hem zegt omdat er geen herinneringen meer zijn waaraan hij haar mededelingen kan vastknopen. Heel langzaam dringt het tot hem door dat er iets grondig verkeerd gaat en als hij niet meer kan kiezen uit de woorden die door zijn hoofd malen, slaat de angst toe: ‘Achter Vera's blauwe Datsun staat een grasgroen gespoten Chevrolet met ingedeukt linker plaat... ijzer... deuk... blik... ding... stoot... spat... ijzer... bord. “Godverdomme!” Met twee vuisten beuk ik tegen het raam’.
De techniek van de ‘stream of consciousness’ die Bernlef in deze roman hanteert, past precies bij de directheid die hij beoogt. Door die techniek, in combinatie met het gebruik van de tegenwoordige tijd, kan de lezer het proces van desintegratie van stap tot stap meemaken en hoort hij hoe de ‘monologue intérieur’ van de oude man degenereert tot onsamenhangend gemompel.
‘Ronduit meesterlijk,’ schreef Tom van Deel in Trouw, en die mening werd door de meeste critici gedeeld. Aad Nuis was in De Volkskrant wat terughoudender. Hij vond Hersenschimmen wel boeiender en overtuigender dan zijn ‘grijzige voorgangers’, maar helemaal gaaf was het boek volgens hem toch niet en hij miste in de laatste twintig bladzijden het vermogen om ‘de beklemming verder op te voeren of zelfs in stand te houden’. Nuis heeft niet helemaal ongelijk met zijn opmerking over het slot, maar aan de andere kant overvraagt hij als hij nog meer spanning en beklemming wil na een heel boek dat gespannen staat als een veer. Jacques Kruithof was royaler in Vrij Nederland en eindigde zijn recensie zeer terecht met ‘Chapeau!’, al had dat ook in het Nederlands gekund.
De nieuwe roman van Wolkers houdt zich ook bezig met het onweerhoudbare voortschrijden van de tijd en de, in dit geval lichamelijke achteruitgang die daar mee samengaat. Het boek heet zelfs De onverbiddelijke tijd (De Bezige Bij). Bij Wolkers is het niet de hoofdpersoon die aftakelt maar een oude vriend van hem. De vriend is plotseling naar Amerika vertrokken en Marcel, de ik-figuur, schrijft hem brieven over zijn herinneringen en de naderende ouderdom. Die Marcel kan daar net zo geweldig over doormieren als Dilling in Gifsla, het voorlaatste boek van Wolkers. Na een bladzij of zeventig komen we erachter dat die vriend ongeneeslijke longkanker heeft. We beleven zijn aftakeling dus op een heel andere manier dan bij Bernlef: niet van binnenuit maar gezien van een zeer grote afstand die nog vergroot wordt doordat we geen brieven van de vriend hebben en de ziekte alleen gereflecteerd wordt in de brieven van Marcel.
Dat is niet het enige verschil tussen de romans van Bernlef en Wolkers. Alles wat in de roman van Bernlef gesuggereerd wordt: angst, nostalgie en de futiliteit van een leven wordt bij Wolkers met naam en toenaam genoemd en uitgelegd. Niets wordt er aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Daarbij is Wolkers zo sentimenteel als Bernlef nuchter is en daarbij blijkt ook nog weer eens dat emotie sterker overgebracht wordt door een ingehouden toon dan door een tranenvloed of opgeschroefde stoerheid. Ook de verfraaiingsmiddelen die Wolkers gebruikt verzwakken het effect in plaats van het te versterken. Zoals meestal vliegen er heel wat vogeltjes door het relaas en bloeien er vele bloempjes die de tegenstelling tussen leven en dood waarschijnlijk schrijnender moeten maken. Dat levert niets op. Nog schade-