| |
| |
| |
[Neerlandica extra Muros - najaar 1979]
Van de IVN
Zevende Colloquium Neerlandicum. Het is gebruikelijk dat in het najaarsnummer van NEM dat een paar maanden na een colloquium uitkomt, een terugblik op die driejaarlijkse bijeenkomst van docenten extra muros wordt gegeven. In het verleden is dat gedaan door het publiceren van een samenvattende beschouwing, gemaakt door een van de deelnemers of door een lid van de NEM-redactie. In beide gevallen was dus één persoon aan het woord, in het tweede geval bovendien iemand die ten nauwste bij de voorbereiding van het colloquium betrokken was geweest, want NEM-redacteuren zijn nu eenmaal tevens IVN-bestuursleden, dus organisatoren van het colloquium. Ditmaal kunnen we het anders doen: er is tijdens het colloquium een enquête gehouden, zodat een groot aantal deelnemers zijn stem kan laten horen, al moeten de resultaten van die enquête natuurlijk wel weer door één persoon worden weergegeven. Die ene persoon is helaas de bij dit alles zo nauw betrokken voorzitter, maar die zal proberen zo objectief mogelijk te zijn en de cijfers en opmerkingen van de enquête voor zichzelf te laten spreken.
Toch ben ik - om nu maar in deze vorm door te gaan - niet van plan een volledig overzicht-in-cijfers te geven. Ten eerste weten alle lezers van dit blad wel dat beoordelingscijfers een betrekkelijke waarde hebben: sommige mensen geven gewoonlijk hoge, andere meestal lage cijfers. Ik heb de indruk dat de invullers van de enquêteformulieren eerder tot de eerste dan tot de tweede categorie behoren, maar hoe weet ik of dit werkelijk zo is, of het voor allen geldt en zo nee, voor wie wel en voor wie niet? Ten tweede vind ik het niet aardig om mijn drie medebestuursleden en de vijf andere sprekers van het colloquium te kijk te zetten door precies, tot in enkele decimalen nauwkeurig, het gemiddelde cijfer te vermelden dat ze van de deelnemers, althans van degenen die de enquêteformulieren invulden, gekregen hebben. (Ik moet eerlijk bekennen, dat deze enquête mijn persoonlijk initiatief was: ik kon dit makkelijk doen, want ik was geen spreker!) Nog gekker zou het zijn de onderdelen van het programma waarover in de enquête een oordeel was gevraagd, in volgorde van behaalde scores te zetten, al zou dat het leuke resultaat opleveren dat de beste lezing pas op de vierde plaats zou komen: één van de bezoeken en de beide excursieactiviteiten kregen betere punten! Anderzijds is deze enquête niet gehouden om de resultaten te verdonkeremanen, en ik zal daarom in het onderstaande wel degelijk gebruik maken van de gegeven beoordelingen en opmerkingen.
Allereerst nog iets over de enquête zelf. Tijdens het colloquium vingen sommige bestuursleden nu en dan geluiden op dat men het moeilijk of niet plezierig vond cijfers te moeten geven, soms ook dat men liever niet zijn naam op het formulier wilde zetten. In het eerste geval werd geantwoord dat men toch ook, eventueel alléén, opmerkingen kon maken, in het tweede geval dat de formulieren ook anoniem ingediend mochten worden. Er was naar de naam van de invuller gevraagd omdat dat in een enkel geval van belang kon zijn, bv. als het ging om de beoordeling van een vergadering
| |
| |
per taalgebied, maar van doorslaggevende betekenis was dit niet. Het valt me daarom bepaald niet tegen dat er tot op het moment van schrijven 37 ingevulde formulieren zijn binnengekomen (op een totaal van 90 extramurale deelnemers; geen slecht resultaat voor een enquête), waarvan er één geen cijfers maar alleen een algemene opmerking bevat, en één anoniem is. Met één (gewaardeerde) uitzondering waren alle formulieren afkomstig van docenten extra muros, voor wie de enquête natuurlijk ook in de eerste plaats bedoeld was.
Dan de resultaten. Wat de letterkunde betreft, vonden de respondenten de lezing van prof. Strengholt (‘Dromen in Vondels drama's’) iets minder en die van dr. Brems (‘Neo-romantische tendensen in de hedendaagse Nederlandse poëzie’) iets meer dan ‘goed’. Een paar invullers vonden de voordracht van Strengholt wat te specialistisch en daardoor minder geschikt voor dit gehoor, maar anderen hadden er juist veel waardering voor en iemand vulde zelfs in dat zij nu weer eens een nieuwe kant van Vondel kon belichten in haar onderwijs. Eén persoon zei de voorkeur te geven aan voordrachten over moderne letterkunde, bij voorkeur poëzie én proza. Hierbij kan aangetekend worden, dat de organisatoren ditmaal met opzet een lezing over Vondel op het programma hadden geplaatst, omdat 1979 een Vondeljaar was. Ze hebben daar nog steeds geen spijt van, vooral omdat er dit jaar beslist niet overmatig veel aandacht aan deze grote zeventiende-eeuwer besteed is. Ook t.a.v. de lezing van Brems liepen de gemaakte opmerkingen nogal uiteen, al was de gemiddelde beoordeling in cijfers vrij hoog. De een vond het onderwerp wat beperkt, maar een ander sprak van een ‘interessant nieuw terrein’; iemand vond de inhoud beter dan de presentatie, maar iemand anders roemde juist de mooie voordracht van de poëzievoorbeelden; ‘onduidelijk en onoverzichtelijk’ stond tegenover ‘zeer informatief’.
In de afdeling taalkunde werd de lezing van prof. Van den Toorn (‘De beoefening van de moderne taalkunde in Nederland’) bijzonder gewaardeerd. ‘Een lezing van formaat’, schreef iemand, maar hij had als enige ook een kritische opmerking: sprekers opvatting over sociolinguïstiek vond hij ‘rechts’ en dat paste niet - ‘ook al zit er wat in’ - in een overzicht dat de pretentie heeft objectiverend te zijn. Verder niets dan lof. Dat bleek ook wel uit de cijfers: met een gemiddelde beoordeling die precies tussen ‘goed’ en ‘uitstekend’ in stond, verwierf deze lezing de hoogste waardering van de respondenten. Dr. De Vries met zijn ‘Opvattingen over het begrip ABN’ bleef daar niet ver onder. Maar de opmerkingen waren hier meer gevarieerd. Sommigen vonden deze voordracht uitermate geschikt voor het buitenlandse publiek, anderen juist niet. Iemand noemde De Vries ‘geestig’, maar een ander vond dat hij niet altijd vriendelijk was voor Zuidnederlanders en buitenlanders. Een paar invullers betreurden de verwarde discussie die op de inleiding volgde. Vermeldenswaardig is ten slotte nog de opmerking dat de lezing aan de titel beantwoordde en er dus geen bepaalde conclusies te verwachten waren.
Tot de afdeling didactiek waren twee lezingen en twee forums te rekenen. De lezing van prof. Wilmots (‘Doelstellingen en verwachtingspatronen
| |
| |
in het onderwijs Nederlands als vreemde taal’) en die van prof. Engels (‘Kritische beschouwingen bij recente theorieën over het vreemde-talenleren’) werden door de invullers van de enquêteformulieren allebei als ‘goed’ gekwalificeerd. De voordracht van Wilmots werd door sommigen - met waardering voor de gedegen inhoud - te theoretisch gevonden, soms ook te lang, waardoor er geen tijd voor discussie overbleef. Ook het betoog van Engels vonden enkele respondenten te theoretisch of te algemeen, ook wel wat onoverzichtelijk, maar zijn ‘enthousiaste’ manier van spreken werd geroemd.
Over de beide forums schreef een van de invullers dat hij het idee goed vond, maar ze scoorden wat lager dan de lezingen, beide tussen ‘goed’ en ‘redelijk’ in, zij het dichter bij de eerste kwalificatie. Het forum over ‘Hoe wordt het onderwijs van de Nederlandse letterkunde op de middelbare school in België en Nederland tegenwoordig opgevat?’, onder voorzitterschap van prof. Vekeman en met als inleiders de heren Aertsens (België) en Hawinkels (Nederland) was volgens een van de invullers geen echt forum. Het kwam immers nauwelijks tot een gesprek, al werden de uiteenzettingen van de beide inleiders, vooral die van Hawinkels, gewaardeerd. Nogal dikwijls werd de opmerking gemaakt dat men dit onderwerp van weinig praktisch belang vond voor het aanwezige publiek. Het is misschien goed hierbij aan te tekenen, dat dit onderwerp voortgekomen is uit de voorstellen die de enquête van twee jaar geleden opgeleverd heeft. (Dat geldt eigenlijk voor alle programmaonderdelen van dit colloquium; maar er zijn toen door zoveel mensen zoveel voorstellen gedaan dat er bepaald geen sprake was van een ‘communis opinio’.) Wij dachten ook dat het letterkundeonderwijs aan buitenlandse universiteiten waarschijnlijk vaak meer overeenkomst vertoont met dat aan Belgische en Nederlandse middelbare scholen dan met de literatuurwetenschap die aan de universiteiten van het Nederlandse taalgebied bedreven wordt.
Het forumgesprek over het gebruik van het talenpracticum (voorzitter: prof. Nieuwborg; forumleden: de heren Berteloot (BRD), Prȩdota (Polen), Rigelsford (Engeland) en Van Seggelen (Frankrijk)) was wel een echt gesprek, dat heeft geen enkele invuller ontkend en hebben sommigen uitdrukkelijk bevestigd. Een paar respondenten prezen de voorbereiding en gespreksleiding van Nieuwborg. Enkelen merkten op dat ze het nuttig gevonden hadden, maar er waren er ook die bij de zinvolheid van dit forumgesprek een vraagteken plaatsten.
Het programmaonderdeel realia baart de organisatoren van colloquia nogal eens zorgen. De naam ervan (we spreken ook wel van ‘Landeskunde’, ‘kennis van land en volk’, of ‘culturele en maatschappelijke ontwikkelingen’) is al een probleem op zichzelf. Maar omdat van oudsher de neiging bestaat eerst de onderdelen taalkunde, letterkunde en didactiek ‘veilig te stellen’, is het gevaar aanwezig dat ‘realia’ de sluitpost van de programma-begroting wordt. Bovendien is het terrein zo onafzienbaar dat er een keuzeprobleem ontstaat. En ten slotte kan men pech hebben - al kan dat natuurlijk met elk onderdeel. Deze keer zou de bedoelde programma-component volwaardig, namelijk met twee lezingen, vertegenwoordigd zijn, één op de openings- en één op de slotzitting. Zulke meer algemene lezingen
| |
| |
zijn immers ook wat aantrekkelijker voor een groter publiek, dat juist op die zittingen aanwezig is. De eerste voordracht zou handelen over Amsterdam (bij vorige colloquia was door de deelnemers om meer informatie gevraagd over de plaats waar we congresseerden) én over architectuur en beeldende kunst - die twee elementen leken goed te combineren. De afdeling Voorlichting van de gemeente Amsterdam beval ons desgevraagd een spreker aan, de heer Van Konijnenburg. De tweede lezing zou over een politiek onderwerp gaan. Als spreker dachten we aan dr. Vondeling, oud-minister, oud-kamervoorzitter, sinds kort lid van het Europees parlement, en tevens bekend om zijn belangstelling voor de Nederlandse taal, dus naar ons idee ‘de juiste man op de juiste plaats’. Tot zover de planning.
Toen kwam de pech met de heer Vondeling. Hij had in principe toegezegd en we zouden half juli definitief antwoord krijgen. Toen we begin augustus nog niets van hem gehoord hadden, begonnen we opnieuw contact te zoeken, maar de heer Vondeling bleek onvindbaar. Kort voor het colloquium had mevrouw Moolenburgh hem eindelijk opgespoord. Onze brief met het verzoek over een politiek onderwerp te spreken, was waarschijnlijk ergens tussen Den Haag en Straatsburg in het ongerede geraakt. Hij beloofde in ieder geval te zullen komen en we gaven hem carte blanche wat het onderwerp betreft.
Helaas gaven de deelnemers aan het colloquium, althans de invullers van de enquête, aan de voordrachten van de heer Van Konijnenburg en Vondeling de laagste en op één na laagste waardering: de gemiddelde beoordeling in de cijfers van de eerste lag (iets) onder redelijk, die van de tweede lag daar (iets meer) boven. (Waarmee tussen haakjes toch maar vastgesteld kan worden, dat de laagst mogelijke beoordeling, nl. ‘beneden de maat’, voor geen enkel item van het programma als gemiddelde uit de bus kwam.) Lezing en film van Van Konijnenburg werden overigens niet door veel invullers beoordeeld: door een vergissing mijnerzijds was dit programmapunt niet op het formulier vermeld. Maar ook uit persoonlijke gesprekken heb ik wel vernomen dat de waardering vrij laag was, zowel wat de inhoud als wat de presentatie van de lezing betreft. De film over Amsterdam compenseerde dit kennelijk niet in voldoende mate. Het bezwaar tegen de causerie van Vondeling was voornamelijk dat de spreker zo moeilijk te verstaan was en dat lag blijkbaar niet alleen aan de geluidsinstallatie, die ons overigens tijdens het hele colloquium nogal parten speelde. Gelukkig waren er over Vondeling ook wel positieve geluiden. Een van de respondenten noemde zijn onderwerp ‘actueel en eigenlijk wel belangrijk’, een ander drukte haar waardering ervoor uit dat hij het colloquium had willen toespreken.
Na dit dieptepunt kan ik weer wat gunstiger beoordelingen uit de enquête vermelden. De vergaderingen per (taal)gebied blijken nog steeds in een duidelijke behoefte te voorzien, en de manier waarop ze gehouden werden, ondervond deze keer veel waardering. De gemiddelde beoordeling was hoog: midden tussen ‘goed’ en ‘uitstekend’, net onder Van den Toorn, als ik me zo mag uitdrukken. Een enkeling wilde graag meer tijd voor dit programmaonderdeel. Uitsplitsing over de verschillende vergaderingen leverde geen significante verschillen op.
| |
| |
De IVN-vergadering en de plenumvergadering zijn in het algemeen minder populair, dat is althans mijn indruk uit het verleden. Maar het bleek deze keer erg mee te vallen: de gemiddelde beoordelingen in cijfers waren respectievelijk precies ‘goed’ en iets meer dan ‘goed’. In de opmerkingen werd een paar keer het vlotte verloop van de beide vergaderingen met waardering genoemd.
Maar de hoogtepunten moeten nog komen. Tijdens dit colloquium is - ook weer op verzoek van degenen die de enquête van 1977 ingevuld hebben - kwantitatief minder aandacht besteed aan excursies en bezoeken dan op de meeste vorige colloquia. Eén middag gingen we naar de IJselmeerpolders, we aten in een landelijke herberg, en brachten de avond door in het Muiderslot. Eén avond was er gelegenheid om een bezoek te brengen aan twee instituten in Amsterdam.
De waardering voor deze programmapunten was bijzonder groot. Niet dat er geen negatieve opmerkingen waren. Er was kritiek op de gidsen: een beetje op die in de IJselmeerpolders, veel op die in het Muiderslot. Sommigen hadden liever wat minder in de bus gezeten en ook eens een bezoek gebracht aan een van de nieuwe steden in de polders. Maar er was lof over de barbecuemaaltijd en over het concert in het Muiderslot. En vooral de gemiddelde beoordeling klonk als een klok: de cijfers van zowel de IJselmeerpolders als het Muiderslot naderden tot ‘uitstekend’. Dit moet wel een grote voldoening zijn voor de medewerkers van het Bureau Congressen van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, die deze excursie organiseerden.
De bezoeken aan de Universiteitsbibliotheek en aan het P.J. Meertens-Instituut (voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde) in Amsterdam vonden plaats op een avond, die voor de meeste deelnemers ook een vrije avond kon zijn. Het is dus begrijpelijk dat lang niet iedereen hieraan heeft deelgenomen. Over het eerste bezoek hebben maar zes mensen op een enquêteformulier een oordeel gegeven; dat was meer dan ‘goed’. Over het tweede bezoek spraken twaalf personen zich uit en ze deden dit zonder uitzondering met het cijfer 1 (= ‘uitstekend’), waaraan soms in opmerkingen nog prijzend commentaar werd toegevoegd. Als personeelslid van het P.J. Meertens-Instituut doet mij dit natuurlijk veel plezier, al moet ik daar direct aan toevoegen dat ik in de voorbereiding van dit bezoek geen groot aandeel gehad heb. Ik was zelf ook aangenaam verrast dat mijn collega's er zoveel werk van gemaakt hadden; in de vorm van een grote opkomst, interessante presentatie van tentoonstellingsmateriaal, lekkere wijn en kaas en in het algemeen attent gastheerschap.
Behalve beoordelingen van en opmerkingen over de afzonderlijke programmaonderdelen, waren er in de enquêteformulieren ook nog algemene opmerkingen te vinden. Die zijn misschien wel het belangrijkste resultaat van deze enquête: immers, het zevende colloquium is voorbij, goed of niet goed, maar het achtste en alle volgende moeten nog komen en de organisatoren van straks kunnen rekening houden met de inzichten en wensen van nu, voorzover die ook voor de toekomst gelden. Vandaar hieronder nog een korte samenvatting van die algemene opmerkingen.
| |
| |
Een paar invullers leggen de nadruk op het belang van de contacten die tijdens colloquia gelegd of hernieuwd kunnen worden: met andere docenten extra muros, met Belgische en Nederlandse neerlandici (vooral deze keer in ruime mate vertegenwoordigd), met ambtenaren van ministeries, met vertegenwoordigers van instellingen en verenigingen enz.
Hierbij sluit enigszins de opmerking aan dat het programma ook deze keer nog weer te vol was: voor deze contacten is meer vrije tijd nodig, maar ook om een keer de stad in te gaan - en volgens iemand was er zelfs te weinig tijd om te eten.
Wat de inhoud van de voordrachten betreft, werd meer dan eens de wens uitgesproken dat die niet te theoretisch zou moeten zijn (zoals hierboven ook al n.a.v. enkele lezingen vermeld), maar ook van praktisch belang voor het onderwijs in het buitenland. Sommigen noemden een concreet onderwerp: hoe werk je met gevorderden, hoe introduceer je de Nederlandse literatuur, hoe doceer je grammatica? In verband hiermee werd voorgesteld meer docenten extra muros op de colloquia aan het woord te laten. Maar daar staat weer tegenover dat sommigen vooral naar het Nederlandse taalgebied komen om kennis te nemen van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van taal(kunde) en literatuur(wetenschap) en die kunnen ze het best van de intramurale neerlandici vernemen.
Een enkeling deed al concrete voorstellen voor het programma van het volgende colloquium, dat in Leuven zal plaatsvinden. In het algemeen: (nog) meer nadruk op didactiek; in het bijzonder: het optreden van een Nederlandstalige auteur, een bezoek aan een krant of weekblad, excursies naar Brussel en randgemeenten en/of naar Frans-Vlaanderen.
Een belangrijk punt is nog de vorm van de informatieoverdracht. Lezingen met discussie raken een beetje uit de tijd, in ieder geval als er niet van tevoren samenvattingen gestuurd worden. Het idee forumgesprek werd met waardering gesignaleerd. Ook werd gedacht aan discussiegroepen per onderwerp. De voorzitters zijn in een dergelijke opzet nog veel belangrijker dan nu: ze moeten met zorg gekozen worden en ze moeten ook gelegenheid hebben hun onderdeel grondig voor te bereiden.
Het is wel duidelijk dat deze nieuwe werkvormen meer voorbereiding vergen. Voor de IVN, die nog altijd maar beschikt over één full-timekracht en een paar vrije-tijdsbesteders, is dat een hele opgave. Maar we zullen er serieus over nadenken en naar de beste oplossingen zoeken.
In ieder geval past hier een woord van hartelijke dank aan allen die de enquêteformulieren ingevuld hebben en daardoor het materiaal hebben geleverd voor dit overzicht, dat bij de deelnemers aan het zevende colloquium hopelijk goede herinneringen opgewekt heeft en hen doet verlangen naar het weerzien over drie jaar in Leuven.
(jdr)
| |
| |
| |
Resoluties
In de plenumvergadering van het Zevende Colloquium (31.8.1979) werden de volgende resoluties aangenomen.
1. | Het Zevende Colloquium Neerlandicum (27.8.1979-31.8.1979 te Amsterdam) betreurt het feit dat ondanks de inspanningen die werden ondernomen om de officiële talen van de Europese gemeenschappen aan de drie instituten voor Vertalers en Tolken in de Bondsrepubliek adequaat te vertegenwoordigen, het Nederlands aan deze instituten nog steeds een relatief geringe betekenis wordt toegekend.
Zo kan Nederlands aan het ‘Fachbereich Angewandte Sprachwissenschaft’ te Germersheim en aan het ‘Institut für Übersetzen und Dolmetschen’ te Heidelberg slechts als tweede vreemde taal worden gestudeerd, terwijl het sinds kort niet meer mogelijk is Nederlands aan het ‘Fachbereich für Angewandte Sprachwissenschaft sowie Übersetsen und Dolmetschen’ te Saarbrücken in het kader van de ‘Diplomprüfung’ te studeren.
Met het oog op de zeer duidelijke vraag naar absolventen met een zo breed mogelijke kennis van verschillende talen, ook en vooral van de zogenaamde ‘kleine’ talen - een vraag die vooral door de talendienst van de Europese Gemeenschappen steeds weer tot uitdrukking wordt gebracht -, lijkt de uitbreiding van het vak Nederlands aan deze instituten zeer wenselijk. Zo zou bijvoorbeeld de tolkenopleiding behalve aan het ‘Fachbereich Angewandte Sprachwissenschaft’ te Germersheim ook aan de twee andere instituten weer moeten worden aangeboden. |
2. | Het Zevende Colloquium Neerlandicum drukt zijn grote verontrusting uit over het door de Staatssecretaris van Nationaal Onderwijs van Frankrijk op 17 april 1979 meegedeelde voornemen van de Franse regering in de nabije toekomst het vreemde-talenonderwijs in de eerste cyclus van het Middelbaar Onderwijs te beperken tot één enkele vreemde taal, tengevolge waarvan het pakket van vreemde talen dat binnen het kader van het verplichte onderwijs wordt aangeboden aanzienlijk zou worden beperkt ten voordele van een monopoliepositie. |
3. | Het Zevende Colloquium Neerlandicum betreurt nog steeds het verdwijnen van Delta en dringt nogmaals met klem aan op de uitgave op korte termijn van een soortgelijk orgaan. |
4. | De deelnemers aan het Zevende Colloquium Neerlandicum spreken hun bezorgdheid uit over de aantasting van de continuïteit van het onderwijs van het Nederlands in Italië en dringen er bij de Belgische en Nederlandse ministeries op aan hiervoor van de Italiaanse autoriteiten betere waarborgen te verkrijgen. |
Het nieuwe bestuur. Op de ledenvergadering van de IVN, die op 31.8.1979 in Amsterdam plaatsvond, werd het bestuur voor de periode 1979-1982 gekozen. Het ziet er als volgt uit:
| |
| |
Dagelijks bestuur:
Dr. J. de Rooij (Amsterdam, vh. Stockholm), voorzitter |
Prof. dr. R.P. Meijer (Londen), ondervoorzitter |
Prof. dr. J.G. Wilmots (Hasselt/Diepenbeek, vh. Frankfort), ondervoorzitter |
Mw. H. Moolenburgh-Ekkel (Den Haag), secretaris |
Dr. J.W. de Vries (Leiden, vh. Jakarta), penningmeester |
Mw. prof. dr. R. Jansen-Sieben (Brussel) |
Mw. prof. dr. M.H. Schenkeveld (Amsterdam) |
|
Overige bestuursleden:
Prof. dr. J.H. Meter (Napels/Rome) |
Dr. St. Prȩdota (Wrocƚaw) |
Mw. prof. dr. E.H. Raidt (Johannesburg) |
Prof. dr. A.J.M. van Seggelen (Straatsburg) |
Prof. dr. W.Z. Shetter (Bloomington) |
Drs. P.J.M. Starmans (Helsinki) |
Prof. dr. H. Vekeman (Keulen). |
|
Afgetreden zijn (tussen haakjes hun bestuursperiode):
Prof. dr. P. Brachin, Parijs (1970-1979, 1961-1970 lid Werkcommissie) |
Prof. dr. M. Rutten, Luik (1970-1979) |
Prof. dr. L.E. Schmitt, Marburg (1970-1979, 1961-1970 lid Werkcommissie) |
Prof. dr. M.C. van den Toorn, Nijmegen (1976-1979) |
Mw. drs. G. de Vries, Kopenhagen (1970-1979, 1961-1970 lid Werkcommissie). |
|
Op het Zevende Colloquium kon persoonlijk afscheid worden genomen van mw. De Vries en prof. Van den Toorn. Mw. De Vries ontving naast een hartelijk dankwoord een attentie voor jarenlange trouwe dienst; prof. Van den Toorn moest het met een dankwoord zonder zichtbaar blijk van waardering doen. Hij was dan ook maar drie jaar bestuurslid geweest!
Helaas waren prof. Brachin, prof. Rutten en prof. Schmitt niet op het colloquium aanwezig. Het bestuur dankt hen ook op deze plaats voor alles wat zij voor de IVN hebben gedaan.
Nieuwe bestuursleden zijn de dames Jansen-Sieben en Schenkeveld en de heren Van Seggelen, Starmans en Vekeman.
Mw. prof. dr. R. Jansen-Sieben is hoogleraar Nederlandse Taalkunde aan de Vrije Universiteit Brussel. Mw. prof. dr. M.H. Schenkeveld is eveneens hoogleraar aan een Vrije Universiteit, nl. die in Amsterdam. Zij doceert daar Nederlandse letterkunde. Beide dames maken deel uit van het dagelijks bestuur van de IVN, waarin zij resp. prof. Rutten en prof. Van den Toorn opvolgen.
Prof. dr. A.J.M. van Seggelen is in de kringen van de buitenlandse neerlandistiek geen onbekende. Hij is Professeur de Langue, Littérature et Civilisation Néerlandaises aan de Université des Sciences Humaines de Strasbourg. Hij volgt in het bestuur prof. Brachin op.
Drs. P.J.M. Starmans, de opvolger van mw. De Vries in het bestuur, is met een leeropdracht voor Nederlands verbonden aan de Universiteit van
| |
| |
Helsinki.
Prof. dr. H. Vekeman is Professor der niederländischen Philologie aan de Universiteit van Keulen. Zijn voorganger in het bestuur was prof. dr. L.E. Schmitt (Marburg). Wij heten ook op deze plaats de nieuwe bestuursleden hartelijk welkom.
(hme)
Hoogleraarsbenoeming. Een van de hierboven genoemde bestuursleden, tevens redacteur van NEM, verdient een aparte vermelding. Dr. J.G. Wilmots mag zich nu Professor Wilmots noemen. Hij is sinds 1 september 1979 verantwoordelijk voor de Leergang Duits aan de Economische Hogeschool Limburg te Hasselt/Diepenbeek. Zijn mederedacteuren wensen hem nog eens hartelijk geluk met deze benoeming.
Nota Internationale Culturele Betrekkingen (2). In NEM-32 werd het eerste stuk over deze nota besloten met het uitspreken van de hoop dat de IVN in de gelegenheid zou worden gesteld de hoorzitting over de nota bij te wonen (blz. 7). Die hoop is in vervulling gegaan. Op maandag 26 maart 1979 werd de IVN met een tiental van de ongeveer 80 organisaties die commentaar op de nota hadden gegeven, uitgenodigd in de hoorzitting vragen te beantwoorden. De heer De Rooij en ondergetekende waren op de vastgestelde tijd, 17 uur 15, in de Schepelzaal aan het Binnenhof aanwezig.
De vragen van de leden van de Bijzondere Commissie betroffen o.a. het onderwijs van het Nederlands in Oost-Europa en Indonesië. Ook over de samenwerking met België op het terrein van de buitenlandse neerlandistiek werden enkele vragen gesteld.
Op 18 juni werd over de nota een Openbare Commissievergadering gehouden. Ondergetekende heeft op de bezoekerstribune de vergadering, die een hele dag in beslag nam, bijgewoond. De leiding was in handen van het kamerlid Kleisterlee. Verder waren aanwezig de leden van de Bijzondere Commissie (10), de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (mw. Gardeniers-Berendsen), de Minister van Onderwijs en Wetenschappen (Pais) en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken (Van der Mei) en ambtenaren van de drie ministeries.
Het is verleidelijk te citeren uit de Handelingen van deze vergadering. De plaatsruimte in NEM laat dit helaas niet toe. Ook is het niet mogelijk alle ingediende moties (12) op te nemen. Ik zal mij beperken tot de moties die voor de neerlandistiek in het buitenland van belang zijn. Op 4 september 1979 is er in de Tweede Kamer over de moties gestemd.
| |
Motie nr. 8:
‘De Kamer, gehoord de beraadslaging over de nota Internationale Culturele Betrekkingen; overwegende dat de oprichting van een Nederlands Huis in Brussel hoge prioriteit dient te hebben; overwegende dat een Nederlands Huis in Brussel zal bijdragen tot versterking van de samenwerking in Beneluxverband; spreekt uit, dat uiterlijk vóór 1 januari 1980 een feitelijk begin gemaakt dient te zijn met de oprichting van een Nederlands Huis in Brussel; verzoekt de Regering, daartoe passende maatregelen te treffen, en gaat over tot de orde van de dag.’
| |
| |
Deze motie werd door de Kamer met alleen de PSP (Pacifistisch Socialistische Partij) tegen, aangenomen.
| |
Motie nr. 12:
‘De Kamer, gehoord de beraadslaging over de Nota Internationale Culturele Betrekkingen; van mening, dat de Nederlandse taal een onmiskenbaar element is voor het bestaan van de Nederlandse cultuur en voor het bekendmaken van deze cultuur in het buitenland; van oordeel, dat in het regeringsbeleid ter zake van internationale culturele betrekkingen meer aandacht behoort te worden geschonken aan het verspreiden van en het geven van onderricht in de Nederlandse taal in het buitenland; vraagt de regering te onderzoeken:
a. | in hoeverre allereerst bij Nederlanders, en voorts bij universitaire instellingen, in de landen waarmee Nederland betrekkingen onderhoudt, er behoefte bestaat aan onderwijs in de Nederlandse taal; |
b. | in hoeverre bestaande of nieuwe initiatieven tot het geven van onderwijs in de Nederlandse taal door de Nederlandse overheid kunnen worden gesteund; |
en de resultaten van deze onderzoekingen, eventueel in deelrapporten aan de Kamer mede te delen,
en gaat over tot de orde van de dag’.
Deze motie werd door de Kamer met algemene stemmen aanvaard.
| |
Motie nr. 13:
‘De Kamer, enz.
van mening, dat culturele attaché's en andere aan ambassades verbonden ambtenaren, die in concrete situaties culturele betrekkingen behoren te begeleiden en te bevorderen, een sleutelrol kunnen vervullen in de verwezenlijking van het Nederlandse beleid ter zake internationale culturele betrekkingen in het betreffende land;
verzoekt de Regering:
a. | voor deze ambtenaren een algemene instructie met betrekking tot het beleid van de internationale culturele betrekkingen op te stellen; |
b. | deze ambtenaren doorlopend van informatie over de gang van het culturele leven in Nederland te voorzien; |
c. | deze ambtenaren regelmatig naar Nederland te laten terugkeren om van het culturele leven in Nederland kennis te nemen; |
d. | in het leerprogramma voor ambtenaren van Buitenlandse Zaken meer aandacht te besteden aan (ook moderne) Nederlandse cultuuruitingen en het geven van voorlichting daarover, |
en gaat over tot de orde van de dag.
Deze motie werd door de Kamer aanvaard met alleen de Staatkundig Gereformeerde Partij tegen.
| |
Motie nr. 14:
‘De Kamer, enz...
nodigt de Regering uit, nadere uitvoering te geven aan de bepalingen van de Slotakte van Helsinki inzake de samenwerking op humanitair en ander ge- | |
| |
bied, door in bilaterale contacten de nodige initiatieven te nemen voor overleg met de Regeringen van de aan de Europese Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking deelnemende landen om:
1. | de vertaling van werken in de talen van de andere deelnemende landen, in het bijzonder van die talen, die relatief weinig verspreid of bestudeerd zijn of worden, aan te moedigen; |
2. | de georganiseerde bestudering van de talen en de beschaving van de Europese landen in onderwijsinstellingen te stimuleren; |
3. | activiteiten aan te moedigen, die gericht zijn op het verwerven van een grotere kennis van de cultuur van de deelnemende landen, met eerbiediging van alle culturen en zonder enige discriminatie, met inbegrip van de nationale minderheidsgroepen, in de geest van de bepalingen van de Slotakte van Helsinki; |
en gaat over tot de orde van de dag’.
Deze motie werd door de Kamer met algemene stemmen aanvaard.
Belangstellenden kunnen de Handelingen voor f2,50 bestellen bij de Staatsuitgeverij, Chr. Plantijnstraat, Den Haag (Eerste vergadering Nota betreffende de Internationale Culturele Betrekkingen (14206), OCV 31, 18 juni 1979).
(hme)
In memoriam mevrouw dr. H.D. Jalink-Wesle. Oudere lezers van NEM zullen zich de vrouw van de in 1971 overleden secretaris van de Werkcommissie, dr. J.M. Jalink, nog wel herinneren. Zij was een trouwe gast op onze colloquia. En heel wat docenten zijn in huize Jalink aan de Haagse Jacob Cabelliaustraat gastvrij ontvangen. Ook na de dood van Jalink bleef zij vol belangstelling voor het werk van de IVN. Zelfs kort voor ons Zevende Colloquium, toen het spreken haar al heel moeilijk viel, vroeg ze mij nog ‘vertel eens iets over het colloquium’. Ze had zo gehoopt dat ze er bij kon zijn, ze wilde zo graag nog leven. Maar op 4 oktober 1979 maakte een slopende ziekte een einde aan haar toch nog zo jonge leven. Ze was pas 54 jaar. Bij de uitvaartdienst op 9 oktober bleek dat mevrouw Jalink tijdens haar ziekte en in de jaren ervoor veel vrienden had gemaakt. Het moet haar oude moeder, die het allemaal niet meer zo goed kon verwerken, en haar zoon goed hebben gedaan dat zoveel mensen waren gekomen. De kring van de IVN had haar een beetje uit het oog verloren. Ik meende het bericht van haar overlijden toch een plaatsje in NEM te moeten geven.
(hme)
|
|