Neerlandica extra Muros. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Neerlandica extra Muros - voorjaar 1989]Het tussenwerpsel
| |
[pagina 2]
| |
nè, ngè, een soort blaten, en in alle talen, ook de exotische, betekenen dergelijke klanken zoiets als ‘moeder’ (mama), ‘voedster’ (nana, nanny), ‘moederborst’ (mamma), ‘baby’ (baba (Zuidafrikaans)) en zelfs ‘vader’ (papa, daddy). Interessant is dat er Indianentalen zijn waarin papa mama betekent. (Net zoiets opmerkelijks als culturen waarin hoofdschudden ‘ja’ en knikken ‘nee’ wil zeggen, wat inderdaad voorkomt.) Men neemt aan dat hier in enigerlei vorm klanknabootsing in het geding is, dat ‘mama’ een onomatopee is, net als koekoek. Een fascinerend gegeven, waarbij allerminst duidelijk is waar en hoe in de evolutie zich het element nabootsing heeft voorgedaan. De koekoek benoemen we door het geluid dat hij maakt te imiteren en ten behoeve van onze kleinen maken we van een auto soms een toetoet, van een hond een wafwaf, en Carmiggelt liet in één van zijn eerste ‘kronkels’ eens een conducteur uit een Amsterdamse tram stappen om aan een tussen de rails gezeten jongetje te vragen ‘Mogen we er even door met de ting-ting?’. Maar een zuigeling imiteert niet, hij zuigt. Zou hij zich in één of ander later stadium iets herinnerd hebben? Of zijn de volwassenen hèm gaan imiteren? Misschien is deze vraag wel van hetzelfde kaliber als die van de kip en het ei. In elk geval kunnen we ze allebei niet beantwoorden, wat nog niet wil zeggen dat ze verkeerd zijn. Darwin is hier niet van toepassing lijkt me, Genesis ook niet. Alle talen kennen het verschijnsel onomatopee, iets universeels dus. Ook onomatopeeën hebben een geschiedenis, gelijke tred houdend met de technische ontwikkeling. Het nog onlangs gangbare dodelijke ‘piefpafpoef’ moest definitief het veld ruimen voor het ‘paauw...paauw...’ van het machinegeweer. Niet alleen de herkomst van woorden als mama, papa en koekoek wijzen op klanknabootsende elementen in de natuurlijke taal, ook de naam van iets zo nederigs als de torren staat in de etymologie te boek als oorspronkelijk een onomatopee, waarmee het geluid werd nagebootst van de vliegenden onder hen (ik zou zo gauw niet weten of alle torren vliegen): dzoerrr... dzoerrr..., want in het Middelnederduits betekent ‘turren’ gonzend vliegen.Ga naar eind2 Zodoende. Er is dus alle reden om aandacht te schenken aan de onomatopee, willen we iets van de natuurlijke taal te weten komen. Het mooie is, dat om zo te zeggen gevestigde onomatopeeën zich weer hebben aangepast aan het klanksysteem van de taal waarin ze zijn opgenomen: Kukeleku is in het Frans Coquerico!, een Franse koekoek, le coucou, zegt coucou en een Engelse hond bow-wow. Het raadsel van de oorsprong van de taal zullen we wel nooit kunnen ophelderen, waar wie er zich toch mee wil inlaten kan niet om de onomatopee heen, dat is duidelijk. Een even universeel en in de individuele taalontwikkeling vroeg optredend verschijnsel is het aanwijzen. Aanwijzen nemen we al waar bij het zeer kleine maar wel reeds het zuigelingenstadium ontwassen kind, en tot aanwijzen zijn we gedwongen als we een meloen willen kopen van een marktkoopman wiens taal we niet beheersen. Het behoort tot het aanvangsstadium van de taal, maar ook de verst voortgeschreden taal bevat aanwijzende elementen (‘deiktische middelen’, geheten, van grieks ‘deixo’ - wijzen, tonen), zoals ‘hier’, ‘daar’, ‘ik’ en ‘jij’, al doen zulke elementen wel meer dan alleen aanwijzen. | |
[pagina 3]
| |
Een derde verwante groep universalia is die van de tussenwerpsels, die zowel in het woordenboek als in de grammatica hun eigen weg gevonden hebben. Au! Ach! en Och! zijn tussenwerpsels. Een tussenwerpsel, het woord zegt het, kan overal tussen geworpen worden en vormt daardoor een heel eigen woordsoort en een ontzettend onafhankelijk zinsdeel. Sommige grammatica's zeggen dat zo'n piepklein woordje eigenlijk zelf een hele zin is. Heel praktisch zijn ze voor dichters die, ten prooi aan ritmedwang, iets moeten opvullen. Het meisje ach hoe weende zij
haar leven leek voorgoed voorbij.
Hoe weende zij, het meisje, ach,
Dit was gewis haar laatste dag.
Het wordt overigens minder en minder met de tussenwerpsels in de poëzie, maar het ritme is duidelijk aan een revival toe, dus ach en o zullen ook wel weer terugkomen. Bijzonder interessant zijn de tussenwerpsels die weliswaar het woordenboek nog niet bereikten, maar toch een zekere status in onze taal verworven hebben, zoals hoeiboei, afkomstig van de moeder van Frits van Egters in De Avonden van Reve (Simon van het). Een afzonderlijke categorie tussenwerpsels wordt gevormd door de krachttermen, vloeken, vervloekingen, aanroepingen van God en Duivel, verwensingen, allemaal inclusief hun afgezwakte vormen zoals gut, tjeempie en potverdrie. De tussenwerpsels vormen een mooi en uitdagend gegeven voor de linguïst die naar universalia zoekt, want, afgezien van de spelling, hoeven de meeste nooit vertaald te worden, ze zijn in alle talen praktisch hetzelfde: heel onomatopee-achtig, de weergave van geluiden die ons spontaan ontsnappen zoals zuchten en kreten. Daardoor gaat het onomatopeeschap vaak samen met het tussenwerpselschap. Elke onomatopee die geen zelfstandig naamwoord of werkwoord is geworden (zoals koekoek, mama, etc.) is automatisch een tussenwerpsel (miauw! woef! kwekkwek!, dit laatste leidde tot het werkwoord kwekken). Ook de van .mensen geluiden nagebootste tussenwerpsels ondergingen aanpassing aan het klanksysteem van de taal waar zij thuishoren, en onderworpen als zij werden aan spelling kregen sommige een nieuwe eigen woord-status: Tut-tut, waaruit ‘betuttelen’ is gegroeid, is in oorsprong de weergave van een soort ingeademde t-klank die spontane verontwaardiging weergeeft. Oef! is afkomstig van een langgerekte tussen tanden en lippen naar buiten komende zucht van vermoeidheid of warmte en brrr van een stemhebbend labiaal gebibber waar onze gewone rrr helemaal niet aan te pas komt, maar er is nu eenmaal geen speciale letter voor het bibbergeluid. Ook wordt brrr neergeschreven als notatie van het oergeluid dat kleine jongens voortbrengen (wie weet tegenwoordig kleine meisjes ook) als ze een auto zijn. Het lijkt nog het meeste op het briesen van een paard. Merk op dat paarden vrolijk briesen, mensen alleen als ze kwaad zijn. Het onderzoek naar tussenwerpsels wordt helaas in de moderne taalkunde niet beschouwd als een belangrijk issue. Het is daar helemaal geen | |
[pagina 4]
| |
issue. Integendeel, tussenwerpsels worden beschouwd als randverschijnselen, men plaatst ze buiten de taalstudie, omdat ze niet passen in het systeem van de moderne grammatica. Ze verstoren danig de illusies van De Saussure: ‘Le signe linguistique est arbitraire’ en ‘La langue est un système où tout se tient’, twee dogma's die men voor geen goud ter discussie stelt.Ga naar eind3 Taalkundigen! Er is werk aan de winkel. Want de tussenwerpsels mogen dan uit de grammatica verdwenen zijn, in de taal zelf zijn ze actiever dan ooit. En daar gaat het om. We moeten ze dus met extra aandacht onderzoeken. Dan komen we er misschien ook achter waar God gebleven is, die is immers een tussenwerpsel geworden.Ga naar eind4 God ja... |
|