bedoeling is voor het middenniveau vereenvoudigde teksten ter beschikking te stellen, die eventueel kunnen dienen als ‘opstapje’ naar de authentieke tekst. De auteurs stellen terecht dat bij het herschrijven structuur en inhoud van de authentieke tekst intact moeten worden gehouden en dat de herschreven teksten makkelijker toegankelijk moeten zijn. We zijn er niet van overtuigd dat ze daarin steeds geslaagd zijn. Het vaakst staan, in originele teksten, vocabulaire en syntaxis een correct tekstbegrip het meest in de weg. Het is dem ook op deze twee vlakken, dat we de meeste wijzigingen aantreffen. Bepaalde wijzigingen in het vocabulaire lijken ons niet gerechtvaardigd, terwijl andere die duidelijk wel nodig waren achterwege werden gelaten. We beperken ons tot één voorbeeld. De tekst ‘Een wrange uitspraak, maar veelzeggend voor de opvatting van sommige deskundigen over het woonerf, een verschijnsel dat hals over kop terrein wint in de ruimtelijke ordening’ wordt in de herschreven versie ‘Het is een wrange uitspraak, maar zij zegt veel over de opvatting van sommige deskundigen over het woonerf. Het woonerf is een snelgroeiend verschijnsel in de ruimtelijke ordening’ (p. 31). Wrang had men o.i. beter vervangen door het frequentere bitter. Waarom werd veelzeggend herschreven, terwijl snelgroeiend - een identieke samenstelling - ingevoerd wordt? Eigenlijk volstond het hals over kop te vervangen door snel om de tekst te vereenvoudigen. Bovendien klinkt de herschreven tekst stilistisch erg zwaar: het is lijkt ons overbodig en waarom die herhaling van het woonerf? Met deze wijzigingen in de syntaxis raken we de zwakste plek van de herschrijvingen. We zouden ook nog talrijke voorbeelden kunnen aanhalen van herschrijvingen die op tussenniveau helemaal niet gerechtvaardigd zijn: wat is bijvoorbeeld de zin of het nut van het vervangen van ‘We hebben nog meer te doen’ door ‘We moeten nog meer doen’ (p. 35) of ‘Houdt u zich toch een beetje rustig’ door ‘Blijft u toch rustig’ (p. 35). De auteurs hebben er ons niet van kunnen overtuigen dat, op | |
[pagina 23]
| |
tussenniveau, herschreven teksten het beter doen dan authentieke, al is ook niet bewezen dat deze laatste altijd beter zijn. Wel is duidelijk geworden dat teksten herschrijven een hachelijke onderneming is. Ed Olijkan en Carola van der Voort bundelden in DNC-cahier 20: Nederlands als tweede taal op school (Malmberg, 's-Hertogenbosch, 1988, 105 p.) zeven bijdragen. Twee ervan komen in aanmerking voor bespreking in Nem. De vierde bijdrage, van de hand van Olijkan en Van der Voort, handelt over ‘het taalgebruik van gevorderde tweede-taalleerders’ en hoofdzakelijk de diagnostisering ervan. De auteurs stellen veel vragen, maar in feite beantwoorden ze er geen enkele: materialen en didactische aanwijzingen om de problemen efficiënt aan te pakken ontbreken. Zo wordt bijvoorbeeld gesteld dat een aantal verschijnselen die ‘tot de intuïtie van de native speaker behoren’ niet leerbaar zijn en dus niet in een diagnostische test thuishoren. Wat precies tot die intuïtie behoort en wat dus niet leerbaar zou zijn wordt door de auteurs (wijselijk?) in het midden gelaten, maar blijkbaar verwachten ze toch dat de leraar hypothesen opstelt (op grond waarvan?) over wat kan en niet kan (p. 60). Wel wordt als voorbeeld genoemd de lidwoordspecificatie, waarvan inderdaad door J.P. Colson in zijn academisch proefschrift De verwerving van het Nederlands als Vreemde Taal: een empirische benadering van Krashens monitortheorie (Louvain-la-Neuve, 1988) bewezen is dat ze vrij laat verworven wordt. Registratie van deze fout zou nutteloos zijn. We vragen ons echter af waarom in het voorbeeld van een foutenregistratieformulier ‘de woordvolgorde bijzin’ voorkomt, precies die taalgebruiksregel, waarvan door J.P. Colson is aangetoond dat hij het moeilijkst verworven wordt (en dus volgens de auteurs nog minder leerbaar zou moeten zijn dan het gebruik van het lidwoord). Even onvolledig en verwarrend is de uitleg over betrouwbaarheid, validiteit en objectiviteit van toetsen. Uiteindelijk laten ze de leraars zelf maar wat aanmodderen met een aantal vage beschouwingen rond het thema diagnostische toets. Ze hadden beter gewezen op het bestaan van een vrij uitgebreide diagnostische toetsbatterij als de Instaptoets Anderstaligen van het CITO en op de manier om die eventueel aan te passen: daar zou de leraar wel wat aan gehad hebben. Praktische informatie zal de docent wel vinden in de bijdrage van Monique van de Laarschot over Tweede-taalonderwijs aan gevorderden. In het korte bestek van 20 bladzijden slaagt de auteur erin de lezer een duidelijk inzicht te geven in de specifieke kenmerken van de vier vaardigheden en daaraan talrijke suggesties vast te knopen, zowel voor de keuze en de verwerking van de teksten als voor de spreek- en schrijfvaardigheidstraining. Kortom: een stuk dat in de Cahiers thuishoort en in een notedop nuttige en praktische informatie geeft, waarmee ook de docent extra muros zijn voordeel kan doen. |
|