laten rusten.
Aangezien de taal het meest gerede instrument is van cultuuroverdracht, ligt het voor de hand om de eerste prioriteit van het Nederlandse cultuurbeleid te richten op het land waarmee wij de taal gemeen hebben: België, meer in het bijzonder het Nederlandssprekende deel van België.
Tot dusver heeft vrees voor inmenging in de Vlaams-Waalse tegenstellingen Nederland ervan weerhouden om ten volle uiting te geven aan die prioriteit. Anders zou het vorige kabinet de gelden voor een Nederlands cultureel instituut in Brussel niet van de begroting geschrapt hebben. Kennelijk een sluitpost, in plaats van een prioriteit.
Die vrees is een slechte raadgever. Beter zou het zijn indien Nederland, wat dat betreft, het Franse voorbeeld zou volgen. Frankrijk laat zich - terecht - in zijn op België gerichte cultuurbeleid niet remmen door zulke scrupules. Zoals het Franse cultuurbeleid een vruchtbare bodem in België vindt, zo zou een Nederlands cultuurbeleid er een vinden.
Is de vruchtbaarheid van de bodem een belangrijk gegeven voor de bepaling van een prioriteit (omdat zij het rendement van het beleid hoger maakt), een in de eerste plaats op België gericht cultuurbeleid is ook van belang in verband met de tweede prioriteit die een Nederlands cultuurbeleid dient te hebben, nl. Duitsland. Immers, het is van belang dat de culturele confrontatie met Duitsland van een zo breed mogelijke basis uit geschiedt, i.c. een Vlaams-Noordnederlandse basis.
Maar waarom behoort Duitsland de tweede prioriteit van ons cultuurbeleid te zijn? Welnu, om in de woorden van onze vorige minister-president te spreken: omdat de integratie van Duitsland in Europa een belang van de eerste orde is. Dat nu is een politieke prioriteit waaraan een cultuurbeleid zich gemakkelijk kan aanpassen, want echte integratie bepaalt zich niet tot economie en politiek.
De Nederlandse cultuur behoort tot de Europese cultuur, zodat ook zij haar bescheiden bijdrage kan, ja moet leveren aan de integratie van Duitsland in Europa. Zo kan Nederland ertoe bijdragen dat de grens tussen Westen Midden-Europa nooit meer, zoals in Huizinga's dagen, tussen Vaals en Delfzijl lopen zal.
Daarbij heeft een op Duitsland gericht cultuurbeleid het voordeel dat Duitsland eveneens een vruchtbare bodem is. De Duitsers zijn altijd, als goede leerlingen, geïnteresseerd geweest in andere culturen - na de Tweede Wereldoorlog begrijpelijkerwijs meer dan ooit. Het rendement van een actief cultuurbeleid is daar dan ook vrij hoog.
Heel wat hoger dan bijv. in Frankrijk, omdat de Fransen een cultureel zelfgenoegzaam volk zijn, ja geneigd zijn om “de” Europese cultuur met eigen cultuur te vereenzelvigen en dus andere culturen tweederangs te vinden.
Dat lijkt in 't bijzonder het geval te zijn wat de Nederlandse cultuur betreft. Wat weten de Fransen daarvan af, behalve dat ons land een beroemde zeventiende-eeuwse schilderkunst heeft? Maar latere kunstenaars zijn onbekend of zijn, zoals Jongkind, Van Gogh en Van Dongen, door Frankrijk geannexeerd.
En het is opmerkelijk dat Le Monde, het blad van de Franse intelligentsia, wèl geregeld boeken uit andere literaturen bespreekt - tot de