Neerlandica extra Muros. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van buiten de murenEuropaDuitsland (BRD)Drs. R. Leclercq (Würzburg) schrijft ons ‘Over de nederlandistiek in het Duitse taalgebied.’ ‘Om te komen tot een verbetering van de status van het Nederlands en de nederlandistiek aan Duitstalige universiteiten, heeft het geen zin, te wijzen op het feit, dat het Nederlands als de moedertaal van 19 millioen mensen de op twee na grootste germaanse taal is, en op de plaats, die de studie van het Duits aan alle Nederlandse en Belgische universiteiten inneemt. Het belang van het Nederlands voor Duitstaligen is nu eenmaal kleiner dan het belang van het Duits voor Nederlandstaligen: het Duits is een hoofdvak in het Nederlandse en Belgische middelbaar onderwijs, terwijl het Nederlands in het Duitse onderwijs bijna geen rol speelt. Om diezelfde reden ook zou, zelfs wanneer er aan iedere Duitstalige universiteit een leerstoel voor nederlandistiek was, de belangstelling voor onze taal nog niet toenemen. Om in deze kwestie nu toch tot een vruchtbaar initiatief te komen, zowel van de kant van de lektoren en andere docenten als van officiële zijde, is een dieper inzicht in de practische kant van deze problematiek nodig. Van alle moderne levende talen spelen er aan de Duitse universiteiten slechts drie een primaire rol: Duits, Frans en Engels; het primaire ligt in het feit, dat deze drie talen hoofdvakken zijn in het middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs in de Bondsrepubliek, Oostenrijk en Zwitserland; in de ddr komt hier nog Russisch bij. Enkele andere talen, waaronder het Nederlands, worden slechts hier en daar, b.v. in grensgebieden en dan nog facultatief onderwezen. Van de andere kant is het Nederlands ook al geen modetaal, in tegenstelling tot andere “secundaire” talen als Spaans, Italiaans en Russisch. Daarmee vallen de twee belangrijkste drijfveren voor de studie van het Nederlands aan Duitstalige universiteiten weg. De situatie, die hiervan het gevolg is, doet zich vooral in de ver van onze taalgrens gelegen universiteiten, waar het Nederlands alleen nog maar door een lectoraat of leeropdracht vertegenwoordigd wordt, negatief gelden. Toch blijven er, in het bijzonder ook hier, voor de verbreiding van de Nederlandse taal en cultuur minstens twee mogelijkheden over, beide in het kader van de germanistische en anglistische opleidingen:
1. De eerste mogelijkheid betreft het practische taalonderwijs; het gaat hier om het aanvullen van een leemte in de germanistische en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anglistische opleidingen, met name in de Bondsrepubliek: terwijl iemand, die Frans als hoofdvak studeert, pas tot het examen wordt toegelaten, wanneer hij minstens gedurende een jaar een cursus in een andere, “secundaire” romaanse taal heeft gevolgd, is het voor een germanist of anglist mogelijk, af te studeren en zelfs te promoveren, zonder enige kennis van een andere germaanse taal. Studenten met Duits of Engels als hoofdvak zouden gedurende een jaar een opleiding in een andere germaanse taal moeten volgen. Daarnaast kunnen in het kader van de lectoraten zeker ook, zoals tot nu toe, aan belangstellenden uit alle faculteiten cursussen voor beginners en gevorderden worden aangeboden. Hopelijk komt men in dit verband, zij 't van Duitse, zij 't van Nederlands-Belgische zijde, spoedig tot het opstellen van een z.g. certificaat Nederlands, d.w.z. tot de formulering van de eisen, waaraan iemand, wiens moedertaal niet het Nederlands is, moet voldoen, om een bewijs van 'n bepaalde graad van vaardigheid in het mondelinge (spreken en verstaan) en schriftelijke (lezen en schrijven) gebruik van de Nederlandse taal te verkrijgen. 'n Dergelijk certificaat zou aan de lectoraatscursussen meer reliëf, aan de lektoren meer verantwoordelijkheid geven. In deze kwestie is een initiatief van hoger hand dringend gewenst; plannen van de “Deutscher Volkshochschulverband” voor een “vhs-Zertifikat Niederländisch” zullen pas verwezenlijkt worden met de financiële steun van Nederlandse en/of Belgische zijde, zoals bleek tijdens de nl-lektorenconferentie te Marburg in april j.l. Het is daarom de vraag, of de ministeries van onderwijs in Nederland en België niet beter zelf (in samenwerking met b.v. de ivn en de sbbs) 'n commissie kunnen benoemen, die 'n dergelijk certificaat samenstelt. 't Grote voordeel hiervan is, dat dit ook voor anderstalige, dus niet Duitstalige buitenlanders geschikt is. Dit bewijs zou niet alleen in 't universitaire leven, b.v. bij de toelating van buitenlandse studenten tot Nederlandse of Belgische universiteiten, maar ook in het economische 'n rol kunnen gaan spelen. De gegadigde moet dit bewijs echter ook reeds voor z'n komst naar Nederland of België kunnen verwerven, b.v. aan 'n universiteit of hogeschool, waar cursussen in de Nederlandse taal worden gehouden. In dit opzicht verdient het aanbeveling, 't Nederlands niet meer als de derde germaanse taal, maar als officieel erkende eeg-taal aan het buitenlandse publiek voor te stellen.
2. De germanistische en anglistische opleidingen bieden tevens de enige mogelijkheid, om de Nederlandse taal en literatuur in het Duitse taalgebied ook buiten de beide leerstoelen (Keulen en Münster) wetenschappelijk te bestuderen: 'n werkelijk gefundeerd grammaticaal bewustzijn van de eigen (moeder)taal is pas mogelijk, wanneer men haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet alleen van binnen uit analytisch, maar ook van buiten af vergelijkend benadert. Voor Duitse germanisten bestaat er nauwelijks een betere mogelijkheid, om zich van de eigenheden van de moedertaal werkelijk bewust te worden, dan vanuit 'n vergelijking met het Nederlands, juist vanwege de grote verwantschap tussen beide talen. Van de andere kant neemt het Nederlands toch zozeer 'n middenpositie in tussen het Duits en het Engels, dat 't voor Duitse anglisten vanzelfsprekend moest zijn, de studie van het Nederlands in de anglistische te integreren. Elke lektor, of hij nu een nederlandistische, germanistische (of anglistische) opleiding heeft gehad, is in staat, eenvoudige vergelijkende colleges (werkcolleges) Nederlands-Duitse (en eventueel Engelse) taalkunde te houden: 't komt er in hoofdzaak op neer, in de behandeling van een bepaald onderdeel van de Nederlandse fonetiek, vormleer, syntaxis, woordvorming en semantiek het Duits (en eventueel het Engels) vergelijkend te betrekken. Alleen al een werkelijk zien van gelijkheid, verwantschap of verschil bevordert het grammaticaal bewustzijn. Er bestaat ook reeds enige literatuur, om zulke taalkundige vergelijkingen voor te bereiden (vgl. b.v. C.B. van Haeringen, Nederlands tussen Duits en Engels, en de daar aangegeven literatuur). Op dezelfde wijze kan ook de Nederlandse letterkunde in de germanistische, resp. anglistische studie geïntegreerd worden, al verlangt de behandeling van letterkundige werken tegelijk enige taalkundige kennis van de student en 'n behoorlijke kennis van de Duitse (resp. Engelse) literatuur van de lektor. Het aantal vergelijkbare onderwerpen, werken, genres en literaire stromingen is onuitputtelijk. In Würzburg is het sinds twee jaar mogelijk, i.p.v. de “Mittelhochdeutsche Lektüre” de “Mittelniederländische Lektüre”, waarin meestal de mndl. en mhd. versies van een bepaald werk (Brandaen, Karel ende Elegast enz.) met elkaar worden vergeleken, te volgen. Een van beide “Lektüren” is 'n verplicht studieonderdeel. De germanistische professoren te Würzburg en Regensburg, met wie ik over deze kwestie contact heb gehad, tonen niet alleen begrip, maar zijn, wat het tweede punt betreft, bereid, dergelijke vergelijkende werkcolleges als alternatieven aan het studieprogramma toe te voegen. Men mag ervan uitgaan, dat ook andere germanisten (en eveneens anglisten) hier niet afwijzend tegenover zullen staan. Alleen, ze moeten op de hier liggende mogelijkheden worden gewezen! En dat is de taak van de lektor Nederlands: hij moet de germanisten (en anglisten) aan zijn universiteit bewust maken van deze comparatistische mogelijkheden, die vooral voor wat de taalkunde betreft, voor de studenten een verbreding van hun studiebasis en een verdieping van hun inzichten betekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naarmate de nederlandistiek op deze wijze in de germanistische en anglistische opleidingen van steeds meer Duitstalige universiteiten een rol gaat spelen, zal ook de belangstelling van de overige germanistische en anglistische hoogleraren en van de verantwoordelijke Duitse instanties voor een integratie kunnen toenemen’.Ga naar voetnoot*
Würzburg, oktober 1972
Freie Universität Berlin. In november 1972 ontving de ivn bericht dat er met ingang van 1 januari 1973 of later een aanstelling als ‘wissenschaftlicher Assistent’ vacant zou worden met als ‘Aufgabengebiet’: ‘Lehrveranstaltungen des Grundstudiums im Fach Niederländische Philologie, Mitarbeit beim Ausbau dieses Faches, Unterstützung eines Hochschullehrers in Forschung und Lehre’. Het dagelijks bestuur heeft dit bericht laten vermenigvuldigen en het gestuurd aan al de kandidaten voor een opdracht aan een buitenlandse universiteit (zie elders in dit nummer) van wie mocht worden verwacht dat zij voor een opdracht in West-Berlijn belangstelling zouden hebben.
Universität Freiburg. Van collega De Meester vernemen wij dat aan deze universiteit op 25 januari 1973 een voordracht is gehouden door prof. dr. O. Leys van de Katholieke Universiteit Leuven, over het onderwerp ‘Probleme der deutschen Grammatik im Lichte der modernen Linguistiek’.
Universität Köln. Prof. dr. J.P. Ponten, Universitaire Instelling Antwerpen, berichtte ons kort na het verschijnen van N.e.M.-19, dat hij op 8 februari 1972 in het Institut für Niederländische Philologie te Keulen een lezing heeft gehouden onder de titel ‘Der Ersatz- oder Scheininfinitiv. Ein Problem aus der deutschen und niederländischen Syntax’. De tekst van deze voordracht verschijnt binnenkort in Wirkendes Wort.
Universität Marburg. Dr. E.-D. Stellmacher, oud-docent Nederlands in Leipzig en Finland, staat in de Docentenlijst nr. xiv vermeld onder de buitengewone leden. Dat komt omdat de kopij voor deze lijst werd afgesloten vóór ons het bericht bereikte dat oud-collega Stellmacher weer collega geworden was. Hij is nl. als assistent van de Sprachatlas werkzaam aan de universiteit van Marburg, maar geeft als ‘Lehrbeauftragter’ ook onderwijs in het Nederlands. In het herfstsemester van 1972 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaf hij een college ‘Einführung in die niederländische Sprachgeschichte’ De volgende Docentenlijst zal in deze geest worden gewijzigd. Een andere wijziging die deze universiteit betreft, is de verandering van het privéadres van collega Beersmans. Dit is nu: D-3553 Cölbe, Friedhofstrasse 9, tel. (Marburg) (0)6421/66654.
Universität Münster. Het bericht van de heer Ponten vermeldt ook dat hij van 15 april tot 15 juli 1972 collega Goossens heeft vervangen, tijdens diens ‘sabbatical leave’. In deze periode gaf prof. Ponten, zelf oud-docent extra muros, de volgende colleges resp. seminaries:
15 studenten van deze universiteit, meest neerlandici, brachten op 2 november 1972 onder leiding van prof. Goossens een bezoek aan het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde in Amsterdam. Ze werden ontvangen door het hoofd van de afdeling Dialectologie, mevrouw dr. Jo Daan en de medewerkers drs. J.B. Berns, dr. J. de Rooij en drs. Jan Stroop. Ieder van hen hield een korte inleiding over een project op het gebied van de streektaalstudie waarmee zij of hij in het bijzonder bezig was. Daarna werden de bezoekers rondgeleid op de afdeling, waarbij ze nog wat meer te horen (bandopnamen van dialect) en te zien (taalkaarten) kregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsland (DDR)Wij ontvingen van drs. W.U.S. van Lessen Kloeke het volgende bericht: ‘Van 21 januari tot 27 januari jongstleden was ik op uitnodiging van de “Sektion Kulturwissenschaften und Germanistik” van de Karl-Marx-Universität in Leipzig om een voordracht te houden. Sedert mijn vorig bezoek zes jaar geleden was er veel veranderd: behalve dat bij de sektie inmiddels enkele bekende gezichten ontbraken, was er ook in de stad veel veranderd. Ook buiten de Messe-tijd is er nu wel vertier, er waren diverse interessante boeken te koop, de paar historische bouwwerken die voor vernietiging gespaard zijn gebleven zijn fraai gerestaureerd, en een bezoek aan trefpunten als de Auerbachskeller en de Caffébaum zijn de moeite waard. Na de universitaire hervormingen in de d.d.r., waarbij de studieduur werd bekort tot 4 jaar, kreeg ook het studieprogramma van de germanistiek een totaal andere opzet: men begint nu bij omstreeks 1500 met het ontstaan en de ontwikkeling van het Duits als nationale taal, en - meer dan historische taalkunde - krijgt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu de synchrone studie de aandacht, zoals bekend uit de publikaties van W. Fleischer, G. Helbig, R. Grosse, W. Jung e.a. Al sedert de dagen van Prof. Frings is het hier eerder regel dan uitzondering dat germanisten Nederlands kennen, en ook nu hebben de studenten germanistiek onder meer de mogelijkheid Nederlands als bijvak te kiezen. Hierbij valt de nadruk op mondelinge en schriftelijke taalverwerving. De zeer aktieve afdeling Nederlands staat onder leiding van Prof. G. Worgt, bijgestaan door maar liefst vier part-time medewerkers, te weten Mevrouw Gabriele Schieb, die syntaxis geeft, Mevrouw Hielema, een Nederlandse, Mevrouw Schödler, die van origine Belgische is, en Mevrouw H. Diersch. In 1970 en 1971 zijn er in de d.d.r. geen nieuwe germanisten aangekomen: in deze jaren bleven echter wel uitwisselingsstudenten uit bevriende buurlanden komen, en op het ogenblik zijn er een twintigtal buitenlandse studerenden, met name uit de Sowjetunie, Polen en Hongarije, die zich naast hun hoofdstudie in het Nederlands bekwamen. De behoefte aan Nederlands studiemateriaal is groot, vooral korte eenvoudige teksten met verklarend kommentaar waarmee de studenten zelfstandig kunnen werken. Belgische schoolboeken blijken nog enigszins aan deze behoefte te voldoen, maar juist Nederlandse schoolboeken met teksten van ná 1950 met bruikbaar leesmateriaal en akkurate biografische gegevens zijn schaars. Een vriend van mij, die in Amsterdam aan een middelbare school Nederlands geeft, bevestigde dit en gaf ook voorbeelden van het soort vragen, dat soms bij de teksten wordt gesteld: “Leg uit wat de bedoelingen van de schrijver in deze passage zijn” of “Toon aan waar het ritme het metrum doorkruist”... In de loop van de zomer van 1973 zal de sektie een nieuwe behuizing krijgen niet ver van het gebouw waar ze nu gehuisvest is. Het is een opmerkelijk bouwwerk, dat van verre zichtbaar is en in de volksmond reeds bekend staat als de “Weisheitszahn”. Ook de Nederlandse afdeling zal nu de beschikking over meer ruimte krijgen. Met uitbuiting van alle middelen die men heeft, door groot entoesiasme en toewijding van de docenten, zijn de resultaten van het onderwijs buitengewoon goed. In het tweede jaar spreken de studenten vlot Nederlands met een voortreffelijk aksent. In de huidige konstellatie levert vooral de Leipzigse afdeling een belangrijke bijdrage tot de verbreiding van kennis van het Nederlands in Oost-Europa, dus ook buiten de d.d.r. Het is dan ook te hopen dat na de wederzijdse officiële erkenning en totstandkoming van diplomatieke betrekkingen zo spoedig mogelijk een kultureel akkoord gesloten wordt, aangezien dit van belang is zowel voor België en Nederland als voor de d.d.r.’
Amsterdam, 11 januari 1973 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FinlandUniversiteit van Helsinki. Van collega drs. H.S. Schouwvlieger ontvingen we veel en interessant nieuws uit Finland. Zijn onderwijstaak bedroeg in het eerste semester van dit academisch jaar 4 uur per week. Omdat er zich te weinig gevorderde studenten aanmeldden, werd de grote groep beginners (een kleine 30) in tweeën gesplitst, waarbij collega Schouwvlieger degenen die wat meer aan het Nederlands willen doen extra begeleiding gaf. In het tweede semester kan hij zich wijden aan de studenten die inmiddels ‘gevorderden’ geworden zijn, (2 uur actief taalgebruik en 2 uur literair lezen, tezamen eenmaal per veertien dagen) terwijl collega De Caluwé het onderwijs aan de beginners voor zijn rekening neemt. Een verhuizing van het Instituut Duits had voor het vak Nederlands het gelukkige gevolg van een betere behuizing: een eigen kamertje met plaats voor althans een deel van de boeken en een bureau voor de docenten. Het nieuwe adres is: Helsingin Yliopisto Behalve met onderwijs heeft de heer Schouwvlieger zich beziggehouden met andere activiteiten op het gebied van de neerlandistiek. Zo heeft hij een Lijst van werken op het gebied van de nederlandistiek aanwezig in de bibliotheken van Helsinki samengesteld, waarvoor hij financiële steun kreeg van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, en die heeft hij aangeboden aan H. Ms. Ambassadeur in Helsinki. Deze Lijst (22 blz.) is behalve voor de Finse studenten vooral van grote waarde in verband met een boekenschenking die men van Nederlandse zijde aan de universiteitsbibliotheek van Helsinki wil doen. Het gaat hier om enerzijds een Amsterdamse zakenman, die zijn erkentelijkheid wil uitdrukken voor jarenlange uitstekende betrekkingen met Finland, en anderzijds de Universiteit van Groningen, die graag een tegenprestatie wil leveren voor de boekenschenking uit Finland die ze zeven jaar geleden ontving bij gelegenheid van de opening van haar Finse afdeling. Collega Schouwvlieger stelt hiervoor nu ook wenslijsten samen, maar om te weten wat men wil hebben, moet men eerst weten wat men al heeft. De bovengenoemde Lijst was nog niet zo makkelijk te maken als men misschien op het eerste gezicht zou denken, omdat de systematische catalogi waarvan gebruik gemaakt moest worden lang niet altijd volledig zijn, terwijl de vertalingen van Nederlandse literatuur meestal alleen via de alfabetische catalogi te vinden waren. Overigens is het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een interessant werkstuk, ook voor de buitenstaander: men vraagt zich b.v. af waarom van de Handelingen van de Nederlandse Filologencongressen alleen die van het 14e aanwezig zijn, en constateert met gemengde gevoelens dat J. van Ammers-Küller en J. Fabricius blijkbaar tot de meest in het Fins vertaalde Nederlandse auteurs horen.
De nederlandistiek in Finland. Drs. Schouwvlieger heeft ook een Verslag van de activiteiten op het gebied van de nederlandistiek in Finland geschreven, eveneens tot stand gekomen met steun van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, en aangeboden aan H. Ms. Ambassadeur in Helsinki. Dit verslag van 12 bladzijden geeft een overzicht over verschillende aspecten van de nederlandistiek in Finland, als daar zijn het historisch verband, de plaats in het studieprogramma, het onderwijs, de bibliotheeksituatie, de docenten, de leermiddelen, de wetenschappelijke activiteiten en de mogelijke ontwikkeling. Het is binnen de beperkte plaatsruimte in N.e.M. onmogelijk op dit alles uitgebreid in te gaan - de ideale N.e.M.-lezer (die alles leest èn onthoudt) is van het een en ander trouwens al op de hoogte, door onze berichtgeving over Finland in voorafgaande nummers -, maar we willen een uitzondering maken voor de laatste paragraaf van het verslag, getiteld Mogelijke ontwikkeling, omdat het daar vermelde niet alleen als beschrijving van de situatie in Finland belangwekkend is, maar mutatis mutandis ook voor andere landen zou kunnen gelden. Collega Schouwvlieger schrijft daar het volgende: ‘Het is op grond van het voorgaande duidelijk, dat de nederlandistiek in Finland zekere mogelijkheden heeft, maar deze mogen niet worden overschat’. De verst strekkende plannen had tot voor kort prof. Tilvis in Turku, die graag een lectoraat voor de nederlandistiek ingericht had willen zien. Deze plannen zijn helaas gestrand, zodat nu naar andere wegen gezocht moet worden om de positie van het Nederlands te verstevigen. Als studievak gekoppeld aan het Duits, zal het Nederlands voorlopig waarschijnlijk, gemeten aan het aantal studenten, een dalende belangstelling te zien geven. Als schoolvak is het Duits door de jongste onderwijsontwikkelingen in betekenis afgenomen ten gunste van vooral het Engels, zodat men voor het onderwijs in het Duits in de meeste gevallen kan volstaan met een cum laude examen germanistiek. Evenmin als dit voor de germanistiek als hoofdvak direct de doodsteek zal betekenen (het blijkt, dat ondanks de slechtere mogelijkheden ook nu nog veel studenten zich tot de germanistiek voelen aangetrokken), zal het de positie van het studieonderdeel Nederlands, dat afhangt van de hoofdvakstudie al te zeer aantasten. Hoogstens zal men hier en daar aan een kleine afdeling kunnen volstaan met een iets kleinere frequentie van de kursus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel dient men te beseffen, dat de plaats van het Nederlands als studieonderdeel vooral gebaseerd is op taalhistorische gronden (alleen Turku vormt hierop, als uiteengezet, een uitzondering). Dit betekent, en dit geldt wellicht ook voor andere landen, dat de positie van het vak eventueel op een heel andere wijze ‘bedreigd’ wordt, namelijk door de zich snel veranderende gerichtheid van de hedendaagse filologie. Een filologie, die zich de historische taalwetenschap steeds minder als voornaamste doel stelt, zal dienovereenkomstig minder belang gaan stellen in een onderwerp als Nederlands op de oude basis. Ofschoon hiervan nog niets te merken is, lijkt het niet onmogelijk, dat een nieuwe generatie hoogleraren niet meer voldoende actieve interesse zal kunnen opbrengen voor het vak, wanneer de betekenis ervan niet ruimer begrepen wordt. De huidige generatie studenten lijkt voor een dergelijke ruimere aanpak zeer ontvankelijk. Ook elders in de wereld neemt de belangstelling van de studenten voor ‘minder currente’ talen de laatste jaren sterk toe. Goed gerichte steun vanuit Nederland en België kan juist op dit punt veel doen; het is in Finland over het algemeen, maar juist ook onder de aankomende germanisten betreurenswaardig weinig vanzelfsprekend, dat de Nederlandse cultuur een onafhankelijk en volkomen eigen geaard geheel vormt. Als min of meer zelfstandig vak lijkt het Nederlands in Finland weinig toekomst te hebben, hoewel er theoretisch niets in de weg staat. De hoogleraren zijn van mening, dat Nederlands als zelfstandig studievak tot op zekere hoogte zeker mogelijk zou zijn, maar dat daaraan nauwelijks behoefte bestaat. Belangstelling van de zijde der studenten is hierin een allereerste punt; kort geleden nog is bijv. in Helsinki op verzoek van de studenten de mogelijkheid van examens in het Italiaans geschapen. Dit kon mede gebeuren, omdat men over een uitstekend in aanmerking komende docent kon beschikken. Men is niet geneigd, Italiaans principieel als ‘belangrijker’ taal te beschouwen dan Nederlands, maar twijfelt aan de mogelijkheden, zowel wat betreft de belangstelling van de studenten, als wat de mogelijkheden betreft, een geschikte lector te vinden. Voor approbatur-examens zou men zeker een gequalificeerd geleerde wensen als lector, terwijl cum laude-examens zelfs alleen door hoogleraren mogen worden afgenomen. Aan hoofdvakstudie kan vanzelfsprekend niet gedacht worden. In het geval van het Nederlands kan bovendien ironisch genoeg bij verdere ontwikkeling remmend gaan werken, wat het vak oorspronkelijk in Finland zijn mogelijkheden gegeven heeft: de nauwe verwantschap met het Duits. Men is van mening, dat Nederlands te zeer met het Duits verwant is, ‘te veel op het Duits lijkt’ (!), om door de faculteit eventueel als bijvak (d.w.z. meetellend in een combinatie van vakken, die recht geeft op een academische titel) in combinatie met de Duitse taal- en letterkunde geaccepteerd te worden. Dit maakt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijkheid van zelfs maar een approbatur-examen praktisch onmogelijk, omdat het Nederlands het juist van deze combinatie zou moeten hebben; de mogelijkheid ervan zou waarschijnlijk een zeer positieve invloed hebben op de belangstelling van de studenten, gezien het feit, dat zij ook nu al zeer sympathiek staan tegenover het vak. De opvatting van de hoogleraren ten aanzien van de combinatiemogelijkheden moet dan ook betreurd worden. Wel kan gedacht worden aan specialisatie binnen de studie van de germanistiek. Reeds nu is het theoretisch heel goed mogelijk, om binnen de hoofdvakstudie Duits een duidelijk accent op het Nederlands te leggen. Dit is nog niet voorgekomen, maar bijv. in Turku gaat een van de twee specialisatie-onderwerpen van de afdeling al sterk in die richting; er worden onder leiding van prof. Tilvis talrijke doctoraalstudies aan de Nederrijnse Proza-Lancelot gewijd. Voor ontwikkeling in deze richting, specialisatie pas op hoger niveau, voelt men veel meer. Theoretisch zou Nederlands zelfs als derde studierichting binnen de germanistiek denkbaar zijn, naast historische filologie en moderne Duitse taalkunde. Praktisch heeft deze vraag nog geen belang.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FrankrijkDerde Conferentie van docenten Nederlands in Frankrijk. Deze had plaats op zaterdag 27 januari 1973 in het Institut Néerlandais te Parijs onder voorzitterschap van de heer Sadi de Gorter, gevolmachtigd Minister, Ambassaderaad voor Culturele Zaken en directeur van het Institut. De conferentie werd bijgewoond door de volgende personen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende punten stonden o.m. op de agenda:
Het was opnieuw een heel levendige vergadering waarbij de ontwikkelingen bij het secundair onderwijs centraal stonden. Het gaat daarbij vooral om het stimuleren van de belangstelling voor het Nederlands bij de leerlingen van de lycea en hun ouders (het volstaat dat zes leerlingen en/of hun ouders de wens te kennen geven dat aan een bepaald lyceum het onderwijs van het Nederlands in de zin van het decreet van 14 september 1970 wordt verstrekt, opdat de administratieve machine zou worden in gang gezet die uiteindelijk voor de aanstelling van een leraar Nederlands moet zorgen). Bij het bekendmaken van de mogelijkheden die er thans zijn met het Nederlands als facultatief vak op de middelbare school, kan dan ook een belangrijke rol worden gespeeld door de in Frankrijk zeer actieve en zeer machtige ouderverenigingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat het studiemateriaal betreft kwam het tot een levendige discussie inzake de bruikbaarheid van de bestaande leerboeken en methodes. Tenslotte kwam ook de positie van de buitenlanders bij het onderwijs van het Nederlands aan Franse universiteiten ter sprake. Eens te meer bleek hoe wankel die in vele opzichten nog is en hoe nodig het is dat het binnenland zich eindelijk eens ernstig over het statusprobleem gaat buigen: voor een hoger-onderwijstaak een hoger-onderwijsregeling en voor een opdracht in het buitenland al de beschermende maatregelen die gelden voor andere in het buitenland uitgeoefende beroepen (diplomatieke dienst, Europese Gemeenschappen, enz.). Dat het restaurant ‘La Petite Chaise’ waar het gemeenschappelijk déjeuner werd gebruikt, gekozen zou zijn om de leerstoelige beperktheid van het Nederlands in Frankrijk te symboliseren, geloven wij niet. Integendeel, de gastvrijheid van het Institut Néerlandais én de noodzaak van dit soort bijeenkomsten deed iedereen al uitkijken naar de 4de conferentie, in de winter 1973-'74. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groot-BrittanniëConferentie in Londen. Op uitnodiging van de afdeling Pers en Culturele Zaken der Nederlandse Ambassade in Londen is op 28 en 29 september 1972 aldaar een conferentie gehouden van docenten in de neerlandistiek, verbonden aan Britse universiteiten. De volgende vertegenwoordigers van deze universiteiten waren aanwezig:
Door omstandigheden waren vertegenwoordigers van de universiteiten van Newcastle, North Wales en Salford verhinderd aanwezig te zijn. Verder namen aan het overleg deel: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De conferentie werd geopend met een toespraak door Jhr. mr. J.L.R. Huydecoper van Nigtevecht, Zaakgelastigde van de Nederlandse Ambassade. De werkbesprekingen werden geleid door prof. Meijer. Wij ontvingen een twaalf bladzijden tellend verslag van deze conferentie, waarvan getracht zal worden de hoofdpunten in het kort weer te geven. De algemene problemen worden hieronder behandeld; informatie over afzonderlijke universiteiten wordt onder de aparte subtitels gegeven, zoals in deze rubriek gebruikelijk. Als eerste bijdrage aan de discussie werd gesteld, dat het belangrijk is dat Engelse studenten Nederlands een tijd in het Nederlandse taalgebied doorbrengen. Uitwisseling met Nederlandse anglisten is hiervoor een goede oplossing, vooral als deze bereid zijn aan Engelse universiteiten te helpen met het onderwijs in praktische taalbeheersing en uitspraak, wat helaas niet altijd het geval is. Deze uitwisseling vindt op beperkte schaal al plaats, maar zou uitbreiding verdienen. In dit verband is de redactie van N.e.M. zo vrij te wijzen op wat in N.e.M.-18, blz. 29-30 werd geschreven over Assistenten m.o. in de Bondsrepubliek, Groot-Brittannië, Italië en Oostenrijk, en de extramurale nederlandistiek. Als een andere vorm van uitwisseling werd voorgesteld een ‘uitwisselingszomercursus’ bv. tussen Cambridge en Amsterdam. Wat de bestaande zomercursussen betreft, werd door sommigen de wens geuit dat er - in tegenstelling tot de huidige praktijk - een cursus zou zijn waar uitsluitend de taal werd onderwezen, en een andere waar vooral aandacht werd besteed aan de cultuur. Een andere wens, uiteindelijk resulterend in een aanbeveling aan de Nederlandse en Belgische regeringen, ging uit naar een jaarlijks bezoek van een literator of wetenschapsman aan de Britse universiteiten waar Nederlands op meer dan elementair niveau gedoceerd wordt, om voordrachten te houden, voor te lezen uit eigen werk en gesprekken te voeren met de studenten. Er zou afwisselend een Belg en een Nederlander moeten komen, voor een periode van twee tot drie weken. Een derde onderwerp van gesprek vormden de aanwezigheid en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschikbaarheid van boeken en tijdschriften op het gebied van de neerlandistiek in de verschillende Engelse bibliotheken. Een centrale catalogus van deze werken zou gewenst zijn. Over de mogelijkheden hiervan werd uitgebreid gediscussieerd. Er werd tenslotte besloten een kleine commissie te vormen, die zich over deze en daarmee samenhangende problemen nader moet beraden. Een heel ander punt was de mogelijkheid tot het introduceren van Nederlands op de Britse middelbare scholen. Nederlands op ‘advanced level’ in het secundair onderwijs zou een groter toevoer van studenten aan de universiteit te weeg brengen. Het zal heel moeilijk te bepalen zijn of hiervoor aan de middelbare scholen voldoende belangstelling bestaat. Er is wel interesse voor het Nederlands buiten de universiteiten, getuige het aantal deelnemers aan avondcursussen, getuige ook de bereidheid in Cambridge om de daar in voorbereiding zijnde audio-visuele cursus (de ‘CamVu-cursus’) te helpen testen door als proefkonijn te fungeren bij een experimentele cursus. Voorgesteld werd dat alle aanwezigen in hun eigen district contact zouden opnemen met plaatselijke onderwijsautoriteiten en rectoren van middelbare scholen om de studie van het Nederlands te bevorderen. Mede in verband met dit punt werd de wenselijkheid uitgesproken om alle mensen die op welk niveau dan ook Nederlands doceren, op een conferentie bijeen te brengen. Dit zou misschien het beste kunnen gebeuren in plaatselijke of regionale bijeenkomsten. De Nederlandse regering werd aanbevolen in ieder geval geregeld conferenties van universitaire docenten te beleggen, bij voorkeur om de twee jaar, zo mogelijk in samenwerking met België. Daarnaast zouden, bv. voor het eerst in 1975, bijeenkomsten met docenten Nederlands op lager niveau georganiseerd kunnen worden.
In de ochtendzitting van de tweede conferentiedag hield prof. Zaalberg een interessante en rijk-gedocumenteerde inleiding over naoorlogse ontwikkelingen in de Nederlandse taal, gevolgd door een levendige discussie.
University of Hull. Deze universiteit en de docente Nederlands aldaar, mej. J. Hunter, B.A., staan nog niet in onze Docentenlijst. We hopen de volgende keer meer gegevens te kunnen publiceren. Op de conferentie in Londen deelde mej. Hunter mee, dat het onderwijs in het Nederlands in Hull nog in een beginstadium verkeert. Er is een gebrek aan leerkrachten en aan boeken. De bedoeling van het onderwijs is dat de studenten na één jaar Nederlands kunnen lezen.
University of Kent. De heer Hol, docent aan deze universiteit, vertelde dat het Nederlands hier door een achterdeurtje is geïntroduceerd. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1969 kwamen de 12 leden van de Anglo-Netherlands Club in avondklassen in het Language Centre bijeen. Twee jaar later is Nederlands een keuzevak bij de studie van de sociale wetenschappen geworden. Het onderwijs beperkt zich tot de taal. Literatuur zal waarschijnlijk nooit in het programma worden opgenomen, zolang de studie een onderdeel is van de sociale wetenschappen. Misschien zal in 1973 het Nederlands bij post-graduate studies in economie en taalkunde worden geintroduceerd. Men heeft behoefte aan eenvoudige leesboeken en economische leerboeken, zoals die op middelbare scholen in het Nederlandse taalgebied gebruikt worden.
University of Reading. De heer Thurlow deelde over het onderwijs in het Nederlands aan deze universiteit mee, dat er twee cursussen gegeven worden, de ‘fixed course’ en de ‘experimental course’. De eerste brengt de studenten leeskennis bij, de tweede gaat veel verder. In een periode van drie jaar wordt hier Nederlands gelezen, maar ook uit en in het Nederlands vertaald en Nederlandse literatuur en cultuur behandeld. De studenten moeten 6 maanden in Nederland doorbrengen. Omdat ze daarna naar Duitsland gaan (het zijn germanisten, die Nederlands met Duits combineren), vergeten ze helaas weer veel van hun Nederlands. Voor de experimentele cursus werkt collega Thurlow samen met J.A. Dingley, B.A., die van huis uit slavist is.
University of Sheffield. Hier wordt sinds 20 jaar Nederlands onderwezen. Het vak werd geïntroduceerd door prof. Pickering en voortgezet door prof. Mainland. Het onderwijs is steeds gegeven door de heer G.C. Bird, B.A., die sinds kort wordt bijgestaan door dr. G. Newton. Deze laatste vertegenwoordigde de universiteit van Sheffield op de conferentie in Londen, tezamen met prof. Ritchie, die wel Nederlands kent, maar Duits doceert. De studie van het Nederlands staat open als bijvak bij de studie van het Duits. De studenten moeten Nederlands of Deens doen; vijf zevende kiest Deens, twee zevende Nederlands. Ieder jaar zijn er ongeveer 20 studenten die Nederlands doen; ruim de helft in het eerste jaar, de rest in het derde jaar van hun studie Duits. Bij de ‘postgraduate course in linguistics’ wordt ook Nederlands gedoceerd; men heeft gebrek aan geschikte leermiddelen hiervoor. Tot nu toe had men om het andere jaar een Nederlandse of een Deense lector. Het uitwisselingsschema met Nederlandse anglisten - het probleem is in het verslag van de Londense conferentie al aangeduid - werkt niet zo goed, aangezien sommige anglisten niet bereid zijn om Nederlands te doceren. Men zou graag gegarandeerd willen zien, dat er ieder jaar een Nederlandse lector komt of althans een Nederlandse student, die taal en uitspraak kan onderwijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PolenUniversiteit Wrocław. Van drs. J.C. van Duin vernemen wij, dat hij sinds 9 oktober 1972 verbonden is aan deze universiteit, als gastdocent Nederlands. Hij heeft slavistiek gestudeerd in Leiden, maar noemt het ‘een waar genoegen dit werk te mogen verrichten’. ‘Dit werk’ bestaat uit 3 maal 2 uur per week onderwijs aan beginners en 2 uur aan gevorderden. Als handboeken worden gebruikt Speak Dutch van Lagerwey en Langenscheidts' Niederländische Sprachlehre. De studenten zijn voornamelijk germanisten, maar komen ook van andere faculteiten en hogescholen, zoals de Economische, de Polytechnische en de Landbouwhogeschool. Er bestaat een levendige belangstelling voor het vak (40 studenten) en het ligt dan ook in de bedoeling in de toekomst het Nederlands als bijvak bij Duits en/of Engels te introduceren. Wij ontvingen dit bericht toen de kopij voor het najaarsnummer van 1972 al afgesloten was; als deze regels in druk verschijnen is het gastdocentschap van de heer Van Duin misschien al weer afgelopen. Dat is nu eenmaal het lot van halfjaarlijkse periodieken: het nieuws dat ze brengen is vaak oud of zelfs verouderd. Toch wilden we onze lezers ook dit bericht niet onthouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZwedenUniversiteiten van Gotenburg en Lund. Van collega Verhaert, lector aan deze universiteiten, ontvingen wij een helder en vlot geschreven verslag over Het Nederlands aan de Zweedse universiteiten. Het geeft een goed beeld van de recente ontwikkelingen in het personeelsbestand van de Zweedse neerlandistiek, het Zweedse hoger-onderwijssysteem en de plaats van het Nederlands daarin, vorm en inhoud van de Nederlandse cursussen, de Zweedse studenten in de neerlandistiek en wat zij met hun Nederlands doen, en de speciale problemen van het vak en in verband daarmee de verwachte ontwikkelingen in de toekomst. Een lezer die het onderwerp kent geeft dit geschrift telkens weer - al dan niet aangename-schokken der herkenning (om met prof. Gomperts te spreken); een buitenstaander heeft er een uitstekende inleiding aan tot de stand van de neerlandistiek in een land, dat in tal van moderne ontwikkelingen de koploper van Europa is en als zodanig volgens sommigen een zekere profetische functie vervult. Redenen genoeg dus om dit verslag hier integraal af te drukken of er althans met gulle hand uit te citeren - ware het niet dat het elf klein- en dichtbedrukte bladzijden telt (de bijlagen: collegerooster, literatuurlijsten en praktische inlichtingen niet meegerekend) en N.e.M. zuinig moet zijn met de plaatsruimte. Bovendien zal het verslag in licht gewijzigde en bekorte vorm verschijnen in Ons Erfdeel, dat de meeste in de buitenlandse neer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landistiek geïnteresseerden wel zullen lezen. Daarom hier niet meer dan een paar grepen. De wijzigingen in personeelsbezetting van de Zweedse posten zijn in de jongste nummers van N.e.M. steeds vermeld, zodat we daar niet op terug komen. Met één uitzondering: de zéér oplettende lezers zullen zich afgevraagd hebben wat er gebeurd is in het voorjaarssemester van 1971, toen oud-collega Wethlij er niet meer en collega Verhaert er nog niet was. Welnu, in deze periode kwam collega K. Langvik-Johannessen enkele malen uit Oslo naar Gotenburg om gastcolleges te geven, terwijl er nadien een paar weken onderwijs gegeven werd door de heer G. Otterloo, Nederlander, als leraar werkzaam in Zweden. In Lund gebeurde er in dit halve jaar op neerlandistisch terrein niets. Het Zweedse hoger-onderwijssysteem is werkelijk te ingewikkeld om er in het kort iets zinvols over te kunnen zeggen, daarom hier eerst een paar cijfers en tenslotte enkele opmerkingen over speciale problemen en gewenste ontwikkelingen. In het voorjaarssemester 1971 waren er in Stockholm 28 neerlandisten ingeschreven, in Gotenburg 10 en in Lund 8. Die cijfers zijn op zich natuurlijk geenszins imponerend, maar het feit dat er sprake is van een gestaag groeiende belangstelling voor het vak is wel verheugend, vooral als we weten dat de aantallen studenten aan Zweedse universiteiten in het algemeen sterk teruglopen, (in Lund in het voorjaar van 1971 bv. 40 beginners voor Duits, in plaats van de verwachte 100), door de ‘overproduktie’ van academici in de laatste jaren en de daardoor ontstane werkloosheid. Dat het stijgend aantal neerlandici de algemene trend niet volgt, komt waarschijnlijk omdat studenten die dit vak kiezen ‘buitenbeentjes’ zijn, die deze taal bestuderen uit persoonlijke interesse en niet uit economische motieven. Want in hun toekomstig beroep hebben de meeste Zweedse neerlandici het Nederlands niet nodig, zodat de factor werkloosheid hier geen rol speelt. Hoewel het Nederlands in Zweden althans in Stockholm en Gotenburg een zelfstandig studievak is, is het toch - zoals in zovele landen - gekoppeld aan het Duits, doordat het vak ondergebracht is bij de Duitse instituten. Dat heeft voor- en nadelen, zoals collega Verhaert uiteenzet. ‘Het geeft b.v. een geruststellend gevoel een sterk en goed georganiseerd instituut achter zich te weten. De lector Nederlands beschikt ook meteen over een didactische en administratieve apparatuur’. Maar: ‘De leslokalen b.v. zijn gedeeld domein en dus omstreden gebied. Toen een pendellector na een treinreis van ruim 300 km. constateerde dat de “Duitsers” weer eens alles bezet hadden, nam hij met de nederlandisten de wijk naar een gerenommeerde tearoom’. Desondanks blijft lector Verhaert optimistisch over de toekomst. Er zijn wensen, b.v. ‘een “docent”, die het onderwijs o.a. wat meer diepgang en academisch prestige verleent’. Bedoeld is hier een ‘docent’ in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Zweedse betekenis, een gepromoveerde, die het recht heeft zelfstandig academische examens af te nemen. Sterker nog: ‘voor de toekomst van het Nederlands aan de Zweedse universiteiten liggen de veiligste garanties in de handen van een eigen professor’. Maar wat de huidige situatie betreft: ‘Er worden ijverig plannen gesmeed; men mag van het Zweedse front nog nieuws verwachten’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buiten-Europese landenAustraliëUniversity of Melbourne. Drs. N.F. Streekstra, in 1972 aangesteld aan deze universiteit als Assistant Lecturer in Dutch Language and Literature, stuurde ons enkele persoonlijke gegevens. Hij werd geboren in Den Haag op 18-1-1947 en studeerde van 1965 tot 1972 Nederlands aan de R.U. te Groningen. Van 1-1-1970 tot 1-3-1972 was hij daar assistent voor onderzoek en onderwijs in de Nederlandse taalkunde. Zijn doctoraal examen deed hij op 1-3-1972 cum laude. Zijn belangstelling ligt vooral op het gebied van de moderne taalkunde. Het privéadres van collega Streekstra is: 168 Nicholson Street, Coburg, Melbourne, Vic. 3058, Australië. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IndonesiëUniversiteit van Noord-Sumatra, Medan. Aan de juridische faculteit van deze universiteit wordt sedert 1967 Nederlands gedoceerd door mr. Tagor Ginagan. Hij werd geboren op 25-1-1915 en behaalde de graad van meester in de rechten aan de Universiteit van Indonesië te Djakarta in 1954. Collega Ginagan geeft Nederlands als bijvak aan studenten in de rechtsgeleerdheid. De cursussen duren 1 jaar met 2 uur onderwijs per week en worden momenteel door een honderdtal studenten gevolgd. Het studiedoel is zuiver praktisch: het kunnen begrijpen van Nederlandse juridische termen en Nederlandse wetsartikelen. Als studieboek wordt gebruikt: J.F.H. de la Court, Dasor Bahasa Belanda. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verenigde Staten van AmerikaTien ons tot nog toe niet bekende Amerikaanse universiteiten waar Nederlands wordt gedoceerd? In het septembernummer 1972 van de Publications of the Modern Language Association of America vonden wij, dank zij een tip van oud-collega dr. J. Duytschaever (vh. Univ. of Indiana), in de lijst van de ‘English and Foreign Languages Depart- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ment Chairmen, 1972-73’, de namen van tien universiteiten in de V.S. waar ‘Dutch’ of ‘Netherlandic’ op het programma staat. Het zijn in alfabetische orde:
Wij hebben met deze universiteiten contact opgenomen ten einde bevestiging te krijgen van de mededeling in PMLA en zo mogelijk ook details over het onderwijs van het Nederlands. In ons volgend nummer hopen we hierop terug te kunnen komen. Intussen hebben we langs een andere weg - nl. de Nederlandse Ambassade en het ministerie van O. en W. - bevestiging gekregen dat aan de
University of Minnesota in Minneapolis Nederlandse taal- en letterkunde wordt onderwezen. De cursus wordt gedoceerd door R.M. Wakefield, instructor of German. Gedurende de oorlogsjaren moet er al een programma voor Nederlands hebben bestaan dat evenwel nadien niet werd voortgezet. Wij hopen ook hierover nog meer details te kunnen meedelen.
University of Michigan, Ann Arbor. De heer F.R. van Rosevelt geeft in het studiejaar 1972-'73 een college Nederlands, dat door 10 undergraduate en 4 graduate studenten gevolgd wordt. Er wordt gebruik gemaakt van Lagerwey, Speak Dutch (talenpracticum), Shetter, Introduction to Dutch en Bird en Shetter, Een goed begin. De studenten die Nederlands willen leren doen dit blijkbaar vooral met het oog op hun hoofdvakstudie. Onder de hoofdvakken treffen we bv. aan: kunstgeschiedenis, geschiedenis van Z.O. Azië, Duits, etnomusicologie (Indonesië) en Bahasa Indonesia. In deze lijn doordenkend doen echter vakken als spraaktherapie (hoewel: ‘Nederlands is geen taal, het is een keelziekte’ is een bekend gezegde) en vooral zoölogie vreemd aan. Een Nederlandse avond op het International Center van de universiteit en een programma van nederlandstalige films (m.m.v. de Nederlandse Informatie Dienst in New York) vormden een welkome aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vulling op het onderwijs. In februari 1973 zou de schrijver Esteban López een lezing komen houden over de Nederlandse letterkunde en zijn eigen werk.
Calvin College, Grand Rapids, Michigan. Queen Juliana Professor Lagerwey deelt ons mede dat zijn leerboek Speak Dutch officieel studieboek is in The Critical Languages Program dat onder leiding van dr. Peter Boyd Bowman van New York State University te Buffalo staat. The Critical Languages Program is een programma waarbij men door zelfstudie de eerste jaarsmaterie kan leren van talen als Arabisch, Chinees, Japans, Nederlands, Swahili en Vietnamees. In december 1972 werd een eerste nationale conferentie gehouden, waarbij naar uitbreiding van dit zelfstudieprogramma werd gestreefd. Prof. Lagerwey was daarop aanwezig. Er werd toen ook een nationale vereniging opgericht. De studenten die in het kader van dit programma Nederlands leren, komen van Pennsylvania State University, New York University, Kalamazoo College en Calvin College.
The City University of New York. Prof. dr. Seymour L. Flaxman, sinds vele jaren docent Nederlands aan deze universiteit, schrijver van een studie over Herman Heyermans and his Dramas en redacteur van het bulletin Neerlandica Americana, is benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Wij bieden collega Flaxman graag onze hartelijke gelukwensen aan bij deze benoeming.
University of Pennsylvania, Philadelphia. Van de docente Nederlands aan deze universiteit, mevr. M.J.G. Reichenbach, M.A., vernamen we goed nieuws over de uitbreiding van het vak in de loop van de vier jaar dat zij hier werkzaam is. In die tijd is het aantal studenten verdubbeld, de 12 studenten van nu komen uit 10 verschillende afdelingen en volgen 2 of meer semesters Nederlands onderwijs, tegen vroeger meestal één. Er zijn ook af en toe docenten die Nederlands gaan studeren, omdat ze voor hun werk Nederlands willen kunnen lezen. Collega Reichenbach, die in mei 1971 M.A. in de Germaanse talen werd, is in juni 1972 ‘vast’ aangesteld als lectrice. Vorig jaar is er aan de universiteit een tentoonstelling van reproducties van Nederlandse schilders gehouden (17e eeuw en modern). Het tentoonstellingsmateriaal werd aangeboden door de culturele afdeling van de Nederlandse Ambassade. Voor het volgend jaar bestaan er plannen voor een meer uitgebreide tentoonstelling. |
|