| |
Van de IVN
Onderscheidingen. Bij de ‘lintjesregen’ op 30 april, de verjaardag van Koningin Juliana, kregen een bestuurslid en een oud-bestuurslid van de IVN een koninklijke onderscheiding. Mw. drs. Geerte de Vries, al twintig jaar werkzaam in het universitaire onderwijs van het Nederlands in Denemarken, van 1961 tot 1970 lid van de ‘Werkcommissie’ en sedert 1970 bestuurslid van de IVN, werd ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Drs. F.P. Thomassen, eveneens lid van de ‘Werkcommissie’ en van 1970 tot 1976 penningmeester van de IVN, werd offi- | |
| |
cier in dezelfde orde.
Mevrouw De Vries werd geridderd wegens ‘het vele werk dat zij in de afgelopen twintig jaar heeft verricht om de culturele betrekkingen tussen Denemarken en Nederland te verbeteren’, zoals de Nederlandse ambassadeur in Kopenhagen tegenover een Deense krant verklaarde. Ook haar grote vakkennis noemde hij met name, en vooral het nieuwe Nederlands-Deens/Deens-Nederlandse woordenboek, waarvan de twee delen in 1972 en 1975 verschenen.
Bij de onderscheiding van de heer Thomassen zullen zeker niet alleen zijn verdiensten voor de IVN, maar ook functies als die van wethouder in de gemeente Voorburg, oud-directeur van de NUFFIC en oud-bestuurslid van de NOVIB gewicht in de schaal gelegd hebben.
De IVN-bestuurderen meenden vooral tegenover hun collega Geerte de Vries niet met een eenvoudige gelukwens te kunnen volstaan, vandaar dat haar ter ere op 28 juni in een Schevenings restaurant een intiem etentje werd gehouden. Ook de heer en mevrouw Thomassen waren daarbij aanwezig, verder leden van het dagelijks bestuur en enkele speciale gasten. Het werd een gezellige avond, waarbij heel wat herinneringen opgehaald en ervaringen uitgewisseld werden.
(jdr)
Enquête Zevende Colloquium Neerlandicum. Een van de eerste voor de buitenwereld zichtbare activiteiten van het opnieuw volledig geworden IVN-bestuur, was het houden van een enquête over het volgende colloquium. Het leek ons, dat driekwart jaar na het Zesde Colloquium in Antwerpen (augustus-september 1976) de indrukken daarvan vers genoeg waren voor een bezinning op een nieuwe driejaarlijkse bijeenkomst, en dat er anderzijds voor het bestuur nog tijd genoeg was om bij de voorbereiding van het colloquium van 1979 rekening te houden met wensen, ideeën en voorstellen van de potentiële deelnemers. Vandaar een enquête op dit tijdstip. Het idee van een enquête als zodanig was niet helemaal nieuw, maar een opinieonderzoek in deze vorm was nog niet eerder gehouden. Het doet ons genoegen te kunnen vaststellen dat het initiatief in goede aarde gevallen is: een zestigtal reacties op een totaal van 210 verzonden formulieren spreekt duidelijke taal. Bovendien waren er heel wat uitvoerige antwoorden bij, met interessante suggesties en goede raadgevingen.
De meeste docenten extra muros hebben persoonlijk een enquêteformulier ontvangen. Alleen naar Indonesië en Zuid-Afrika werd een beperkt aantal gezonden: het staat immers van te voren vast dat er uit deze veraf gelegen landen maar weinig deelnemers naar het colloquium kunnen komen, en de portokosten zijn hoog. Er zijn echter wel maatregelen getroffen om ook de docenten in Indonesië en Zuid-Afrika
| |
| |
die de enquête graag wilden beantwoorden, daartoe in de gelegenheid te stellen. Zo kunnen we dus zeggen dat het Zevende Colloquium het eerste zal zijn dat mede voorbereid wordt door alle betrokkenen.
De uitslag van de enquête is verzameld in een overzicht van 22 bladzijden dat als een van de vergaderstukken zal dienen voor het dagelijks bestuur, dat op 12 september 1977 in Antwerpen bijeenkomt. En na de voltooiïng van dat stuk van 22 bladzijden zijn er nog nieuwe antwoorden binnengekomen. Het zal dus duidelijk zijn dat het niet mogelijk is de uitslag van de enquête in extenso in dit nummer van NEM te publiceren. Daarom zal hieronder een samenvatting worden gegeven. De antwoorden die in cijfers kunnen worden omgezet zullen zo volledig mogelijk worden vermeld. Van de andere antwoorden kunnen alleen maar enkele voorbeelden gegeven worden. Deze samenvatting is gebaseerd op het bovengenoemde overzicht voor de vergadering van het dagelijks bestuur, waarin 56 ingevulde formulieren verwerkt zijn. Zoals gezegd zijn er later nog meer formulieren binnengekomen en er zullen er in de nabije toekomst nog wel een paar blijven nadruppelen, maar om praktische redenen kunnen die hier niet gehonoreerd worden. In het totaalbeeld zullen ze trouwens wel niet veel verandering brengen.
De eerste vraag, over het tijdstip van het Zevende Colloquium, is gelukkig nogal duidelijk beantwoord. Met het voorstel: de laatste volle week van augustus 1979, gingen 45 inzenders akkoord, terwijl er maar 11 bezwaar maakten. De tegenvoorstellen van die elf liepen ook nogal uiteen; de meeste stemmen (4) werden uitgebracht voor begin september, maar dat is voor nogal grote groepen docenten (de V.S., Scandinavië) juist de minst geschikte tijd van het jaar. Het zal dus wel eind augustus worden, hoezeer ons dat ook spijt voor degenen die alleen vanwege dit tijdstip van deelname moeten afzien.
Een minder duidelijk beeld geeft de voorkeur voor de plaats waar het colloquium gehouden zal worden. Omdat sommigen meer dan één plaats opgaven, soms in volgorde van voorkeur, en één inzender een negatieve voorkeur vermeldde (Amsterdam), is een puntensysteem toegepast, dat tot de volgende uitslag leidde: Amsterdam UvA 54, Amsterdam VU 44, Groningen 42, Nijmegen 33, Utrecht 39. Dit betekent bepaald nog niet dat het colloquium dús in Amsterdam gehouden zal worden: juist de Universiteit van Amsterdam heeft geen erg goede accommodatie voor congressen, en de stad Amsterdam zou ondanks de vele hotels toch nog wel eens logiesproblemen kunnen opleveren. Bovendien lopen de cijfers hier lang niet zo ver uiteen als bij de vorige vraag. We zullen de mogelijkheden onderzoeken en u hoort er nog van.
| |
| |
Wat het programma betreft, was de eerste vraag: ‘Bent u het eens met de formule van de vorige colloquia, d.w.z. ongeveer evenveel aandacht voor: taalkunde, letterkunde, didaktiek, actualiteiten, vergaderingen per taalgebied, plenum vergadering’. Hierop antwoordden 33 inzenders ‘ja’ en 9 inzenders ‘nee’, terwijl 14 personen de vraag niet beantwoordden, wat waarschijnlijk het best geïnterpreteerd kan worden als ‘geen mening’. Op zichzelf ziet dit eruit als een redelijk positieve reactie op de programma's van vorige colloquia, maar daarbij moet wel worden aangetekend dat 8 van de ‘ja’-stemmers en 9 van degenen die geen mening gaven, óók (een van) beide volgende vragen beantwoordden. Die vragen luidden: Waaraan kan volgens u minder resp. meer aandacht worden besteed? De ‘nee’-stemmers antwoordden allemaal op deze vragen - en zo hoort het ook.
Aan de programmaonderdelen die tot dusver voorkwamen, kan volgens het daarachter vermelde aantal inzenders minder aandacht worden besteed:
taalkunde 5 |
letterkunde 7 |
didaktiek 1 |
actualiteiten 4 |
vergaderingen per taalgebied 5 |
plenumvergadering 8 |
De vraag over meer aandacht werd als volgt beantwoord:
taalkunde 6 |
letterkunde 5 |
didaktiek 12 |
actualiteiten 9 |
vergaderingen per taalgebied 7 |
plenumvergadering 2 |
De volgende vraag: ‘Zijn er nog andere onderwerpen en activiteiten die naar uw mening aandacht verdienen?’ leverde slechts één antwoord op waarin werkelijk een nieuw onderwerp werd voorgesteld, nl. de Friese taal- en letterkunde. Het is dus alleszins verantwoord de ‘saldi’ te berekenen van de vermelde programmaonderdelen. Deze zijn (‘+’ betekent meer, ‘-’ betekent minder aandacht):
taalkunde +1 |
letterkunde -2 |
didaktiek +11 |
actualiteiten +5 |
vergaderingen per taalgebied +2 |
plenumvergadering -6 |
| |
| |
De kleine verschillen buiten beschouwing latend, kunnen we dus vaststellen dat er een duidelijke voorkeur bestaat voor meer aandacht voor didaktiek en een minder duidelijke voor meer aandacht voor actualiteiten; eveneens een minder duidelijke voorkeur voor minder aandacht aan de plenumvergadering. Dit zijn interessante gegevens, waarmee de organisatoren uiteraard terdege rekening zullen houden.
Zoals hierboven al gezegd is, kunnen van de ‘niet-telbare’ antwoorden slechts enkele voorbeelden worden vermeld. Deze antwoorden waren zo verschillend van karakter, dat het onmogelijk is de ‘grote lijn’ weer te geven.
Ten aanzien van de taalkunde werd o.a. voorgesteld aandacht te besteden aan het gebruik van de computer in de Nederlandse taalkunde, aan vertaalproblemen, aan Noord- en Zuidnederlands, aan sociolinguïstiek, aan gesproken taal, aan contrastieve taalkunde en aan syntactische vraagstukken.
In het kader van de letterkunde werden vooral veel onderwerpen op het gebied van de moderne literatuur voorgesteld, maar ook Middelnederlandse thema's. Vondel werd door 5 inzenders genoemd (1979 is een Vondeljaar, de dichter stierf in 1679).
Als onderwerpen op het gebied van de didaktiek werden o.a. vermeld: vergelijking van moderne leermiddelen, didaktiek van de letterkunde, het certificaat Nederlands als vreemde taal, terminologische problemen, het vreemde-talenonderwijs en de nieuwe lerarenopleiding.
Een keuze uit de suggesties in de rubriek actualiteiten (een van de inzenders stelde voor in plaats hiervan te spreken van ‘cultureel en maatschappelijk leven’): verzuiling en ontzuiling, Nederland en de overzeese gebieden, het onderwijs in Nederland en België, minderheidsproblemen in beide landen, kunstbeleid, politieke richtingen en tendenties.
Er werd ook gevraagd sprekers te noemen die men graag zou horen. Sommige inzenders noemden bepaalde categorieën (bv. journalisten, politici), vele gaven namen van een of meer personen op. Aangezien er op deze manier een lijst van meer dan 50 namen ontstond, zal niemand het erg vinden als hier alleen maar de namen vermeld worden die meer dan één keer voorkwamen. Dat zijn die van de hoogleraren B. van den Berg, W.P. Gerritsen, A.L. Sötemann en M.C. van den Toorn (toevallig alle vier verbonden (geweest) aan de universiteit van Utrecht!).
Wat de excursies en de vrije tijd betreft, werd allereerst gevraagd hoeveel tijd men hieraan wilde besteden. De antwoorden worden hier wat vereenvoudigd, maar toch zo precies mogelijk weergegeven. Voor de excursies zijn de opgegeven voorkeuren het best uit te drukken in
| |
| |
dagen. We komen dan tot de volgende aantallen: 8 inzenders wilden minder dan 1 dag aan excursies besteden, 11 ongeveer 1 dag, 4 ongeveer 1½ dag, 7 ongeveer 2 dagen en 1 evenveel tijd als in Antwerpen (wat neerkomt op iets meer dan 2 dagen, want daar hadden we excursies of gemeenschappelijke bezoeken gedurende een gedeelte van een avond, een hele avond, een middag en een avond, en een hele dag), terwijl 25 inzenders op deze vraag geen antwoord gaven of een antwoord dat niet te classificeren is in de bovenstaande categorieën (nl. ‘niet te veel’, ‘iets minder’, ‘vrij veel’ en ‘veel’).
De antwoorden t.a.v. de vrije tijd kunnen het best weergegeven worden in dagdelen, waarmee hier bedoeld wordt: de voor activiteiten beschikbare gedeelten van het etmaal, dus de voormiddag, de namiddag en de avond. Het maakt natuurlijk wel verschil of iemand een vrije ochtend, middag of avond wenst, maar ten eerste liepen de antwoorden ook op dit punt nogal uiteen en ten tweede waren er heel wat inzenders die het gewenste dagdeel in het midden lieten, en bv. schreven ‘middag of avond’.
Ook de aantallen werden soms niet exact aangegeven, men vroeg dan bv. om ‘2 à 3 ochtenden’. In deze gevallen zijn de aantallen in onderstaand overzicht naar beneden afgerond. Het resultaat wordt dan, dat 2 inzenders helemaal geen vrije tijd wensten (waarbij er één aantekende: ‘ze spijbelen toch wel’), 6 personen 1 dagdeel, 9 personen 2, 9 personen 3, 2 personen 4, 2 personen 5, 4 personen 6 en 1 persoon 7 dagdelen. Hierbij is het aantal beschikbare avonden (enkelen wilden alle avonden vrij hebben) op 5 gesteld. In Antwerpen waren er een vrije middag en een vrije avond, zodat de inzender die dezelfde hoeveelheid vrije tijd als in Antwerpen wenste, bij de categorie 2 dagdelen werd genoteerd. 2 inzenders antwoordden ‘zoveel mogelijk’ en 19 personen gaven geen of een niet classificeerbaar (‘meer dan in Antwerpen’, ‘een ochtend en een paar avonden’) antwoord.
De wensen met betrekking tot excursies en vrije tijd zijn overigens heel interessant. Het was het IVN-bestuur al lang bekend, dat de programma's van de colloquia veelal tamelijk ‘zwaar’ gevonden werden en dat men behoefte had aan meer ‘adempauzes’. Maar bij het organiseren van een colloquium blijkt altijd weer, dat programma's de neiging vertonen vanzelf ‘vol te lopen’ en daardoor zwaarder te worden dan aanvankelijk was bedoeld. Bovendien is het natuurlijk niet de bedoeling, dat de door de Belgische en Nederlandse autoriteiten gesubsidieerde colloquia een soort toeristische attracties worden. Maar als we bovenstaande gegevens nader bekijken, zien we wel een aanwijzing van de richting waarin de oplossing gezocht zal moeten worden. Immers: voorzover er op de vraag naar de aan excursies te besteden tijd (classificeerbaar) geantwoord is, heeft maar één inzen- | |
| |
der te kennen gegeven daaraan evenveel tijd te willen besteden als in Antwerpen gedaan is; niemand wilde er méér tijd voor uittrekken; alle anderen minder, een meerderheid daarvan zelfs ruim de helft minder tijd. De cijfers over de vrije tijd vertonen een heel ander beeld: 9 inzenders willen evenveel vrije tijd als in Antwerpen, 8 minder en 20 méér. Een accentverschuiving van excursies en gemeenschappelijke bezoeken naar vrije tijd lijkt dus voor de hand te liggen.
Verder werd er nog gevraagd naar een eventuele voorkeur voor de dagen waarop de excursie(s) zou(den) moeten plaatsvinden. Hier bleek alleen maar dat er geen duidelijke voorkeur was: voor het einde van de week kozen 12 inzenders, voor het midden 16, voor het midden èn het einde 12; geen (classificeerbaar) antwoord gaven 15 personen. Duidelijker bleken de voorkeuren voor het soort excursies. Als keuzemogelijkheden waren aangegeven:
1) | ‘musea (b.v. Muiderslot, Openluchtmuseum Arnhem)’ |
2) | ‘bezienswaardigheden (bv. de bloemenveiling in Aalsmeer, het Waterloopkundig Laboratorium in Delft)’ |
3) | ‘natuurgebieden (bv. de Friese meren)’ |
Vrij veel inzenders gaven twee voorkeuren op. Als we iedere ‘stem’ die voor een van de drie categorieën is uitgebracht, meetellen, krijgen we het volgende resultaat: 1): 29, 2): 21, 3): 13, geen of een niet classificeerbaar antwoord: 11. Duidelijk meer belangstelling voor de cultuur dan voor de natuur dus.
Tenslotte bood het enquêteformulier nog de mogelijkheid ‘andere opmerkingen’ te maken en ook daarvan is druk gebruik gemaakt. Een kleine bloemlezing:
- | meer aandacht voor docenten die vertalers en tolken opleiden; |
- | praktische en kritische uiteenzettingen over het bibliografische apparaat van de neerlandistiek; |
- | meer aandacht voor de culturele aspecten van de stad waar het colloquium plaatsvindt; |
- | filmvertoningen en theaterbezoek; |
- | eenvoudiger accommodatie dan in Antwerpen (bv. in studentenflats); |
- | sobere openingszitting, maar officiële slotzitting met de pers erbij; |
- | meer aandacht voor het wetenschappelijk onderzoek van de collega's; |
- | geen recepties zonder bezoek aan bezienswaardige plaatsen; |
- | graag nog eens een rijsttafel, zoals in 1973 in Scheveningen. |
| |
| |
Tot zover het overzicht van de enquête. Zoals gezegd: het bleek een initiatief dat goed aansloeg en belangwekkende gegevens opleverde. Hopelijk zal het Zevende Colloquium Neerlandicum ervan profiteren.
(jdr)
Dutch studies. Dat er voor het laatst in dit blad nieuws over Dutch studies gemeld werd, is alweer anderhalf jaar geleden (NEM-26, blz. 7). Het stukje in NEM-21 (blz. 65-66) was immers alleen maar een (zóveelste) aansporing aan de lezers van NEM om ook lezers (en niet te vergeten: kopers) van het jaarboek te worden. In het voorjaarsnummer van 1976 (NEM-26) werd het verschijnen van het tweede nummer vermeld en een en ander gezegd over de voorbereiding van het derde.
Wat dat laatste betreft: die voorbereiding is sindsdien goed verlopen. Het subsidie in de produktiekosten waarop gehoopt werd, is inderdaad toegekend. Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen in Den Haag en dat van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur in Brussel - in IVN-kringen meestal kortweg aangeduid als ‘de ministeries’ - hebben de hand weer eens over het hart gestreken en voor het derde nummer een bedrag ter beschikking gesteld dat voor de uitgever voldoende was om Dutch studies in produktie te nemen.
Ook de nodige kopij is binnengekomen. Tot nog toe heeft het verkrijgen van kopij de redactie eigenlijk niet al te veel moeite gekost, hoewel er toch heel wat voor komt kijken: de bijdragen moeten uiteraard van voldoende niveau zijn om de neerlandistiek-in-ruime-zin aan het buitenland te presenteren maar toch niet alleen leesbaar voor specialisten, ze moeten redelijk verdeeld zijn over de verschillende rubrieken en ze moeten tezamen het door de uitgever toegestane aantal bladzijden (maximaal 240) niet overschrijden, maar daar liefst ook niet te ver onder blijven. Gelukkig zijn er altijd weer auteurs die een bijdrage aanbieden of op een desbetreffend verzoek van de redactie positief reageren. En dat terwijl hun enige ‘beloning’ bestaat in een exemplaar van het jaarboek en 25 overdrukken van hun eigen artikel, want een honorarium kan door de precaire financiële positie van Dutch studies - zoals de lezers van NEM die de berichtgeving over het IVN-jaarboek gevolgd hebben, zullen begrijpen - niet geboden worden.
De inhoud van het derde nummer bestaat uit negen bijdragen, verdeeld over de gebruikelijke rubrieken: taalkunde, letterkunde, geschiedenis, boekbespreking en bibliografie.
Er zijn twee taalkundige artikelen. Prof. Michael Clyne van de Monash University, Clayton, Victoria, Australië, schrijft over ‘Nieuw-Hollands or Double Dutch’, een verslag van onderzoek naar de taal van Nederlandstalige immigranten in Australië. Prof. Zaalberg, oud-hoogleraar
| |
| |
in Leiden (en oud-bestuurslid van de IVN) beveelt de lezers aan: ‘Vertaal in goed Nederlands’. Onder deze titel - de gebruikelijke aanhef van eindexamenvertalingen in Nederland - geeft hij tal van voorbeelden, vooral bijeengelezen uit hedendaagse kranten en tijdschriften, van ‘hoe het niet moet’. Dit artikel is allereerst bedoeld voor docenten Nederlands extra muros en wordt daarom in het Nederlands gepubliceerd.
De letterkundige rubriek is ditmaal omvangrijker en bevat artikelen van één buitenlandse en twee Nederlandse hoogleraren. J.P. Snapper (University of California at Berkeley, V.S.) behandelt onder de titel ‘From Cronus to Janus’ het probleem van de tijd in het werk van Gerard (Kornelis van het) Reve. Dit thema geeft hem aanleiding tot een uitvoerige en indringende beschouwing over het oeuvre van deze auteur. De bijdrage van W. Blok (Groningen) ‘Ergocentric analysis of the novel and the history of literature’, ligt op het gebied van de algemene literatuurwetenschap. De hier ontwikkelde theorie wordt toegelicht met Nederlandse voorbeelden, maar terwille van de buitenlandse lezer zijn verwijzingen naar vergelijkbare werken uit de Engelstalige literatuur toegevoegd. Ook A.L. Sötemann (Utrecht) plaatst de Nederlandse letterkunde in een Europese context. Hij doet dit onder de nogal bescheiden titel ‘Some suggestions concerning two modernist traditions in European poetry’, maar alleen al het aantal voetnoten (104) laat duidelijk uitkomen hoeveel studie de basis kan vormen voor ‘enkele suggesties’.
Wie het Vijfde Colloquium Neerlandicum (Leiden-Noordwijkerhout, 1973) heeft bijgewoond, zal het artikel in de rubriek ‘History’ van F. Haarsma, hoogleraar in de pastoraaltheologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, bekend voorkomen. Het is dan ook een bewerking van zijn ‘causerie’ aldaar over ‘Developments in the spiritual life of Holland, particularly in the Roman-Catholic Church, in the past ten years’, een onderwerp waarvoor in het buitenland altijd veel belangstelling heeft bestaan.
De rubriek ‘Reviews’ bevat, evenals het tweede nummer van Dutch studies, slechts één recensie, maar ook nu weer een bespreking van een reeks. Professor Peter King (Hull) behandelt ‘The series Spectrum van de Nederlandse letterkunde, 25 vols’, ongetwijfeld een waardevolle serie voor docenten extra muros, maar ook voor anderstaligen die Nederlands lezen en de Nederlandse letterkunde in de loop der eeuwen willen leren kennen.
Bevatte Dutch studies-1 een ‘beredeneerde bibliografie’ van de in het Engels verschenen neerlandistische publikaties in de laatste tien jaar en Dutch studies-2 een overeenkomstige over taalkundige werken in het Duits, het derde nummer brengt een ‘Kommentierte Bibliogra- | |
| |
phie der deutschsprachigen Veröffentlichungen zur niederländischen Literatur, 1962-1971’ van de hand van J.A.J. Jansen, voormalig lector in Münster.
Dutch studies-3 wordt besloten met de derde aflevering van ‘Publications on Dutch language and literature in languages other than Dutch, 1974 (with additions to 1970-1973)’. In de twee vorige nummers verzorgde prof. Gobbers uit Antwerpen deze bibliografie geheel alleen. Omdat dit werk bepaald te zwaar werd voor één persoon, zocht hij een ‘reisgenoot’. Die werd gevonden in de persoon van A.J. Welschen, voorheen lector taalkunde in Münster, die het taalkundige gedeelte voor zijn rekening nam. Prof. Gobbers verzorgde het deel over de letterkunde, terwijl beide auteurs tekenden voor het algemene gedeelte.
Op dezelfde dag waarop deze regels geschreven worden, is de tweede drukproef van Dutch studies-3 gecorrigeerd. Het is dus niet al te gewaagd te voorspellen dat dit nummer binnen korte tijd zal verschijnen. De prijs is op dit ogenblik nog niet bekend. Die van het tweede nummer was f 65, -. We herinneren er nog eens aan, dat leden van de IVN een reductie van 20% krijgen, als ze hun bestelling indienen bij het IVN-secretariaat. Andere bestellingen kunnen rechtstreeks gericht worden tot Martinus Nijhoff, Boekhandel en Uitgeversmaatschappij, postbus 269, 's-Gravenhage, Nederland.
Wat gaat er na het derde nummer met Dutch studies gebeuren? Daar is uiteraard al over nagedacht, al is er nog niets beslist en kan er dus hier nog maar weinig over meegedeeld worden. Op een vergadering van redactie en redactieraad tijdens het Zesde Colloquium te Antwerpen (aug.-sept. 1976) is besloten de redactie (die momenteel alleen nog maar bestaat uit P.K. King en J. de Rooij) uit te breiden en daarbij vooral ook buiten de strikte IVN-kring te zoeken. Het is immers de bedoeling van Dutch studies de hele neerlandistiek, niet alleen die van buiten de muren, aan het buitenland te presenteren. Daarop voortbouwend hebben de overblijvende redacteuren in het afgelopen jaar diverse besprekingen gevoerd en gelukkig zijn er een aantal mensen bereid gevonden zich het lot van Dutch studies aan te trekken. In die besprekingen zijn ook plannen ontwikkeld voor een andere opzet wat de inhoud betreft. Ook op het financiële vlak zijn initiatieven ontplooid en de resultaten daarvan lijken niet ongunstig. Zoals gezegd is het nog te vroeg hierover concrete mededelingen te doen. Maar u hoort er zeker meer van.
(jdr)
Verhuizing NUFFIC. De meeste lezers van NEM zullen inmiddels wel bericht hebben ontvangen over de verhuizing van de NUFFIC en het Institute of Social Studies van Het Oude Hof in de Molenstraat naar
| |
| |
het vroegere hotel De Wittebrug, Badhuisweg 251, Den Haag.
Omdat het in het verleden nogal eens voorkwam dat voor de IVN bestemde post via Social Studies en meer omzwervingen met grote vertraging in de postmap van de IVN terecht kwam, heeft het d.b. van de IVN de verhuizing van de NUFFIC aangegrepen om een eigen postbus aan te vragen. Die postbus is er gekomen en aan alle docenten, buitengewone leden en vele anderen is hierover bericht gestuurd. Nu raakt zo'n kaart in deze tijd van veel papieren gemakkelijk zoek en daarom herhalen we hier nog eens het nieuwe postadres van de IVN. Wilt u alle voor de IVN bestemde poststukken sturen aan:
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
(of afgekort IVN)
Postbus 84069
2508 AB 's-Gravenhage
Nederland.
En zet u er dan niet bij, zoals nu nog wel eens gebeurt, p/a NUFFIC of iets van dien aard, want dan stopt de PTT alles weer in de postbus van de NUFFIC en wordt het toch weer een uitzoekerij.
Wat hierboven staat is allerminst bedoeld als onvriendelijkheid aan het adres van de NUFFIC. Wij zijn de NUFFIC dankbaar voor de vele diensten die zij ons jarenlang heeft bewezen en ook nu nog dagelijks bewijst. De oorzaak van zwervende brieven enz. dient vooral gezocht te worden in de onbekendheid van veel buitenstaanders met de verhouding NUFFIC-IVN. Soms blijkt pas uit de inhoud van brieven dat zij voor de IVN bestemd zijn.
Misschien is het ook nuttig hier meteen op iets anders te wijzen. Vooral in de vakantiemaanden komt het nogal eens voor dat buitenlandse docenten bij de NUFFIC binnenlopen in de verwachting daar iemand van de IVN te treffen. Die verwachting is heel begrijpelijk, het adres van de NUFFIC staat op ons briefpapier. Nu doet de NUFFIC een heleboel voor ons: verzending, reproductie. Het dagelijks bestuur mag er vergaderen. Maar een eigen werkruimte voor de IVN was er tot voor kort helemaal niet en is er na de verhuizing maar in beperkte mate. Op de derde etage van De Wittebrug is de IVN een klein kamertje toegewezen, maar het is een ‘gedeeld domein’. De afdeling Voorlichting van de NUFFIC maakt van die ruimte ook gebruik voor werkzaamheden die een grote concentratie vereisen. Voor rustzoekenden is het er heerlijk toeven: kamer 301 heeft geen telefoon en naaste buren zijn er ook niet. (De toestand is al weer gewijzigd. hm)
Het grootste deel van de Haagse IVN-werkzaamheden wordt evenwel verricht in de ‘werkplaats’ van ondergetekende: Frederik Hendriklaan 35, Den Haag, telefoon (070) 55 36 10. Ook de bibliotheek van de IVN is daar ondergebracht. Van die bibliotheek zou best nog wat
| |
| |
meer gebruik gemaakt kunnen worden. Buitenlandse docenten en andere belangstellenden zijn welkom. Het is wel raadzaam eerst telefonisch een afspraak te maken.
(hm)
Financiën. Aan het begin van dit jaar werd aan alle leden van de IVN gevraagd hun contributie voor 1977 (+ 1976) over te maken. Een groot aantal leden is zo vriendelijk geweest aan dit verzoek te voldoen. Ook op deze plaats hartelijk dank voor hun medewerking. Helaas is de doos met kaarten van niet-betalers nog lang niet leeg. We kunnen natuurlijk nog eens een herinnering sturen. Maar de portokosten zijn hoog en de stapel werk is ook hoog. Als u na een gewetensonderzoek ontdekt dat u uw financiële bijdrage aan de IVN nog niet hebt geleverd, wilt u het dan alsnog doen? Het gironummer van de IVN is 3314917; het nummer van de rekening bij de Amrobank is 43.00.66.260 RS. Mocht u twijfelen of u betaald hebt, schrijft u dan even een kaartje. Dan zoeken wij het hier wel voor u uit.
Als u dit bericht onder ogen krijgt, is het jaar 1977 al weer bijna of helemaal voorbij. Er is natuurlijk geen enkel bezwaar tegen dat u in deze regels een aansporing leest uw contributie voor 1978 maar meteen te voldoen. Gewone leden, d.w.z. docenten in functie aan een buitenlandse universiteit, betalen f 30, - per kalenderjaar; van buitengewone leden wordt een bijdrage van minimaal f 20, - per jaar gevraagd.
(hm)
|
|