bonden docenten zich speciaal toegelegd op onderwijs aan studenten met een relatief laag kennisniveau. Dit is een door realiteitszin ingegeven compromis.
Het spreekt vanzelf dat dergelijke studenten weinig of soms geen enkel profijt hebben van de georganiseerde lezingen en culturele manifestaties. Dat komt aardig tot uitdrukking in het antwoord dat vorig jaar een cursist gaf - in de enquête die ieder jaar aan het eind van de cursus wordt gehouden - op de vraag wat hij van de lezingen had gevonden: ‘Ik vond ze allemaal erg interessant, maar ik heb niets begrepen’.
In de genoemde enquête geeft dit type cursisten er dikwijls blijk van liever uitsluitend taallessen te krijgen. Die wens wordt de laatste jaren vaker gehoord, hetgeen ongetwijfeld in verband staat met een steeds grotere toeloop van cursisten met een geringe kennis van het Nederlands.
Als echter zou worden toegegeven aan dit verlangen, als het cultuuraspect zou worden prijsgegeven voor taalonderwijs, dan zou dit uiteraard het karakter van de cursus ingrijpend wijzigen. Dat zou onrechtvaardig zijn ten aanzien van de meerderheid der Nijmeegse cursisten, die wèl met diverse facetten van de Nederlandse cultuur in aanraking willen en kunnen worden gebracht.
Het lijkt me daarom wenselijk dat wordt vastgehouden aan het oorspronkelijke uitgangspunt: de cursus is bestemd voor studenten die reeds voldoende kennis van het Nederlands hebben. Zulke cursisten kunnen hun taalkennis activeren, opfrissen en uitbreiden, maar daarnaast eveneens de lezingen volgen en deelnemen aan de discussies die daarop aansluiten.
Ik schrijf dit hier neer in de hoop daarmee te bereiken dat de docenten Nederlands hun studenten er op willen wijzen dat de Nijmeegse Zomercursus niet alleen een taalcursus is en dat de studenten die naar Nijmegen willen gaan zich dienen af te vragen of zij zich in staat achten om een lezing of een toneelstuk in het Nederlands te kunnen volgen. Pas als dat het geval is kunnen zij ten volle hun voordeel doen met het aangeboden programma.
Tot slot wil ik nog graag een opmerking maken die wellicht van minder belang is, maar mij toch niet overbodig lijkt.
De cursisten verblijven drie weken lang in een internaat. Dat is zo geregeld omdat vroegere ervaringen met huisvesting bij particulieren niet gunstig waren. Een accomodatie die gelijkwaardig is aan de gekozene is in Nederland moeilijk te vinden. Een bezwaar van deze vorm van huisvesting is echter dat de cursisten weinig contact krijgen met Nederlanders buiten het internaat, als ze dat niet zelf zoeken. Het gebeurt nogal eens dat cursisten in hun ‘vrije tijd’ zich bij voorkeur bij hun landgenoten in het internaat aansluiten en dan meer hun moeder-