Van de IVN
Uit de kopij voor deze rubriek is in het vorige nummer een zinnetje geschrapt, en wel op verzoek van redactielid J. de Rooij. Bij het voornemen van secretaris Boukema om later terug te komen op de verdiensten van de oud-voorzitter van de IVN had die in de rand geschreven: ‘Doe dat nou niet’.
Om onze secretaris de gelegenheid te geven zich aan zijn toegeving te houden, zal ik zelf op één en ander ingaan. Daar is trouwens nog een andere reden voor: ik heb de periode van zijn voorzitterschap helemaal meegemaakt, en ook daarvóór nog heb ik het voorrecht gehad geregeld met hem over de vereniging van gedachten te wisselen. Van 1970 af, toen de IVN tijdens het colloquium in Gent werd opgericht, tot en met met colloquium in Antwerpen in 1976 was Jaap de Rooij secretaris onder voorzitter Walter Thys. Wij kenden elkaar al sinds 1964, toen in Brussel het tweede colloquium werd gehouden en we allebei nog docent Nederlands extra muros waren (hij in Stockholm, ik in Frankfurt am Main), en wij hadden aan het eind van de jaren zestig (na het colloquium van 1967 in Den Haag) heel aardig met elkaar gecorrespondeerd over de eerste geut van mijn leerboekje; maar in 1971 werden de contacten veelvuldiger, aanvankelijk in hoofdzaak omdat hij docent werd aan de jaarlijkse zomercursus Nederlands in Hasselt. Dat wij nog eens samen in het dagelijks bestuur van de IVN zouden zitten, had ik niet gedacht. Op zijn voorstellen om me daarbij te betrekken was door de voorzitter en de leden van vroegere besturen niet ingegaan, en in 1976 trad Jaap de Rooij als secretaris af. Hij beschouwde zijn IVN-taak toen als beëindigd; wel ging hij vastberaden door met de realisering van wat hij in enkele resoluties van 1973 (Den Haag) had geformuleerd: de Algemene Nederlandse Spraakkunst (res. 1), het Examen en Getuigschrift Nederlands (res. 10), het leerboek voor de kennis van land en volk (res. 9). Alle drie deze projecten zijn, of zullen eerstdaags verwezenlijkt zijn. En alleen insiders kunnen overzien hoeveel werk ermee gemoeid was.
Toen in de lente van 1977 het ‘interimbestuur’ voor het eerst samenkwam, waren we er opeens wel samen bij: hij als voorzitter, ik als secretaris. In die functie heb ik de eerste tijd niets voorgesteld (in de beide betekenissen van het werkwoord), maar de nieuwe voorzitter had geduld met me. Pas toen ik in 1979 wat meer tijd kreeg, werd echt een beroep op me gedaan. Ik ben toen gaan beseffen wat Jaap de Rooij al zoveel jaren (op een kleine onderbreking na) om handen had gehad.
In de tijd van zijn voorzitterschap is Neerlandica extra Muros anders geworden. Eerst kwam er een rubriek ‘Mengelwerk’, en toen die steeds omvangrijker werd, met bijdragen over literatuur, taalkunde en didactiek, werd het halfjaarlijkse contact- en inlichtingenblad van de IVN resoluut aan de nieuwe werkelijkheid aangepast. De voorzitter deelde met de hem kenmerkende overzichtelijkheid mee dat de mededelingen van dat nummer af na de artikelen zouden komen. Hiermee was de beleidsvraag ‘IVN - wetenschappelijke of dienstverlenende vereniging?’ niet principieel maar pragmatisch beantwoord. Minder werk kreeg de voorzitter er niet door; de eerste tijd moest nog steeds gezorgd worden dat er genoeg kopij kwam en als die