| |
| |
| |
Van buiten de muren/Europa
Bondsrepubliek Duitsland
Friedrich Wilhelms-Universität Bonn
In het zomersemester van 1986 (eind april tot midden juli) was Prof. Dr. C. van Bree, hoogleraar in de historische taalkunde en de taalvariatie van het Nederlands aan de Rijksuniversiteit te Leiden, als gasthoogleraar verbonden aan de Friedrich Wilhelms-Universität te Bonn. Als zodanig verzorgde hij twee colleges: een ‘Hauptseminar’ in het Nederlands voor hoofden bijvakstudenten Nederlands en een ‘Vorlesung’ in het Duits voor een wat breder publiek.
Het Hauptseminar was gewijd aan de invloed van de Nederlandse standaardtaal op het dialect, in casu het Twents. Na enige weken voorbereiding, waarin de studenten referaten hielden, werd een excursie naar Twente (Oldenzaal en Borne) georganiseerd om daar een aantal informanten een interview af te nemen. Dat interview was op twee onderdelen van de Twentse grammatica gericht: de verkleinwoordvorming en de vorming van de tegenwoordige tijd-meervoud en de verleden tijd-meervoud.
De Vorlesung ging over de geschiedenis en de dialectologie van het Nederlands. Onderwerpen die aan bod kwamen, waren: de afbakening van het Nederlands, het ontstaan en de ontwikkeling van de Nederlandse standaardtaal, invloeden van vreemde talen op het Nederlands, het Oudnederlands, het Ingweoons, de aanspreekvormen vroeger en nu. Speciale aandacht kreeg de verhouding Duits - Nederlands.
Het gasthoogleraarschap was voor beide kanten, voor de Duitse studenten en voor de gasthoogleraar zelf, een positieve ervaring.
C. van der Burgt
| |
Universität Trier
In samenwerking met de Volkshochschule van Trier heeft de afdeling Nederlandse filologie aan de universiteit van Trier begin 1987 zes weken lang iedere week een Nederlandse respectievelijk Vlaamse film vertoond. Alle films waren door bemiddeling van de Nederlandse, respectievelijk Belgische ambassade te Bonn in originele versie met Duitse ondertitels ter beschikking gesteld, zodat een grotere doelgroep kon worden bereikt.
De eerste film was een verfilming van de gelijknamige roman De vierde man van Gerard Reve, die Paul Verhoeven in 1983 heeft gedraaid met Renee Soutendijk en Jeroen Krabbé in de hoofdrollen.
De tweede film was de in 1983 door Jan Gruyaert geregisseerde Belgisch-Nederlandse co-produktie De Vlasschaard naar de roman van Stijn Streuvels.
Vervolgens kon men het speelfilmdebuut van Digna Sinke De stille Oceaan, gemaakt in 1984, bekijken. Deze film maakte op de meeste toeschouwers een diepe indruk.
Pervola, een film in 1984 gedraaid door Orlow Seunke, is het verhaal van twee broers: de ene een succesvol zakenman, de andere een
| |
| |
cabaretier. De dood van hun vader geeft hen de kans de vervreemding te doorbreken, wat echter niet lukt. Deze film, een Nederlands-Noorse co-produktie, werd grotendeels in Noorwegen gedraaid.
Een dagje naar het strand, een speelfilm van de jonge regisseur Theo van Gogh uit 1983, is de verfilming van het gelijknamige werk van Heere Heeresma. De in 1962 verschenen novelle van Heere Heeresma was in 1968 voor het eerst verfilmd door Roman Polanski met onder andere Peter Sellers in de hoofdrol.
Tot slot van de filmreeks volgde nog een literaire verfilming: Vrijdag, een film naar het gelijknamige toneelstuk van Hugo Claus, die ook de film heeft geregisseerd en het toneelstuk voor de film heeft bewerkt. Deze Nederlands-Belgische co-produktie uit 1980 was volgens de meeste toeschouwers de minst geslaagde film van de reeks.
Conclusie van de Nederlandse filmweken: ook al kan de opkomst niet overweldigend worden genoemd (er waren gemiddeld niet meer dan 25 bezoekers per film), toch is deze filmreeks een bijzonder geslaagd ‘experiment’ geweest, mede door de goede samenwerking tussen de universiteit en de stad Trier. De vele positieve echo's na de verschillende vertoningen en de belangstelling van universiteit en Volkshochschule hebben de organisatoren, ondergetekende en Jan-Pieter Barbian, ertoe aangezet om in de zomer van 1988 een nieuwe reeks Nederlandse films in Trier te vertonen.
(CV)
| |
Frankrijk
Universiteit van Nice
‘Toen in de loop van 1984 van overheidswege besloten werd dat Delft moest afslanken en dat de 50+-sers met wachtgeld konden gaan, ging er bij menig wetenschappelijk medewerker een jaloers lichtje branden. Zeker bij de 45+-ser die het, na een diensttijd van bijna 20 jaar op een universitair instituut, tijd vond worden zelf iets te gaan doen aan de zo geroemde mobiliteit’. Zo begint ‘45+ser’ drs. E. Wijnen, destijds verbonden aan het Frans Instituut van de Universiteit van Amsterdam, de beschrijving van zijn recente lotgevallen die hem naar de Côte d'Azur brachten. Hoe lukte hem dat? En: waarom Nice?
In Nice werd nog geen Nederlands gegeven, Wijnen kende er enkele collega's van de secties Engels, Duits en Taalkunde en het leek hem een aardige stad. Kortom, ‘de ontplooiingskansen in Nice leken mij optimaal’, zo schrijft hij, ‘op één vitaal detail na: het bleek onmogelijk het onderwijs van het Nederlands hoog op de universitaire prioriteitenlijst geplaatst te krijgen. Er was geen budget voor. Aan deze patstelling kwam een einde toen ik in het Staatsblad no. 463 het besluit van 5 oktober 1984 artikel 3 las dat óók de individuele medewerker voor kon stellen met wachtgeld gestuurd te worden; een zogenaamde remplacantenregeling kon aldus voorkomen dat er op bepaalde instituten gedwongen ontslagen zouden vallen’.
Wijnen poogde met behoud van wachtgeld aan de Universiteit van Nice geplaatst te worden. Via zijn relaties aan die universiteit lukte het hem de Faculté des Lettres et Sciences Humaines een verzoek aan het Franse
| |
| |
Ministerie van Education Nationale te laten doen hem in Nice aan te stellen. Parijs ging accoord op voorwaarde dat Wijnen in het kader van het Cultureel Verdrag met Nederland en op Nederlandse kosten zou worden uitgezonden. Vervolgens gaven ook de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandse Ministeries van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken hun toestemming: Wijnen werd op eigen verzoek ontslagen, en mocht, met behoud van wachtgeld, in het buitenland ‘onbezoldigd’ college geven. Tot het slagen van dit initiatief had ongetwijfeld bijgedragen dat Wijnen in 1984 op uitnodiging van de sectie Duits in Nice aldaar twee lezingen had gehouden over de Nederlandse filosoof Hemsterhuis.
In het najaar van 1985 presenteerde Wijnen zich in Nice en hield tijdens de besprekingscolleges voor eerste- en tweedejaars van vijf secties wervende toespraakjes. Als gevolg daarvan bleken zich na twee weken 43 studenten van de secties Engels, Duits, Frans als vreemde taal, Langues Etrangères Appliquées en Arts, Communications et Languages te hebben ingeschreven voor het college ‘Initiation au Néerlandais’. Wijnen verdeelde de studenten over twee groepen, gaf iedere groep per week een werkcollege van twee ononderbroken volle uren, en twee extra uren talenpracticum voor degenen die de aantekening ‘mondelinge taalbeheersing’ wilden verwerven. Per college-uur wordt uitgegaan van één uur huiswerk.
‘Het was een weldadige ervaring’, zo schrijft Wijnen, ‘te merken dat de studenten al vóór acht uur 's morgens in de collegezaal zaten, zodat ik precies om acht uur beginnen kon en dat ze deze werkinzet behielden gedurende het hele collegejaar; het professorale kwartiertje bestaat hier niet en laatkomers of afwezigen komen zich achteraf excuseren. Het systeem dat in Nice wordt aangehouden schrijft een “contrôle continue” voor (dus huiswerktaken opgeven en nakijken!) en twee tentamens (in januari en in juni) en als alternatief een “examen final” in juni, met een herkansing in september.
De college- en tentamenstof “Initiation au Néerlandais” bestaat uit een keuze uit de volgende bronnen:
- | de Straatsburgse Syllabus voor eerstejaars; |
- | de methode Levend Nederlands; |
- | de VL-VU les-exploitaties van Nederlandse liedjes; |
- | mijn eigen krantenknipsels uit de NRC en Le Monde over controversieel Nederlands-Franse onderwerpen. |
Voor 1986/87 werden door de Faculteitsraad twee nieuwe Unités de Valeur goedgekeurd en geprogrammeerd:
1 | het college Langue et Civilisation des Pays Néerlandophones, opgezet als vervolg op het eerste-jaarscollege; |
2 | het college Litérature et Civilisation des Pays Néerlandophones, dat ook bestemd is voor andere dan “Nederlandse” studenten uit de Faculté des Lettres er Sciences Humaines. |
Langue et Civilisation (2 uur per week) wordt door 7 studenten gevolgd en dit aantal geeft goed weer welk een probleem het is de studenten zo te motiveren dat ze verder kijken dan het behalen van enkele studiepunten.
| |
| |
Enerzijds vormen de huidige 63 eerste-jaars een verheugende toename, anderzijds een Chinese breinbreker voor de docent die zijn collegebanken ook graag gevuld ziet met tweede- en derdejaars. “Littérature et Civilisation” wordt uitsluitend in het Frans gegeven: vertaalde Nederlandse en Belgische auteurs die een bijzondere blik gunnen op Nederland en België, vergelijkingen met Franse auteurs en situaties, vervat in scriptie-opdrachten. Het betreft hier bijna individueel onderwijs vanwege het gering aantal inschrijvingen (slechts 5); elke student werkt in zijn eigen ritme met de mogelijkheid van twee contact-uren per week.’
Wijnen ziet de toekomst voor ‘Nice’ somber in. In de eerste plaats vermoedt hij dat zijn excercitie niet voor herhaling vatbaar is, zodat er geen volwaardige sectie Nederlands kan ontstaan. In de tweede plaats is het civiel effect van een of twee ‘Unités de Valeur’ Nederlands gering. Verheugend vindt hij het daarom te merken dat een groot deel van zijn eerstejaars behoort tot de sectie ‘Langes Etrangères Appliquées (onze Europese Studies), die een meer op de realiteit afgestemde opleiding heet te zijn.
‘Volgens mij’, zo besluit Wijnen, ‘dient een van de rollen van het onderwijsaanbod Nederlands op een buitenlandse universiteit ook te zijn het zoeken naar de mogelijkheid andere faculteiten en instellingen van hoger onderwijs te interesseren waarvan verwacht kan worden dat hun studenten eerder en gemotiveerder tijdens en vooral na de studie contacten zullen zoeken met Nederlandstalige instellingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, handel en industrie.’
(HJB)
| |
Zwitserland
Universität Zürich
Symposium ‘Niederländische Literatur in deutscher Uebersetzung’ 11 t/m 14 mei 1986
Zowel in historisch als in theoretisch opzicht is weinig bekend over de vertaling als produkt. Dit geldt in het bijzonder voor de Duitse vertalingen van Nederlandse literatuur. Teneinde het onderzoek op dit gebied te stimuleren werd in het kader van het Nederlandse lectoraat aan de Universität Zürich een internationaal symposium over ‘Niederländische Literatur in deutscher Uebersetzung’ georganiseerd; het symposium vond plaats van 11 tot en met 14 mei 1986.
Op zondag 11 mei boden de Nederlandse Consul-Generaal, Ing. W.H. Bremi, en zijn echtgenote de deelnemers van het symposium een receptie aan op het Nederlandse consulaat te Zürich. Prof. dr. K. Akert, rector magnificus der Universität Zürich, opende op maandag 12 mei het symposium in de zaal van de senaat. Daarna werden de volgende lezingen gehouden:
Prof. dr. dr.h.c. Stefan Sonderegger, Geschichtliche Aspekte deutscher
Rezeption der älteren niederlandischen Sprache und Literatur.
Prof. dr. Daniel Th.M.J. de Vin, Geschichtliche Aspekte deutscher Rezeption der neueren niederländischen Literatur.
Dr. Jelle Stegeman, Wie untersucht man die Arbeite ‘berühmter ausländi- | |
| |
schen Schriftsteller’? Zum Problem der Beschreibung übersetzungsspecifischer Kommunikatbasen.
Dr. Robert G. Leclercq, ‘Aspekt’ im Niederländischen und im Deutschen.
's Avonds verrichtte Ing. H.W. Bremi de opening van de tentoonstelling ‘Niederländische Literatur in deutscher Uebersetzung’ in de Lichthof der universiteit.
Op dinsdag, 13 mei, vonden de volgende lezingen plaats:
Dr. Alexander Schwarz, Reynke de Vos: Uebersetzungstheorie und Verfasserfrage.
Dr. Bob Duijvestijn, Us dem flemischen; zum Arbeitsverfahren spätmittelhochdeutscher Uebersetzer am Beispiel des Malagis und des Kaarle ind Elegast.
Lic. phil. Marijke Schaad-Visser, Probleme beim Uebersetzen von Texten der mittelniederländischen Mystik.
Prof. dr. dr.h.c. Gilbert de Smet, Niederländische Einflüsse auf die frühneuhochdeutsche Lexikographie 1469-1600.
Dr. Carel ter Haar, Die deutsche Rezeption von niederländischen Flugblättern und Pamphleten im 17. Jahrhundert.
Prof. dr. Frans Bulhof, Literaturwissenschaftliche Aspekte der Uebersetzung.
Op woensdag 14 mei hield Drs. Johanna Ridderbeekx een inleiding over het onderwerp Verfasser-Uebersetzer-Verleger. Op deze inleiding volgde een uitvoerige discussie over actuele problemen bij het vertalen en uitgeven van Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied.
De organisatie van het symposium was in handen van Stefan Sonderegger en Jelle Stegeman.
| |
Landen buiten Europa
Verenigde Staten
University of Michigan, Ann Arbor
‘Do not miss it’ waren de laatste woorden van een voorbeschouwing in de Ann Arbor News van het concert dat Jaap Schröder op de avond van 13 juni zou geven. Dit was een van de verschillende culturele extraatjes die hoorden bij de derde Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies die van 11 tot 14 juni werd gehouden aan de University of Michigan. Die aanmoediging had wat mij betreft voor de hele conferentie kunnen gelden en zo'n honderd deelnemers hadden daaraan gehoor gegeven. En zoals het bij dit soort verslagen horend cliché zegt: de thuisblijvers hadden ongelijk. Waarom hadden zij ongelijk als ze de lezingen thuis in een luie stoel op hun gemak en met tijdsbesparende selectiezin kunnen nalezen in de gepubliceerde Proceedings, Papers of hoe het ook moge heten? De vergelijking met een voetbalwedstrijd gaat misschien wel op: je gaat voor de sfeer en je voelt je omringd door supporters van een club die gewoon niet kàn verliezen.
| |
| |
Op woensdagavond 11 juni werden de congresleden verwelkomd door de Netherlands America University League van Ann Arbor (die maandelijks Nederlandse culturele avonden verzorgt). De officiële aftrap vond de volgende dag plaats door de Belgische Consul-Generaal te Chicago, Charles van Overstraeten, de Nederlandse consul in Detroit, Paul van den Muysenberg en, namens The University of Michigan, Dean Peter Steiner. Daarna ontvouwde zich een gekleurd interdisciplinair spectrum van lezingen, ondergebracht in verschillende secties, onderverdeeld in Kunstgeschiedenis, Literatuur naar diverse tijdvakken, de taalkunde in heden en verleden, de geschiedenis van de Nederlanders en hun taal in Amerika en secties onder de wat algemenere noemers ‘cultuur’ en ‘politiek’. De lezing van Jaap Schröder over het muzikale leven in het 17e eeuwse Holland was een prachtige introductie op zijn concert waar hij onder andere Nederlandse muziek op een Nederlandse viool speelde. De analyse van de net gehouden Nederlandse verkiezingen door Professor Samuel Eldersveld van The University of Michigan was uitermate boeiend mede door zijn actualiteitswaarde. Daarnaast waren er de kunsthistorici met hun dia's en de linguïsten met hun gestencilde voorbeelden. Twee groepen van wetenschappers die volgens mij een steeds grotere plaats gaan innemen in het Nederlands-Belgische culturele gezicht naar buiten. Waar de universitaire verlangens van interdisciplinaire ‘area studies’ en beroepskansenvergroting niet helemaal vreemd aan zijn.
Alle lezingen kan ik hier niet noemen. Het geheel is overigens op video vastgelegd, wat vooral verheugend is voor diegenen die de fascinerende voordracht van de dichter H.C. ten Berge en de verdere discussie nog eens willen meemaken in de speciaal aan het vertalen van Nederlandse literatuur gewijde bijeenkomst. Waarbij ik als droeve noot wil aantekenen dat de toen al zieke vertaalpionier Jim Holmes helaas moest afzeggen.
Natuurlijk past het hier om de Ministeries in kwestie van België en Nederland te danken voor hun steun waardoor uit Nederland de professoren Buijnsters en Klooster en uit België de professoren Brems en Willemyns konden deelnemen.
T. Broos
De vierde Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies zal van 15-18 juni 1988 plaatsvinden en wel aan de University of Minnesota. Inlichtingen kunt u verkrijgen bij: Ray Wakefield, ICNS, Dutch Studies, University of Minnesota, 219 Folwell Hall, Minneapolis MN 55455.
(MK)
| |
University of Texas, Austin
Wanneer ik, eenmaal terug in Nederland, aan iemand vertel dat ik als ‘writer in residence’ een jaar lang Nederlandse literatuur heb gedoceerd in Texas, is de eerste vraag onveranderlijk ‘maar is daar dan belangstelling voor in Amerika?’.
Het antwoord is ja, hoewel men zich daarbij nou ook weer niet bepaald enorme collegezalen moet voorstellen waar een kwartier voor aanvang al om de laatste zitplaatsen wordt gevochten. Netherlandic Studies is aan de University of Texas in Austin, zoals aan de meeste andere Amerikaanse universiteiten, een onderdeel van het Department of Germanic
| |
| |
Languages. Elk jaar melden zich daar opnieuw een paar dozijn nieuwe studenten aan die wel iets van onze taal willen leren, om zeer uiteenlopende motieven, waarvan de persoonlijke populariteit van Dr. André Lefevere niet de minst belangrijke is. Hebben ze een jaar zijn lessen gevolgd, dan kunnen ze het volgende jaar bij de Writer in Residence hun kennis wat verbreden.
Ik had al in de eerste week besloten dat ik ook Nederlandse teksten met de studenten zou behandelen, hetgeen helaas tot gevolg had dat er de daaropvolgende weken wat jongelui afvielen voor wie het niveau (Vestdijk, Nooteboom, Vroman) te hoog bleek.
De methode die ik meestal toepaste was in voorgaande jaren al door Dr. Lefevere uitgetest. In het Language Lab vertoonden we Nederlandse films, op video en zonder ondertitels, die waren gebaseerd op Nederlandse romans. Daar gingen meestal wel zo'n drie lessen mee heen omdat de studenten naar aanleiding van het vertoonde altijd vol zaten met vragen over de Nederlandse taal maar ook over de samenleving in het algemeen. Vervolgens gingen we dan een aantal lessen lang enkele hoofdstukken lezen uit de boeken waarop de films waren gebaseerd (Het meisje met het rode haar, Pastorale 43, Grijpstra en De Gier). Deze methode beperkte de keuzemogelijkheid van de te behandelen stof natuurlijk terdege, maar het voordeel was dat de studenten al vertrouwd waren met het verhaal als ze begonnen te lezen, er als het ware zo in konden vallen.
Om ze niet alleen met de te filmen aspecten van onze literatuur vertrouwd te maken las ik op de alternerende uren meestal poëzie met ze, waarbij opviel dat bijvoorbeeld Campert en Vroman enorm aansloegen, Slauerhoff al veel minder, en Bloem volstrekt niet. Tot mijn meest pregnante herinneringen behoort de les die ik aan deze laatste dichter wijdde: het was prachtig lenteweer, de ramen stonden open, de Texaanse vlag wapperde opgewekt naast het venster, de natuur spande haar spieren voor een nieuw seizoen. In de klas: een paar handenvol in korte broeken en gympen geklede Amerikaanse kids, leergierig en vol hoop, allen in de benijdenswaardige leeftijd waarin een mens zich onsterfelijk waant. Voor de klas: een man die zich wanhopig uitslooft om uit te leggen waarom hij dit zulke onvergetelijke poëzie vindt: ‘Denkend aan de dood kan ik niet slapen / en niet slapend denk ik aan de dood.’ ‘Wat geeft het, of wij hier of elders sterven?’ ‘Men begint met het leven te aanvaarden / en eindlijk aanvaardt men de dood.’ Ze keken naar elkaar, naar hun gebruinde benen, naar hun horloge, naar de uitbundige demonstratie van nieuw leven buiten het venster. ‘Was Mr. Bloem maybe very ill near the end of his life?’ vroeg Victoria uit beleefdheid. Na anderhalf uur was de les voorbij. Jacques Bloem had er geen enkele nieuwe bewonderaar bij gekregen. Ik voelde me daar bepaald schuldig over.
Jan Donkers, writer in residence
|
|