| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Theo van Els, Theo Bongaerts, Guus Extra, Charles van Os & Anne-Mieke Janssen-van Dieten, Applied Linguistics and the Learning of Foreign Languages. London: Edward Arnold 1984. X + 386. Met bibliografie en index.
Het gebeurt niet vaak, dat in dit tijdschrift een Engelstalig boek wordt besproken. Er is echter aanleiding toe. Het boek is een bewerking - veel meer dan een vertaling - van een in 1977 verschenen werk (Groningen: Wolters-Noordhoff): Handboek voor de toegepaste taalkunde; het leren en onderwijzen van moderne vreemde talen door T. van Els, G. Extra, Ch. van Os en Th. Bongaerts; u bemerkt, dat voornamen ontbreken en dat in de Engelstalige versie een auteur is toegevoegd. Het Nederlandse origineel had twee bezwaren: er stond te veel in, waardoor het geheel de indruk maakte van een omgevallen boekenkast, en de verschillende hoofdstukken toonden overlappingen. Beide bezwaren kunnen tegen de Engelstalige versie niet worden ingebracht: op een verstandige manier hebben de auteurs zich beperkt tot hoofdzaken en de eindredactie heeft op zorgvuldige wijze plaats gevonden.
Het eerste deel geeft een verkenning van het terrein van de toegepaste taalwetenschap. Het tweede deel is gewijd aan het leren van tweede en vreemde talen; de verschillende theoretische benaderingen, de contrastieve analyse en de foutenanalyse, de analyse van taalgebruik en karakteristieken die betrekking hebben op de taalleerder komen aan de orde. Het derde deel behandelt het onderwijzen van vreemde talen: de relevantie van hulpdisciplines, de geschiedenis van het onderwijs in vreemde talen (de grammaticale vertaalmethode, de directe methode, de audiolinguale en de audiovisuele methode), de behoefte aan vreemde talen, doelstellingen, de selectie en opbouw van taalcursussen, didactische procedures en hulpmiddelen, het gebruik van tekstboeken, en de manieren van testen. Bij alle onderdelen wordt niet alleen een beknopt en helder overzicht gegeven van relevant onderzoek, maar ook worden er praktische richtlijnen gegeven voor het onderwijs. Een uitvoerige bibliografie verwijst naar verdere literatuur en een goed verzorgde index maakt het hanteren van het werk gemakkelijk.
Uw recensent is geen deskundige op het gebied van de toegepaste taalkunde. Hij heeft het boek bestudeerd als taalkundige die in het verleden Nederlands aan buitenlanders heeft onderwezen (zonder van de theorie iets te weten), die onderzoek doet naar het gebruik van Nederlands door buitenlanders en die nog steeds met belangstelling de literatuur volgt waarin staat hoe je aan buitenlanders dan wèl moet trachten te leren zich in het Nederlands op een behoorlijke wijze uit te drukken en deze taal op een bevredigende wijze te leren verstaan en te lezen. Welnu, hij is uit dit boek een hoop wijzer geworden, meer dan uit de Nederlandse grondtekst, waar hij maar moeizaam doorheen kwam.
Er zijn drie opmerkingen van algemene aard te maken. In de
| |
| |
eerste plaats wordt toegepaste taalkunde ingeperkt tot het leren en onderwijzen van moderne vreemde (en tweede) talen. Niet dat het wenselijk was nog meer te behandelen, maar wel dat de toegepaste taalkunde meer omvat. In de tweede plaats worden twee verschillende subdisciplines behandeld: de studie van (tweede- en vreemde-)taalverwerving èn het terrein van de didactiek en de methodiek van het taalonderwijs. De auteurs zullen hiertegen ongetwijfeld inbrengen, dat de bij het onderwijs betrokkenen alleen maar baat zullen hebben bij inzicht in het proces van taalverwerving, en dat didactische foefjes en kennis van methoden alléén het functioneren als taaldocent onnodig verarmt. In de derde plaats dat de behandeling van vigerende taaltheorieën wel erg beknopt is. De recensent kan zich niet geheel aan de indruk onttrekken, dat de kennis van taaltheorieën slechts van zeer beperkt nut wordt geacht: aardig voor de algemene ontwikkeling, maar met weinig aanwijsbaar onmiddellijk nut.
Voor de taaldocenten Nederlands in den vreemde is het een nuttig boek, hoewel aan het onderwijzen van het Nederlands relatief weinig aandacht wordt besteed: er is bovenal gedacht aan de Engelstalige markt. Maar men kan niet veronderstellen, dat het onderwijzen van Nederlands fundamenteel anders is dan het onderwijzen van Engels of Frans. Een laatste opmerking: de lezer zal geen systematische behandeling aantreffen van de deelaspecten mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, beide zowel produktief als receptief. En dat is jammer, hoewel het register hem een eind op weg kan helpen.
(JdV)
| |
N. van den Toorn, Taalvaria. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen, 1984.
Met ‘Taalvaria’ heeft mevr. Van den Toorn een hoeveelheid materiaal geordend met onderwerpen waar vaak voor veel VTO-studenten grote problemen schuilen (zoals de tijdsvormen, scheidbare werkwoorden, de woordvolgorde, om + te + infinitief, woordgebruik van woorden als ‘er’, ‘ten slotte, eindelijk’ e.d.).
Zij heeft dit gedaan volgens de ‘Verantwoording’, omdat haar uit een ruim twaalfjarige leservaring was gebleken dat studenten deze problemen steeds tegenkomen en om uitleg vragen.
Omdat ‘Taalvaria’ bedoeld is voor gevorderden, is uitgegaan van een goede basiskennis van de Nederlandse grammatica, o.a. zoals die is beschreven in de door de schrijfster zelf ontworpen ‘Kleine grammatica van het Nederlands als Vreemde Taal’.
Uit de ‘Verantwoording’ bij het boek blijkt verder dat de schrijfster het bedoeld heeft als naslagwerk, waarbij niet gestreefd is naar een volledige behandeling van alle te bedenken problemen, en per onderwerp niet naar een uitputtende behandeling van allerlei bijzonderheden; dit laatste is vooral bedoeld om studenten door de veelheid van materiaal niet opnieuw in de war te brengen.
Wanneer ik me verplaats in de situatie van een gevorderde student die - gezien de onderwerpen en de uitleg daarvan - al grammaticale
| |
| |
kennis moet bezitten op een behoorlijk hoog niveau, komt het bij me op dat studenten op dit niveau juist geïnteresseerd zijn in en problemen hebben met gevallen waarin niet de algemene regels gelden (die vinden ze immers al in hun grammatica's), maar juist in die gevallen waarin allerlei bijzonderheden optreden en waar het om de toepassing van die bijzonderheden in hun eigen taalgebruik gaat. Een voorbeeld daarvan tref ik bijvoorbeeld aan op pag. 10-11 van het boek waar een overzicht van het gebruik van de tijdsvormen in het Nederlands wordt gegeven. De ervaring leert dat de tijdsvormen bijzonder moeilijk toe te passen zijn; niet zozeer dus in het aanleren van de verschillende tijdsvormen zelf, maar in het gebruik daarvan. Voor het Nederlands geldt bijvoorbeeld dat het door elkaar gebruik van perfectum en imperfectum gecompliceerd is, maar wel op een systeem berust en beschrijfbaar is. Het overzicht zou mijns inziens dan ook aan waarde gewonnen hebben als het systeem achter het gebruik (waarvan 2 voorbeeldzinnen op de genoemde pagina's worden gegeven) wordt verduidelijkt. En dat kan - dat hoef ik de schrijfster natuurlijk niet duidelijk te maken, zeker niet met haar kennis van (de problemen bij het aanleren van de tijdsvormen voor gebruikers van) de Indonesische taal - voor vele studenten een belangrijke en noodzakelijke ondersteuning betekenen.
Ook de uitleg acht ik in een aantal gevallen zeer summier. Voor moedertaalsprekers zelfs zal de uitleg van bijvoorbeeld de conditionele zin waar het zogenoemde plusquamperfectum gebruikt wordt op pag. 67 bovenaan - niet eenvoudig zijn en slechts met behulp van de voorbeeldzinnen tot de lezer doordringen.
Ik ben het volledig met de schrijfster eens dat een overzicht van de spelling in een naslagwerk op dit hoge taalniveau zeker op z'n plaats is. Mijn eigen ervaringen in de Indonesische cultuur zijn net zo. Ik vind het daarom jammer dat de schrijfster zich beperkt heeft tot enkele - overigens belangrijke - problemen over de spelling (open en gesloten lettergrepen) waardoor de lezer in staat is de samenhang tussen de diverse vormen te herkennen. In een naslagwerk is het mijns inziens verantwoord een volledig(er) overzicht van de Nederlandse spellingregels te presenteren.
Een kwestie van voorkeur acht ik de wijze van presentatie van gevallen van woordgebruik. Mijn ervaring is dat veel bereikt kan worden met het hanteren van bepaalde ‘structurele handigheidjes’, als aanvulling op een semantische benadering. Mijns inziens zou het overzicht over het gebruik van ‘eindelijk, ten slotte, per slot van rekening’ hanteerbaarder zijn voor studenten als aangegeven zou worden welke vervangingsproeven bij bepaalde woorden horen. In het genoemde voorbeeld zal dan ‘uiteindelijk’ aan de gevallen moeten worden toegevoegd. De schrijfster hanteert een meer semantische behandeling, waarin ze overigens uitstekend slaagt.
Over het geheel genomen mag ‘Taalvaria’ een aanwinst worden genoemd. Het is een combinatie van ‘verdieping van grammatica’ en een soort ‘Schwere Wörter’, waarbij ik als wens zou willen uitspreken dat bij een eventuele herdruk van het boek de schrijfster nog meer gevallen uit haar onderwijservaring toevoegt, een aantal bijzonderheden bij de behandelde onderwerpen uitvoeriger behandelt en de uitleg hier en daar iets uitbreidt.
Echter: ook zoals ‘Taalvaria’ nu gepresenteerd is, beveel ik het
| |
| |
gaarne aan docenten Nederlands-VTO en studenten op gevorderden-niveau aan.
C.J. Stokkermans
| |
Pierre Brachin (Translated by Paul Vincent) The Dutch language, A survey, Cheltenham: Stanley Thornes, 1985.
In NEM nummer 31 (najaar 1978) is op blz. 73-76 een bespreking gewijd aan het boek La langue néerlandaise; Essai de présentation (Didier, Brussel, 1977; 172 blz.) van de (inmiddels emeritus-) hoogleraar aan de universiteit van Parijs-Sorbonne, prof. dr. P. Brachin. In dit boek komen de geschiedenis van het Nederlands, enkele typische kenmerken van deze taal, Noord- en Zuidnederlands, overeenkomsten en verschillen tussen het Nederlands en het Duits, en (in een aanhangsel) het Afrikaans aan de orde. Het is geschreven door iemand met een kwart eeuw ervaring in het onderwijs van het Nederlands als vreemde taal, wat dan ook duidelijk blijkt uit de behandelde onderwerpen en de presentatie. Bedoeld voor een ‘grand public cultivé’ (7), heeft het zeker ook aan studenten én docenten extra muros heel wat interessants en waardevols te bieden.
De zojuist genoemde bespreking eindigt met de vaststelling, dat het boek een ruimere verspreiding verdient dan de taal waarin het geschreven is, mogelijk maakt: ‘De gedachte aan een vertaling ligt dus voor de hand. Aan de concretisering van die gedachte wordt dan ook al gewerkt. U hoort er nog van.’
Dat laatste gebeurt dan nu, na zeven jaar, een spanne tijds die allerlei associaties wekt waarop hier niet zal worden ingegaan. Het doet de recensent van 1978 bijzonder veel genoegen dat hij hierbij - als laatste bijdrage aan NEM in zijn functie van redacteur - de Engelse vertaling en bewerking van Brachins boek mag aankondigen, vervaardigd door P.F. Vincent, M.A. van de universiteit van Londen.
Daar kan dan meteen aan toegevoegd worden dat er ook een vertaling en bewerking in het Duits op stapel staat. Ieder die de neerlandistiek extra muros een goed hart toedraagt, zal zich erover verheugen dat een boek van niveau en van een behoorlijke omvang dat de Nederlandse taal als onderwerp heeft, binnenkort beschikbaar zal zijn in de talen die wij in onze hoek van de wereld nog altijd als ‘de grote drie’ beschouwen, en waarvan er in elk geval één een wereldtaal is. De vraag of het IVN-bestuur zich nu moet gaan inspannen voor bewerkingen in het Spaans, het Russisch en het Chinees, moge onbeantwoord blijven. Men kan ook te veel willen. J. de Rooij
| |
W.Z. Shetter, Introduction to Dutch, Leiden, Martinus Nijhoff, 1984.
Af en toe komen er nog daden van rechtvaardigheid voor. Zo was ik er getuige van dat professor Shetter in het voorjaar in Ann Arbor een lezing gaf en dat een bewonderaarster al van tevoren op hem toestapte om een handtekening te laten zetten in haar exemplaar van Introduction to
| |
| |
Dutch. Dit was nog het bekende gele exemplaar dat onlangs van een nieuwe kleurrijke buitenkant is voorzien. Het is niet de enige vernieuwing die het werk heeft ondergaan, want er is grondig aan gesleuteld. Er is erg veel veranderd sinds de eerste druk van dit werk, bijna dertig jaar geleden, zegt de schrijver en er klinkt haast nostalgie als hij spreekt van het rustige en vredige Nederland van vóór het t.v.-tijdperk waar alles in fietstempo ging en het meeste nog aan huis werd bezorgd (En dan te bedenken dat er vroeger in Amerika wel potato chips aan huis werden bezorgd). Het uit eigen nood geboren boek heeft natuurlijk ook de nodige grammaticale en didactische veranderingen moeten ondergaan. De modernisering die opvalt is de samenvattende visualisering van diverse problemen als spelling, meervoudsvormen, bijvoeglijke naamwoorden, vormen van de verleden tijd enz. Hoewel ik er in de praktijk nog niet mee heb gewerkt, lijken ze me zeer verhelderend en de uitleg van ‘een en twintig’ vs. ‘twenty one’ met behulp van een spiegel vond ik bepaald een vondst. De tekeningen van de hand van de auteur zijn met de nodige humor gemaakt. Het groter formaat en de duidelijker hoofdstukkenaanduiding geven het werk een moderne en meer volwassen indruk in vergelijking met de vorige uitgaven.
Elk hoofdstuk begint met een stuk grammatica dat op de vertrouwde manier, dat wil zeggen tekst-rijtjes-uitzondering, aangeboden wordt, waarbij als nieuw element onder het hoofdje ‘by the way’ praktisch culturele gebruikstips (mevrouw - juffrouw, uitspraak van ‘g’ en ‘ch’) en idioom worden aangeboden. Sommige gebruikers zullen deze regelmaat misschien saai vinden, ikzelf houd er wel van. Daarna volgen de ‘practice sentences’, het belangrijkste, volgens de schrijver. Bij het nader onder de loupe nemen kon ik geen pertinente onjuistheden vinden, maar hield wel een paar twijfelgevallen over. Ik noem er een paar:
- | een paar gulden (in plaats van guldens) (p. 115) |
- | Waar doet u dat aan denken (in plaats van waaraan doet u dat denken) (p. 158) |
- | Ik begrijp (in plaats van weet) niet hoe ze zolang kunnen werken zonder te rusten (p. 141) |
- | Moesten ze eigenlijk niet (in plaats van niet eigenlijk) op school zijn (p. 149) |
- | We hebben ze (in plaats van er) in alle maten en kleuren (p. 159) |
- | De hele zaak is nooit opgehelderd (in plaats van verklaard) (p. 171) |
- | Zij was teleurgesteld, maar hij merkte het niet op (p. 132) lijkt me beter zonder ‘op’. |
In zinnen als: ‘Morgen zullen we zien hoeveel tijd we nodig hebben’ en ‘Wij zullen nog wat geld nodig hebben’ voegt de doorsnee Nederlander grif het woord ‘wel’ toe, zoals ik op p. 146 ditzelfde ‘wel’ graag had willen zien in contrast met het behandelde ‘niet’. Dit ontbreken van wat losser dagelijks taalgebruik geeft de zinnen iets van een stijfheid zoals bijvoorbeeld in ‘Kunt u me de weg wijzen naar de fietsenhandelaar’ (p. 122). Ik dacht meteen aan Hans en Grietje die ‘eenvoudig dol op brood met jam’ zijn nadat ze gezegd hebben ‘Nou en of! Ik heb honger’. Hebben deze zinnen nog iets kinderlijks die in taalmethodes niet altijd te vermijden schijnen
| |
| |
te zijn, de zin ‘Hij heeft een heel aardig vrouwtje, maar toch vind ik dat ze een beetje teveel praat’ (p. 165) zou ik niet graag in een geëmancipeerde groep gooien. De veranderingen in de maatschappij hebben Shetter er ook niet toe doen besluiten om naast Clare Lennart een andere moderne auteur te laten horen. Ook de andere leesteksten in hoofdstuk zeven en twaalf zijn van veilige aardrijkskundige aard. Ik geloof dat de eerste taalmethode zonder het woord ‘polder’ nog moet worden uitgevonden, hoewel ook mijn studenten dit altijd interessant vinden. Dit geldt ook voor Sinterklaas, waar Shetter blijkbaar niet meer in gelooft: ik had liever een foto van de goede heilige gezien dan van een opgevouwen Telegraaf met onderschrift: De krant. Hier lag tevens een kans om door middel van diverse krantekoppen enige Nederlandse cultuur te laten proeven. Een cultuur die tegenwoordig zoveel Engels in zijn taal doet, tot hilariteit van veel studenten Nederlands. Met een paar voorbeelden hiervan had de inleiding over de geschiedenis van de Nederlandse taal misschien besloten kunnen worden.
De schrijver zal er mij terecht op wijzen dat het werk getiteld is ‘Introduction to Dutch’ en niet meer pretentie heeft dan een eerste kennismaking met de Nederlandse taal. Hij wijst in zijn voorwoord dan ook op de met belangstelling tegemoet geziene versie van ‘Een goed begin’, dat als trouwe metgezel erbij gebruikt kan worden. Daarnaast wordt de ‘Dutch reference grammar’ van harte aanbevolen. Als de uitgever in de toekomst besluit nog meer met de tijd mee te gaan en er een bandje met gesproken teksten van de zinnen aan toevoegt, dan vormt dit aanbod in zijn geheel een zeer aanvaardbare methode voor de gebruiker, juist ook voor hen die verstoken zijn van een docent.
Een taalcursus samenstellen lijkt me zeer ondankbaar werk dat meestal onderhevig is aan kritiek en aan de tand des tijds nooit kan ontkomen. Gelukkig zijn er nog de gebruikers zelf die het nodige enthousiasme tonen, waarmee ik van harte kan instemmen.
Ton Broos
| |
Literatuur in Concert. Muziek in de Nederlandse letterkunde. Hes Uitgevers. Utrecht, 1985
‘Literatuur in Concert’ is een 47 bladzijden groot boekje, samengesteld door de redactie van het tijdschrift Literatuur, ter gelegenheid van de actie ‘Steun het Concertgebouw’, en het heeft dan ook de vorm van een compact mini-Literatuur-nummer. Of het daadwerkelijk aan genoemde actie bijdraagt staat nergens. Wel bevat het aanmeldingsformulieren voor abonnementen op Literatuur en bestelkaarten voor bij haar uitgevers verschenen geschriften.
Op de voorpagina prijkt een schitterende, helaas ongedateerde en ongelocaliseerde foto van Cas Oorthuis, waarop Willem Frederik Hermans, onwennig een cither aantokkelend, en (toen) Simon van het Reve in uitbundige dirigentenhouding tegenover hem, onmiskenbaar staan te zingen. Zo te zien op het Waterlooplein ± 1950. In termen van het weekblad Privé: De beide kunstbroeders in gelukkiger dagen.
Het werkje is ingedeeld in vijf perioden: Middeleeuwen,
| |
| |
Renaissance, 18de eeuw, 19de eeuw en 20ste eeuw en bevat liefst 28 prachtige illustraties, daterend van 1350 tot 1965, alsmede 30 literaire fragmenten die muziek als thema hebben. Ook is een aangrijpend stukje financiële administratie van het Hollandse gravenhof, eind 14de eeuw, in het boekje opgenomen, ik citeer drie posten:
... Idem terzelfdertijd gegeven een gezel, die met een klein kind blies op een klein muizefluitje en een kleine schalmei, 2 schild.
... Idem 's donderdags na Pinksteren gegeven enen armen priester uut Ierland, die op een luit gespeeld had voor minen here, 3 gulden.
... Idem in Den Haag, 's zaterdags na Maria Ontvangenis gegeven te hoofshede een blinde dichter uit Mons, 40 plak.
Allemaal plakken, schilden en guldens, uitgegeven ter opluistering van de adellijke diners en andere festiviteiten.
De muziek in de Nederlandse letterkunde is in strikt letterlijke zin te Brugge aangevangen in het Gruuthuse-handschrift, ‘het enige Middelnederlandse boek met een eigentijdse muzieknotatie’, zoals p. 12, met dat handschrift als illustratie, meldt. Desondanks worden door de samenstellers ± 1600 alleen nog maar de Noord-Nederlandse letteren tot de Nederlandse letterkunde gerekend. (Daar moet Rein Meijer - ‘Two Literatures or One?’ - zijn heldere licht eens over laten schijnen.) Maar misschien komt dat door dat kader van het Concertgebouw. Van de illustraties frappeerde me vooral een portret van de kleine Anna Blaman, met haar viool op schoot in een strookjesjurk poserend voor een geheimzinnige marmeren trap die half schuilgaat achter een pluche gordijn. Treffend ook is de foto van Menno ter Braak, gezeten tegen een bosrijke achtergrond (bij Eibergen waarschijnlijk), smetteloze gleufhoed op het hoofd, ernstig de mandoline beroerend schuin tegenover zijn broer die (met ook zo'n hoed op) viool staat te spelen.
De literaire fragmenten, van 1350 tot heden (een juweeltje van Biesheuvel) zijn heel mooi, al is er nog al eens sprake van muziek die, soms mèt het betreffende instrument, wordt aangewend voor obscene, modieuze, commerciële of andere oneigenlijke doeleinden.
Jacqueline Bel, Chrisje Duyvis en Saskia de Vries worden vóórin genoemd als hebbende de uitgave ‘geredigeerd’. De auteur(s?) van de begeleidende brokjes tekst blijven echter anoniem. Dat is jammer, want de plaats die zij de literatuur toekennen berust, meen ik, op een pijnlijk misverstand. En het is altijd hinderlijk als je niet weet met wie je het zo fundamenteel oneens bent. Klaarblijkelijk is volgens hen de literatuur niet verwant met, laat staan gelijkwaardig aan muziek (zoals in de visie van de oude Grieken, en, bij ons nog, in die van Leopold), maar lijkt zij ‘op het kind, dat ondanks gebarsten stembanden blijft volhouden dat het toch welluidend kan zijn. Maar ze kan moeilijk verhullen, dat ze niet meer is dan de verwording van een gemankeerde muziekvoorstelling’. Ik vind dat een miezerige opvatting. Nee, luister dan naar het kwatrijn van Ida Gerdhardt:
| |
| |
Gezegend wie, als hij de taal aanslaat,
zijn hart voelt hameren en in vrezen staat.
- Eén witte toon uit de volstrekte stilte,
één witte vogel die het rif verlaat.
(Ida Gerhardt, Verzamelde gedichten. Amsterdam, 1980, p. 183)
Literatuur in Concert gaat, kortom, slechts oppervlakkig over literatuur, en heel indirect over muziek. Een leuk boekje toch. Maar met een betreurenswaardig uitgangspunt.
F. Balk-Smit Duyzentkunst
| |
P.J. Buijnsters, Het verzamelen van boeken. Een handleiding. HES uitgevers, Utrecht 1985. 192 blz., prijs f 25,-
‘Deze handleiding is bedoeld voor ieder die op een of andere wijze met boeken te maken heeft: bibliothecarissen, boekhandelaren, studenten, docenten en verzamelaars’, aldus de schrijver, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde van de 18de eeuw aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen, in zijn voorbericht. Dat lezerspubliek lijkt me te breed gekozen: ik kan mij moeilijk voorstellen dat bibliothecarissen, boekhandelaren, docenten en zeker verzamelaars veel van de informatie die dit boekje bevat al niet uit andere bronnen kennen.
In een eerste, algemeen, hoofdstuk behandelt de auteur de belangrijkste termen en begrippen rond het antiquarische boek. Daarna volgen hoofdstukken over incunabelen en post-incunabelen, Nederlandse literatuur (16de-19de eeuw), emblemata en fabelboeken, vertalingen van klassieken, volksboeken en andere populair proza, liedboeken, kinderboeken, reisverhalen en atlassen, topografie en geschiedenis, sport en spel, natuurlijke historie en tuinboeken, kostuumboeken, handschriften, en moderne eerste drukken en ‘Press Books’. Bibliografie, lijst van illustraties en register sluiten het boekje af.
Welk publiek de auteur werkelijk op het oog had blijkt uit een ander zinnetje uit het voorbericht: ‘Eigenlijk heb ik een gidsje willen samenstellen zoals ik het zelf als beginnend verzamelaar graag gelezen had’. Laten we het daar maar op houden.
(hjb)
|
|