| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Papers from the First Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies, edited by William H. Fletcher. Lanham, New York, London: University Press of America, 1985, Pp. XIV + 234. ISBN 0-8191-4708-7.
't Simpele feit dat het mogelijk is gebleken een groot aantal van de lezingen, die in juni 1982 gehouden werden op de eerste Interdisciplinary Conference on Netherlandic Studies, in boekvorm te publiceren, getuigt van de gestadig groeiende belangstelling in de Verenigde Staten voor ‘Netherlandic Studies’ (in de ruimste zin van het woord). Uiteraard is het onmogelijk om in dit korte bestek aandacht te besteden aan elke lezing apart die deel uitmaakt van de bundel (in totaal bevat deze 25 lezingen). Toch kunnen enkele opmerkingen van meer algemene aard wellicht een indruk van deze publikatie geven.
Lezingen die een literair onderwerp behandelen zijn, in aantal althans (9), het sterkst vertegenwoordigd en zijn typerend voor de grote verscheidenheid die in het algemeen de conferentie karakteriseerde. Zo treft men verhandelingen aan die qua tijdperk variëren van de late middeleeuwen tot de hedendaagse tijd, en qua onderwerp van Rederijkers tot feminisme. De deelnemers kwamen trouwens niet alleen uit Noord Amerika: er waren sprekers afkomstig van universiteiten en andere instellingen in België en Nederland, en zelfs één uit Australië.
Buiten literatuur wordt ook aandacht besteed aan taalkunde, geschiedenis, civilisatie, en immigratie (in Amerika), terwijl de bundel wordt besloten met twee gedichten (‘Halftalig’ en ‘Amerika’) van Leo Vroman en een kort verhaal van Janwillem van de Wetering (‘Dood van een bosmarmot’), beiden als gasten op de conference aanwezig.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de ICNS was lezingen te presenteren die zowel voor vakgeleerden als een algemener publiek aantrekkelijk waren. Sommige sprekers slaagden daarin beter dan andere. Toch maakt het geheel geen rommelige of ongeordende indruk; men komt bij het lezen tot de positieve conclusie dat ‘Netherlandic studies’ een rijke verscheidenheid bieden.
Het formaat van dit boek is eenvoudig en aantrekkelijk. 't Is echter jammer, dat de uitgave een tamelijk groot aantal typografische fouten bevat. Inmiddels zijn in 1984 de tweede en zeer onlangs (juni 1986) de derde ICNS gehouden, met minstens evenveel succes als de eerste. Derhalve kunnen we met belangstelling uitkijken naar de proceedings van deze beide conferenties.
Margriet Bruijn Lacy, North Dakota State University
| |
| |
| |
Stassar, Paul: Beheers je Taal, Martinus Nijhoff, Leiden/Antwerpen 1984.
Beheers je Taal wordt door zijn auteur Paul Stassar ‘Een cursus Taalbeheersing voor HBO en WO’ genoemd. Op de omslag is daar nog aan toegevoegd: ‘Taal/Schrijven/Spreken/Solliciteren’. Die vier lemma's slaan kennelijk op de vier hoofdstukken, waarvan er echter in het boek zelf twee een andere naam hebben: het tweede heet daar ‘Doelbewust schrijven’ en het derde ‘Formele voordracht’.
Beheers je Taal is een boek voor training in communicatieve vaardigheden, maar wil ook laten zien wat taal is en probeert zelfs enig licht te werpen op de geschiedenis van het Nederlands (hoofdstuk 1).
‘Communicatieve vaardigheden’ worden door Stassar hoofdzakelijk gelijkgesteld met het bereiken van je doel als je gaat schrijven/een voordracht houden/solliciteren. Daarmee gaat de auteur blijkbaar in op een moderne maatschappelijke trend. Zijn eigen populariserende stijl geeft daar overigens ook wel wat aan toe.
De werkmethode van Stassar stoelt op een voortdurend vergelijken en combineren van theorie en praktijk (waarom hij in zijn ‘Woord vooraf’ ‘praktijkgerichte’ met een ‘k’, ‘practijkgevallen’ met een ‘c’ laat drukken, is me niet duidelijk geworden). Hij geeft veel voorbeelden van schrijfwerk in de vorm van kranteartikelen en dergelijke. Hier en daar worden die ook schematisch als modellen toegelicht.
In het hoofdstuk ‘Formele voordracht’ geeft Stassar onder 3.10 ‘Hulp bij zinvolle discussie: kretologiemixer’. Dat zijn drie kolommen met woorden en termen, waaruit willekeurige combinaties als de door de schrijver zelf genoemde ‘geobjectiveerde relationele gedragsalternatieven’ samengesteld kunnen worden en die volgens hem ‘waardevolle bijdragen voor een zinvolle discussie opleveren’. Op dezelfde manier functioneert de daaropvolgende ‘Welzijnsroomklopper’. Mijn bewondering voor de hier gedemonstreerde vindingrijkheid slaat om in angst dat de gebruikers van het boek de mogelijke ironie van één en ander gewoon niet zien.
Beheer je Taal bevestigt de trend dat het vak taalbeheersing niet meer op de eerste plaats een zaak van neerlandici is. Of je aan de hand van wat Stassar presenteert, bijvoorbeeld ook kunt leren wat vroeger ‘stellen’ heette, of je er met andere woorden in kunt vinden hoe je een goede zin schrijft en hoe zo'n goede zin kan aansluiten bij een vorige, blijft voor mij een open vraag. Maar het is in ieder geval een interessant boek, ook voor docenten in het buitenland, die al bladerend een beeld krijgen van hoe Nederland en Nederlanders vandaag de dag met het Nederlands omgaan.
Jos Wilmots
| |
| |
| |
Man's Desire and Fleeting Beauty: a Sixteenth Century Comedy. Vertaling van Een esbattement van sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit, door Robert Potter en Elsa Strietman. Verschenen in Dutch Crossing 26 (1985), pp. 29-84.
In juni 1984 werd in het Engelse Cambridge Een esbattement van sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit opgevoerd. Dit rederijkersspel, dat in het midden van de zestiende eeuw werd geschreven, mogelijk door de Leidse rederijker Reyer Gheurtz voor een wedstrijd in Gouda, werd voor die gelegenheid in het Engels vertaald door R. Potter en E. Strietman. Vanwege de enthousiaste reacties van het publiek besloten de beide vertalers het script van het spel in druk te laten verschijnen.
Het vertalen van een werk als sMenschen Sin is geen eenvoudige zaak door de ingewikkelde versvormen, dikwijls met binnenrijm, waarvan de rederijkers zich bedienden. In sMenschen Sin komen er naast liedjes ook rondelen en refereinen voor. De vertalers hebben die vormkenmerken van de tekst zoveel mogelijk willen weergeven, met behoud van eindrijm, maar het bleek technisch onmogelijk om in alle gevallen ook het binnenrijm te handhaven. Het resultaat is een soepel lopende tekst die echter niet zo beeldend is als het zestiende-eeuwse origineel. Hetzelfde bezwaar zou overigens ook voor een moderne Nederlandse vertaling gelden. Ter illustratie het volgende voorbeeld. Het sinneken Gewoonte roept zijn tegenspeelster Maniere:
Amorös dier, // waer scuijldij / waer steect ghij nu?
Steect voort u snuijfgat, // thoont mij u schoonte.
De Engelse vertaling luidt:
My pretty creature, where are you hiding?
Raise your little nose now, show me your face.
De leesbaarheid van de vertaling is vooral te danken aan de gezamenlijke inspanning van een Nederlandstalige en een Engelstalige vertaler. Een gelukkige combinatie omdat alleen op deze manier een (laat-)middeleeuwse tekst zowel accuraat als leesbaar vertaald kan worden.
Een vertaling van een middeleeuwse toneeltekst is op zijn best een goedgeschreven weergave van de inhoud daarvan, voor zover mogelijk met behoud van vormkenmerken. Zo'n tekst kan met succes op het toneel gebracht worden, zoals in Cambridge gebleken is. Als leestekst voor Engelstalige studenten die ingewijd moeten worden in de Nederlandse literatuur van de zestiende eeuw is deze publikatie minder geschikt omdat de inleiding zeer beknopt is, er nauwelijks sprake is van een bibliografie en in de tekst voetnoten en regelnummering zelfs geheel ontbreken. Met behulp van voetnoten had er bijvoorbeeld in de tekst aangegeven kunnen worden hoe de auteur de namen en deviezen van een aantal rederijkerskamers op kunstige wijze in de tekst vervlochten heeft. In de inleiding wordt voor nadere informatie verwezen naar de Nederlandse teksteditie van sMenschen Sin, verschenen in de serie Zwolse Drukken en Herdrukken, die inmiddels bijna twintig jaar oud is. Het onderzoek naar de produktie van de rederijkers en naar de
| |
| |
functie van het laatmiddeleeuws toneel heeft de laatste twintig jaar niet stil gestaan.
Man's Desire is in de eerste plaats een script. Voor onderwijsdoeleinden ontbreekt alle relevante informatie.
H. van Kampen, University of Minnesota
| |
K. Bostoen Kaars en bril: de oudste Nederlandse grammatica. Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1985. 47 pp. + 8 afb.
Niet voor blinden, ‘want alsulken en helpt keersse noch brill’, maar voor belangstellenden die zich willen laten beleren over hun eigen Nederlandse taal, schreef Johan Radermacher, een geleerde koopman uit Londen, in 1568 een van de voorzetten tot de eerste Nederlandse grammatica, Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst uit 1584. Jarenlang was het handschrift zoek. Bostoen heeft de eerste grammaticale proeve uit ons Nederlandse taalgebied zowel diplomatisch (met enige aantekeningen) als kritisch uitgegeven. Bovendien schreef hij een inleiding waarin het origineel en een afschrift, de auteurskwestie, de auteur en zijn publiek en de inhoud aan de orde komen. De proeve zelf behandelt de noodzaak van grammaticale informatie die gebaseerd is op de taal zoals die wordt gehanteerd (en niet op het Latijn), de spelling, de uitspraak, de woordafleiding en de zinsbouw. Bij elkaar 47 bladzijden druks die het lezen best waard zijn. Het boekje is zeer verzorgd uitgegeven.
(JdV)
| |
M.J. Gertrude Reichenbach-Consten en Abraham Noordergraaf (eds.), Two hundred years of Netherlands-American Interaction. Bryn Mawr (Pens.), 1985. 128 blz.
Dit kostbaar uitgegeven boekje bevat de teksten van de lezingen die in 1982 aan de universiteit van Pennsylvania werden gehouden ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van Nederlands - Amerikaanse diplomatieke betrekkingen. De lezingen vonden in de avonduren plaats, waren vrij toegankelijk en maakten deel uit van een sinds 1976 aan deze universiteit bestaand avondprogramma (de ‘Lecture Series’), dat een algemeen publiek op de hoogte wil houden van ontwikkelingen op het gebied van kunst, politiek, economie, geschiedbeoefening, religie enzovoort voorzover die betrekking hebben op de relaties tussen Nederland en de Verenigde Staten. Zo vindt men in dit boekje zowel toespraken van een voormalig Amerikaans ambassadeur in Den Haag (over 200 jaar Nederlands - Amerikaanse diplomatie) als van de Nederlandse diplomaten Quarles van Ufford (‘Are the Dutch good friends?’), Rignalda (Nederlandse samenwerking met de Derde Wereld) en Meesman (Kernwapens en de vredesbeweging in West-Europa). Bij erudiete artikelen van J.W. Schulte Nordholt over Tweehonderd jaar Nederlands - Amerikaanse betrekkingen, M.B. Jansen over De Nederlandse
| |
| |
rol bij de openlegging van Japan en Th.M. Steenman over De kerken en kernbewapening, steekt A.A.M. van Agts bijdrage over Republiek en monarchie wat povertjes af. De publikatie werd gesponsord door het ministerie van WVC.
(HJB)
| |
Vijf voorzetten van de Nederlandse Taalunie
De Taalunie in de rol van spelverdeler, maar zelf niet in de spits. Voorlopig beperkt de taalunie zich tot het geven van Voorzetten, notities die volgens de achterflap ‘doorgaans geschreven zijn in opdracht van de Nederlandse Taalunie’. Dat betekent dan dat de keuze van de onderwerpen afkomstig is van die organisatie, en soms zelfs de vraagstelling. De notities verschijnen onder de naam van de auteur. De door de auteur(s) ingenomen standpunten geven immers niet noodzakelijkerwijze de opvatting weer van de Nederlandse Taalunie. De Voorzetten tellen zo'n 25 pagina's, en zijn uitgegeven door Wolters-Noordhoff tegen een pittige prijs van vijftien à twintig gulden. Men denkt er vermoedelijk niet veel van te verkopen.
Voorzetten 1 is geschreven door W. Haeseryn & J. de Rooij: Grammatica (1985). Beide auteurs zijn - zoals bekend - nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de Algemene Nederlandse Spraakkunst. In deze brochure gaan zij in op de uitgangspunten van een descriptieve en een normatieve grammatica, op wat ze noemen de theoretische grammatica en in verband hiermee de grammaticale terminologie, en op de relatie tussen grammatica, woordenboek en woordenlijst. Voorts geven de schrijvers aanwijzingen en voorstellen voor onderzoek dat verricht zou moeten worden: onderzoek naar grammaticale normen en houdingen tegenover deze normen, onderzoek naar leemtes in onze grammaticale kennis, onderzoek naar de onderlinge afstemming van grammatica, woordenboek en woordenlijst, en onderzoek naar de nodige verscheidenheid in gehanteerde grammaticale terminologieën. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de auteurs het belang van de ANS voortdurend in het oog houden, en vooral willen duidelijk maken, dat de verschijning van de ANS geen eindpunt is, maar veeleer een basis van waaruit verder gewerkt dient te worden. Dit kan men de auteurs niet verwijten. Of de Taalunie daar verder gevolg aan kan geven, valt nog te bezien, want zoiets betekent financiële ondersteuning op lange termijn.
Voorzetten 2 (een merkwaardige woordgroep) is geschreven door W. Haeseryn: Terminologie (1985). De noodzaak wordt aangetoond om eenheid te brengen in de terminologieën. In het bijzonder wordt ingegaan op het ontbreken van eenheid tussen Noord en Zuid in de juridische terminologie, de bestuurstaal, het onderwijs en de techniek. Het probleem wordt bovendien in internationaal perspectief geplaatst: binnen de Europese Gemeenschappen en in verband met de International Organization for Standardization. Er worden aanzetten gegeven voor nieuwe initiatieven.
Voorzetten 3 is weer geschreven door J. de Rooij & W. Haeseryn (nu in een andere volgorde): Spelling; wettelijke en bestuurlijke aspecten (1985). In deze brochure worden de tekst van het Belgisch Spellingsbesluit
| |
| |
van 1946, van de Nederlandse Spellingwet van 1947 en van koninklijke besluiten en ministeriële circulaties die op de spelling betrekking hebben, samengevat en geëvalueerd. Achtereenvolgens wordt op de volgende vragen ingegaan: wat wordt er geregeld?; hoe wordt er geregeld (de fasering en de consistentie in de regelingen)?; voor wie wordt er geregeld? De problematiek kan aldus worden samengevat: wat is eigenlijk de juridische basis van de spellingsvoorschriften?
Voorzetten 4 is weer geschreven door een van de hofschrijvers, J. de Rooij: Spelling; inhoudelijke aspecten (1985). De auteur vat in het eerste deel van het boekje (de omvang is 70 pagina's) samen wat er sinds de verschijning van het ‘groene boekje’, de Woordenlijst van de Nederlandse taal uit 1954, op het terrein van de spelling is gebeurd: de motieven van de totstandkoming van de Woordenlijst met de veel gewraakte voorkeurspellingen en de reacties van de maatschappij: de overheid, het onderwijs, de schrijvers, de journalisten, de academies, de massamedia en individuele gebruikers. Amusante lectuur. De wijzigingsvoorstellen, met name die van de commissie Pée-Wesselings, worden doorgelicht, tezamen met de veelal heftige reacties erop. In het tweede deel worden mogelijke initiatieven tot spellingswijziging behandeld, waarbij nauwkeurig wordt nagegaan wat van de verschillende voorstellen de consequenties zijn voor het (gewijzigde) schriftbeeld. De 70 pagina's zijn in beknopte vorm ook te lezen in Forum der Letteren 26, 4, december 1985 onder de titel ‘Mogelijke initiatieven tot spellingswijziging; een bijdrage tot de meningsvorming over spellingsregeling’ (281-297).
Voorzetten 5 is geschreven door F. Montens & A.G. Sciarone: Nederlands bij buitenlanders (1985). Het valt te bezien, of deze auteurs tot de hofschrijvers gaan behoren: de brochure is - maar nog niet in de vorm van een publikatie - zeer fel aangevallen. De schrijvers hebben bekendheid verworven met hun ‘Delftse methode’, een leergang die buitenlanders in zeer korte tijd in staat stelt - en onder een straffe begeleiding - Nederlands te leren. In deze brochure tonen de auteurs zich uiterst kritisch over de bruikbaarheid van het Certificaat Nederlands als vreemde taal voor binnenlands gebruik, dus als middel ter toetsing en certificering van de kennis van het Nederlands van bijvoorbeeld buitenlandse studenten die aan Nederlandse of Belgische universiteiten colleges willen volgen, of van buitenlandse arbeiders in het algemeen. Kortom, het Certificaat zou niet deugen als certificaat voor het Nederlands als tweede taal. De schrijvers laten het niet bij kritiek. Ze tonen de noodzaak aan van faciliteiten voor de verwerving van Nederlands door buitenlanders in het algemeen, waar enorme bedragen mee gemoeid zullen zijn, en ze geven aanwijzingen voor de manier waarop het Nederlands als tweede taal getoetst en gecertificeerd zou moeten worden. Jammer dat de brochure ontsierd wordt door enkele onnauwkeurigheden en onnodig fel geformuleerde passages. Ik ben benieuwd naar de tegenaanval vanuit Leuven; hopelijk loopt die tegenaanval ook uit op een Voorzet(ten): wie vervolgens tot scoren komt, wachten we maar af.
J.W. de Vries
|
|