| |
| |
| |
Van buiten de muren
Europa
Duitsland (BRD)
Equivalentieconferentie. Wat wij hier in rijmend pseudo-Nederlands ‘equivalentie-conferentie’ noemen, heette in officieel Duits: ‘Niederländisch-deutsche Konferenz der Äquivalenzgutachter in der Westdeutschen Rektorenkonferenz in Bad Godesberg am 9./10. Juli 1971’. Het was een conferentie over de wederzijdse erkenning van universitaire examens en diploma's in Nederland en de Duitse Bondsrepubliek. Vertegenwoordigd waren de studierichtingen: nederlandistiek, germanistiek, klassieken, sociologie, economie, electrotechniek, werktuigbouwkunde en wiskunde. Voor al deze vakken waren een Duitse en een Nederlandse hoogleraar als deskundigen aangesteld, die voor de conferentie overleg gepleegd en voor het merendeel voorlopige schema's opgesteld hadden, waarin voorgesteld werd welke Nederlandse examens enz. gelijkgesteld zouden worden met welke Duitse (bv. kandidaatsexamen = Zwischenprüfung, doctoraalexamen = Magisterexamen enz.). Op de conferentie zelf werden deze voorlopige schema's nader besproken en in een plenaire vergadering bekrachtigd.
De conferentie was een bilaterale aangelegenheid tussen Duitsland en Nederland. Het andere deel van het Nederlandse taalgebied, gelegen in België, was dus niet vertegenwoordigd. Er waren al eerder equivalentieovereenkomsten afgesloten tussen Duitsland en Frankrijk en Duitsland en Italië.
Als deskundigen voor de nederlandistiek waren aangesteld prof. dr. A. Sassen (Groningen) en prof. dr. P.J.H. Vermeeren (Keulen). Collega Vermeeren vertegenwoordigde, hoewel van Nederlandse nationaliteit, dus eigenlijk de ‘Duitse kant’: er zijn nu eenmaal maar twee leerstoelen nederlandistiek in Duitsland, waarvan prof. Vermeeren er een bezet. Helaas was hij wegens ziekte niet op de conferentie aanwezig. Hij liet zich vertegenwoordigen door zijn medewerkster mejuffrouw drs. G. Becker. Verder waren, behalve prof. Sassen, van ‘nederlandistische’ kant aanwezig: onze collega lic. F. Beersmans (Marburg), die gevraagd was als bestuurslid van de ‘Vereniging Nederlands voor Anderstaligen’, en dr. J. de Rooij, secretaris van de ivn. Deze laatste twee waren als gast uitgenodigd op initiatief van mej. Becker.
Hadden alle andere vakken al van te voren een schema ingeleverd of konden ze ter conferentie een schema opstellen, de nederlandistiek kon dit niet. Naar de mening van de heren Sassen en Vermeeren waren de verschillen tussen de Duitse en de Nederlandse exameneisen te
| |
| |
groot, dan dat er sprake zou kunnen zijn van echte equivalentieovereenkomsten, d.w.z. wederzijdse erkenning van studieperiodes en examens. Men achtte het wel mogelijk bepaalde nader te omschrijven studieprestaties van studenten aan Duitse universiteiten in Nederland te erkennen. Hierbij moet wel onderscheid gemaakt worden tussen de Duitse universiteiten met een eigen leerstoel voor nederlandistiek (Münster en Keulen), en die waar de studie Nederlands in de germanistiek geïntegreerd is. Aan deze laatste universiteiten zou het onderwijs zich in de eerste plaats concentreren op praktische taalbeheersing. Voorzover er echter ook aan taalwetenschap gedaan werd, zouden bepaalde onderdelen van de studie - als seminaries waaraan is deelgenomen, of gemaakte scripties - eveneens voor erkenning van Nederlandse zijde in aanmerking kunnen komen. Een concrete uitwerking van deze principes werd echter niet gepresenteerd en op de conferentie zelf kon men door de afwezigheid van prof. Vermeeren niet veel verder komen.
Bij de bespreking van het onderdeel nederlandistiek had onze collega prof. dr. G.-H. Arendt (Berlijn) veel kritiek op de zojuist uiteengezette principes. Hij was niet als nederlandist maar als germanist aanwezig, wat hem niet verhinderd had een memorandum van vijf bladzijden over de nederlandistiek op te stellen en ter conferentie in te leveren. Hierin verzette hij zich tegen het scherpe onderscheid dat de deskundigen Sassen en Vermeeren gemaakt hadden tussen ‘leerstoel-nederlandistiek’ en ‘geïntegreerde nederlandistiek’, stelde hij dat het doel van de studie Nederlands in Duitsland en Nederland niet hetzelfde was, zodat dezelfde exameneisen niet nodig waren en noemde hij prof. Vermeeren ‘Vertreter der niederländischen Niederlandistik’ (dus niet van de Duitse). Hij suggereerde de commissie van deskundigen uit te breiden met twee ‘echte Duitse’ leden (als hoedanig hij dr. Marta Baerlecken (Aken) en zichzelf voorstelde) en, behalve prof. Sassen, nog met een ‘echt Nederlands’ lid. Prof. Sassen zegde toe dit in zijn rapport aan de Academische Raad te zullen overbrengen.
Op de vergadering van de Sectie Nederlands van de Academische Raad op 2.9.'71 - waarover elders in dit nummer meer wordt bericht - heeft de secretaris van de ivn verslag uitgebracht over de gang van zaken op de conferentie en de aandacht van de sectie gevraagd voor dit probleem, waarvan de oplossing van groot belang kan zijn voor de toekomst van de nederlandistiek in de Duitse Bondsrepubliek.
| |
Finland
Universiteit van Helsinki. Pater R. de Caluwé, die al lange jaren Nederlands geeft in Helsinki, heeft een collega gekregen. Het is de heer drs. H.S. Schouwvlieger, van Nederlandse nationaliteit, die in 1970 zijn doctoraal examen Duits deed in Groningen. De heer Schouwvlieger
| |
| |
geeft nu twee uur onderwijs per week, terwijl collega De Caluwé in het herfstsemester geen colleges geeft. De verdeling van de lessen moet voor de toekomst nog nader geregeld worden.
Universiteit van Oulu. Drs. S.H.J. van der Meer berichtte ons dat hij helaas m.i.v. 10. 7.'71 zijn docentschap Nederlands in Oulu heeft moeten opgeven. Zijn opvolger is de heer J.A. Ailisto, in Nederland geboren, maar sinds 1938 in Finland, in het bezit van een Nederlands én een Fins onderwijzersdiploma en volkomen tweetalig Fins-Nederlands (wat een unieke personen zijn er toch in onze kring!). De heer Ailisto studeerde Slavische en Germaanse filologie aan de universiteit van Helsinki.
In het academisch jaar 1971-'72 worden er aan de universiteit van Oulu 4 wekelijkse lessen per semester gegeven: twee in spraakkunst, uitspraak en vertaling, en twee in literatuur. Het vorig jaar deden 10 studenten met goed gevolg tentamen in de eerste drie onderdelen, in september werd het tentamen literatuur afgelegd. We zijn blij dat het docentschap in de noordelijkste plaats ter wereld waar Nederlands onderwezen wordt, behouden blijft en wensen onze nieuwe collega Ailisto veel succes.
De heer Van der Meer berichtte ons ook dat hij twee woordenlijsten Nederlands-Fins heeft samengesteld van resp. 1400 en 2000 woorden. Het is de bedoeling dat er nog een derde lijst volgt, alsook een lijst Fins-Nederlands. Deze woordenlijsten zouden de aanzet kunnen zijn voor een woordenboekje. Een woord van dank voor dit alles aan oud-collega Van der Meer is wel op zijn plaats.
| |
Frankrijk
Université de Lille III. Met ingang van 1 oktober 1971 heeft het Franse Ministerie van Nationale Opvoeding een lectoraat ingesteld bij de leeropdracht van dr. W. Thys, maître de conférences associé. Lector voor 1971-'72 is de heer lic. E.V. Derluyn (B.). Deze behaalde in 1966 met de grootste onderscheiding het licentiaat in de Germaanse Filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven en was van 1967 tot 1971 als aspirant werkzaam bij het n.f.w.o. In die functie bereidde hij het belangrijkste deel van zijn dissertatie voor over ‘Guido Gezelle en Engeland’. Hij is de auteur van twee bijdragen in Biekorf, resp. over ‘Bruno Vanderstichele van Wevelgem’ (Biekorf 1968 (11-12), pp. 343-8 en ‘De jonge Gezelle en zijn geestelijke oversten’ (Biekorf 1969 (3-4), pp. 76-86), alsmede van een dichtbundel De Geliefden van Altena (Noorderlicht) (Desclée de Brouwer, Brugge, 1969, 85 pp.).
De heer Derluyn behoort tot de kandidaten die zich via ons informatieformulier voor een betrekking hebben aangemeld.
| |
| |
| |
Groot-Brittannië
University of London, Bedford College. Als opvolger van prof. dr. Th. Weevers is aan deze universiteit benoemd prof. dr. R.P. Meijer, voorheen ‘reader in Dutch language and literature’ aan de universiteit van Melbourne. We wensen prof. Weevers, bestuurslid van de ivn, een gelukkig en vruchtbaar ‘otium cum dignitate’ en feliciteren prof. Meijer, die we op zijn nieuwe post - een zeer belangrijke in de extramurale nederlandistiek - alle goeds toewensen.
Aan De Nederlandistiek in het buitenland ('s-Gravenhage 1967) ontlenen we de volgende biografische gegevens over collega Meijer: Dr. Reinder Pieter Meijer werd geboren in Zwolle op 2.1.1926, studeerde 1945-1950 Nederlandse taal- en letterkunde in Amsterdam en was 1948-1950 assistent bij de Dialectencommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Sinds 1959 is hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1951 werd hij aangesteld aan de universiteit van Melbourne, in 1959 kreeg hij de rang van Senior Lecturer, in 1966 die van Reader.
Nog voor het afscheid van prof. Weevers promoveerde mevrouw T.M. Guest, lecturer aan deze universiteit, bij hem op een proefschrift getiteld Some Aspects of Hadewijch's Poetic Form in her Strophische Gedichten. Hierin wordt de dichtvorm van Hadewijch in de ruimste zin grondig onderzocht en gekenschetst. De promotie geschiedde cum laude; prof. Weevers noemde deze dissertatie ‘verreweg de beste die gedurende mijn veertigjarige ambtsperiode tot stand is gekomen’.
(Zie ook onder de rubriek Nagekomen berichten).
| |
Hongarije
Universiteit van Budapest. Via een artikel in de krant (‘Hongaars meisje studeert Nederlands in Budapest’, De Standaard van 6 augustus 1971), kwamen wij in correspondentie met deze studente die ons in een uitvoerige brief in zo goed als feilloos Nederlands om te beginnen de juiste naam van de Universiteit van Budapest meedeelde. Die luidt nl. Eötvös Loránd. Voorts vernamen wij dat zij met ingang van dit academisch jaar Nederlandse letterkunde zal gaan studeren bij prof. Istvan Bernáth. Dat kan nl. pas vanaf het derde jaar. De taalcursussen in het eerste en tweede jaar worden door een Nederlandse docent gegeven, wiens naam zij helaas niet noemde. Wij hopen in ons volgend nummer mee te kunnen delen wie deze docent is.
| |
Portugal
Universiteit van Porto. In het voorjaar van 1971 werd in het kader van het Belgisch-Portugees Cultureel Akkoord een Nederlands lectoraat
| |
| |
opgericht aan de Universiteit van Porto, te bezetten vanaf 1 oktober 1971. De ivn heeft zodra zij het bericht over de creatie van dit nieuwe lectoraat had doorgekregen, een aantal binnen- en buitenlandse hoogleraren-vakgenoten en ook enkele kandidaat-lectoren op de hoogte gebracht. Bij het ter perse gaan vernemen wij dat de instelling van dit lectoraat bij gebrek aan kredieten niet zou doorgaan.
| |
Buiten-Europese landen
Verenigde Staten van Amerika
Het universitair onderwijs in het Nederlands in de Verenigde Staten. Dit is de titel van een bijdrage van onze collega prof. W.Z. Shetter van de Universiteit van Indiana, in Uitleg, het weekblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, van 15 september 1971, nr. 253, blz. 8-11. Het is een boeiend stuk, geïllustreerd, waarin verscheidene facetten van het onderwijs in het Nederlands worden bekeken. Prof. Shetter legt de nadruk op het feit dat Nederlands bijna overal onderdeel van het vak germanistiek is en dan ook bijna altijd onder een Department of German ofwel Germanic Languages ressorteert. Het is nergens hoofdvak en voor zover hem bekend ook nergens bijvak (met uitzondering van Calvin College in Michigan). Als enige leerstoelen (evenwel door historici bezet) noemt prof. Shetter Columbia en Harvard. Zijn artikel was blijkbaar geschreven voor hem de oprichting van de Princess Beatrix Chair aan de University of California at Berkeley bekend was. Maar dan volgt een paragraaf onder de titel ‘In de schaduw’ en wij schrijven daarvan het eerste gedeelte over omdat prof. Shetter de vinger legt op een wonde waaraan de nederlandistiek ook buiten de Verenigde Staten bloedt: ‘Een andere (maar niet onverwachte) kant van dezelfde situatie is dat het Nederlands, omdat het om administratieve redenen in de schaduw van de Duitse taal- en letterkunde moet staan, alleen al daarom onontkoombaar als minderwaardig wordt beschouwd. Trouwens niet helemaal ten onrechte: als cultuurtaal van wereldformaat kan het Nederlands nu eenmaal moeilijk met het Duits vergeleken worden, en weinigen van ons zouden durven volhouden dat de onbekendheid met de Nederlandse letterkunde uitsluitend te wijten is aan de relatieve onbekendheid van de taal. Zolang de Nederlandse taal- en letterkunde punt voor punt een vergelijking met de Duitse moet doorstaan en niet in een bredere historische en culturele samenhang mag worden gezien,
zal zij onvermijdelijk het onderspit delven. En daarbij laat ik een misschien subtiele, beschaafd uitgedrukte, maar daarom niet minder voelbare minachting van onze collega's in de Duitse letterkunde maar onbesproken’.
| |
| |
Er was misschien een zekere moed nodig om deze diagnose onder woorden te brengen, maar prof. Shetter heeft die moed opgebracht. Wat hij gezegd heeft is eigenlijk de kern van misschien de moeilijkste maar tevens de belangrijkste dissertatie die in ons vakgebied zou kunnen worden geschreven.
Een andere kritische noot van Shetter betreft, ‘het bekende en voor ons nog altijd verbazingwekkende gebrek bij vele Nederlanders aan belangstelling voor eigen taal en cultuur. Hoewel men graag ziet dat zijn inspanning ten bate van een bepaalde zaak geapprecieerd wordt, merkt men dat de Nederlander in den vreemde (de neerlandicus natuurlijk uitgezonderd) deze pogingen steevast met grote verbazing begroet, een enkele keer met oprechte vreugde, maar doorgaans met een glimlach waarin een zekere tolerante geamuseerdheid niet te miskennen valt.’ Dat prof. Shetter in deze kritiek niet alleen staat, moge blijken uit gelijksoortige woorden van zijn Parijse collega Brachin, gesproken tijdens de feestelijke bijeenkomst van de Orde van den Prince in Brussel, die elders in dit nummer verslagen wordt (zie rubriek Allerhande).
Gelukkig eindigt Shetter's artikel optimistisch. Hij constateert voor de Verenigde Staten een ‘geweldige uitbreiding [van de nederlandisstiek] in de jaren zestig’. En vooral op grond van de ‘steeds groeiende belangstelling voor interdisciplinaire en comparatistische studies’ verwacht hij dat deze uitbreiding zich zal voortzetten.
Amerikaanse gasten op het Instituut voor Dialectologie in Amsterdam. Een leerling van prof. Shetter, de heer Charles Gehring, bracht in de afgelopen zomer een maand door op het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in Amsterdam. Het doel van zijn bezoek was tweeledig. Enerzijds is de heer Gehring bezig met een proefschrift, waarvoor hij 17e- en 18e-eeuwse Nederlandse brieven, geschreven in Amerika, als materiaal gebruikt. Op het instituut met de lange naam kon hij beschikken over de woordenboeken, grammatica's en andere werken die hij nodig had, terwijl de medewerkers van dit instituut - waaronder de secretaris van de ivn - graag bereid waren hem te helpen bij het lezen en interpreteren van de brieven. Anderzijds bewees hij diensten aan het instituut. Er zijn daar nl. een groot aantal bandopnamen van Nederlandse immigranten in de Verenigde Staten, door het hoofd van de afdeling Dialectologie, dr. Jo Daan, en de medewerker H. Heikens verzameld tijdens een Amerikaanse studiereis van enkele jaren geleden. Dit materiaal is bijeengebracht met de bedoeling na te gaan, of en in hoeverre de Nederlandse dialecten en het Fries zijn blijven leven op Amerikaanse bodem. Bij het afluisteren, transcriberen
| |
| |
en interpreteren van deze banden was de hulp van iemand die zowel het Nederlands als het Amerikaanse Engels beheerste, natuurlijk van grote waarde.
In dezelfde tijd was een andere Amerikaan, de heer Timothy Guile, ook een zeer geregelde gast op bovenstaand instituut. De heer Guile, die Duits studeerde in Freiburg im Breisgau en linguïstiek in Chicago, is van huis uit geen neerlandicus. Hij bracht zich door zelfstudie in Amerika wat Nederlands bij, kwam naar Nederland, woonde acht maanden in een dorpje in Groningen en twee maanden in Amsterdam, en leerde op die manier de Nederlandse taal buitengewoon goed. Hij is van plan een proefschrift te schrijven over ‘universele fonologie’, waarin hij algemene fonologische regels in natuurlijke talen wil opsporen: vooral in Germaanse talen en ook in de Nederlandse dialecten. Geïnteresseerd als hij was in de levende taal, raadpleegde hij op het instituut niet alleen boeken en tijdschriften, maar beluisterde ook bandopnamen en gebruikte de medewerkers als ‘native speakers’, die te oordelen hadden over de grammaticaliteit van bepaalde zinnen. Wel wetend dat taalkundigen, die (teveel) over de taal nadenken, niet de beste informanten zijn, interviewde hij niet alleen de ‘eggheads’, maar ook de portier-telefonist en de concierge.
University of California at Berkeley. Op een diep oranje poster voorzien van het Nederlandse wapenschild heeft het Department of German van de UCB aangekondigd:
‘the establishment of a Chair in Dutch Studies, endowed by the Government of The Netherlands
The Princess Beatrix Chair of Dutch Language, Literature & Culture
Holder of the Chair is Professor Johan Pieter Snapper. Backed by university library holdings of 80.000 volumes of works in Dutch, the Chair allows for the expansion of the Dutch curriculum toward a major in Dutch. A graduate program is being planned.
Courses offered: 1971-72
|
Dutch 101 |
Elementary Dutch |
Dutch 150 |
Introduction to Dutch Literature |
Dutch 102 |
|
Dutch 103 |
Intermediate Dutch |
Dutch 160 |
Literature of the Lowlands in English Translation |
Dutch 104 |
Advanced Dutch |
|
Dutch 130 |
Composition and Conversation |
Dutch 199 |
Special Studies in Dutch for Advanced Students |
| |
| |
A limited number of Teaching Assistantships and Fellowships (NDEA Title VI) is available to prospective graduate students. Inquiries should be addressed to the Chairman, Department of German, University of California, Berkeley, California 94720.’
Dit is een gelegenheid om onze collega Snapper van harte te feliciteren met de instelling van The Princess Beatrix Chair. Wij wensen hem alle succes toe.
Capital University, Columbus, Ohio. Prof. dr. G.B. Droege stuurde ons een uitgebreid verslag van de Nederlandse cursus, die hij in januari van dit jaar gaf en waarover wij al berichtten in N.e.M.-16, blz. 24. Het was voor het eerst dat er in de staat Ohio Nederlands werd gedoceerd. Prof. Droege toont zich zeer tevreden over het resultaat van de cursus, en verklaart het succes voor een niet onbelangrijk deel uit het gebruik van ‘het uitstekende leerboek Speak Dutch door Prof. dr. Walter Lagerwey’. De meeste studenten zullen hun studie van het Nederlands voortzetten: misschien in januari 1972 in Columbus, maar nog liever in een Nederlandssprekende omgeving: Nederland, België of de Nederlandse Antillen.
The University of Kansas, Center for Flemish Art and Culture. Aan de University of Kansas, Lawrence, Kansas, werd een centrum opgericht dat tot doel heeft de studie van de Vlaamse kunst en cultuur. In een vergadering, gehouden op 11 februari 1971, werd het bestuur van het centrum geïnstalleerd. Het bestaat uit de volgende professoren: Dean Cobb, Dean Snyder, Marilyn Stokstad (chairman, History of Arts), Milton Steinhardt (chairman, Music History), Kenneth S. White (director, International Theatre Studies), Victor Timmerman (Visual Arts), Richard Kay, and Erik Larsen. De Belgische Consul-generaal in Chicago is ex officio lid van het bestuur. Prof. Erik Larsen (History of Art) werd tot directeur van het centrum aangesteld. Mrs. Maureen Hollis is secretaresse. Er wordt o.m. gedacht aan een programma van taalcursussen en de oprichting van een ‘Flemish Chair’. Ook wil men zoveel mogelijk ‘departments’ bij de activiteiten van het centrum betrekken en men heeft als inzet een vijfjarenplan opgesteld. Prof. Larsen heeft in de eerste helft van 1971 overvloedig met het Ministerie van Nederlandse Cultuur te Brussel overleg gepleegd. Het dagelijks bestuur van de ivn verwacht binnenkort bij de besprekingen te worden betrokken. Wij hopen in onze volgende nummers meer over het Center for Flemish Art and Culture te kunnen meedelen.
University of California, Los Angeles. Dank zij de vroegtijdige inlichtingen van de betrokken docent, konden we al enkele maanden vóór de
| |
| |
aanvang van het studiejaar 1971-'72 in de jongste Docentenlijst opnemen, dat er aan deze universiteit een nieuwe Assistant Professor is aangesteld. Het is dr. J.G. Kooij, geboren in 1940, die Nederlands en Algemene Taalwetenschap studeerde aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn doctoraal in 1965 werd hij wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Algemene Taalwetenschap. Zijn publikaties liggen op het terrein van de taalkunde en de stilistiek. In mei 1971 promoveerde de heer Kooij op een proefschrift over Ambiguity in Natural Language.
Het programma voor het jaar 1971-'72 omvat vijf cursussen, te verdelen over de verschillende trimesters, nl.: elementary Dutch, elementary Afrikaans, elementary readings Dutch and Afrikaans, literature in translation, en special studies. Tevens worden er Extension Courses gegeven.
De heer Kooij deelde ons mee, dat zijn officiële leeropdracht luidde: Assistant Professor of Dutch, Flemish and Afrikaans, maar dat hij het als een van zijn eerste taken zag aan deze bekende ‘spraakverwarring’ een einde te maken. In de Docentenlijst hebben we hem dan ook maar alvast vermeld als: Assistant Professor of Dutch and Afrikaans.
State University College, Cortland, New York. Wij vernemen dat de heer Hugo J. Uyttenhove, zelf nog student, verleden jaar aan dit University College voor 35 studenten een cursus Nederlands gegeven heeft, met een efficient resultaat, naar hij zelf bevestigt. Half september 1971 zou de cursus weer opnieuw van start zijn gegaan, deze keer echter op kosten van de docent zelf. De heer Uyttenhove vraagt ons boeken of tijdschriften. Wij hebben om nadere inlichtingen verzocht, waarna wij zullen nagaan wat eventueel voor hem kan worden gedaan.
| |
Zuid-Afrika
Gastcolleges prof. Caron. In een brief van 29.3.1971 ontvingen wij van prof. Caron, inmiddels emeritus hoogleraar van de Vrije Universiteit in Amsterdam, een kort verslag van een reis naar Zuid-Afrika, die hij gemaakt heeft van 3 augustus tot 7 oktober 1970. De reis vond plaats in het kader van het cultureel verdrag Nederland-Zuid-Afrika. Prof. Caron bezocht achtereenvolgens de plaatsen: Pretoria, Kaapstad, Belville, Stellenbosch, Port Elizabeth, Grahamstad, Alice (Fort Hare), Durban, Pietermaritzburg, Ngoye (Zoeloe-universiteit), Bloemfontein en Johannesburg. Omdat hij 10 dagen voor het geplande einde van zijn reis ziek werd, kon het voorgenomen bezoek aan Potchefstroom helaas niet doorgaan. In al de genoemde plaatsen heeft prof. Caron colleges gegeven of discussies gevoerd. Er werd een keus gemaakt uit de volgende onderwerpen:
| |
| |
- | het oudste Nederlands (de pennekrabbels van Oxford: Hebban olla vogala....); |
- | de taal gesproken door Jan van Riebeeck en de zijnen; |
- | een muzikaal woordenspel bij de dichters Hooft en Shakespeare; |
- | de relatie van hoofd- en bijzin. |
De bijeenkomsten waar prof. Caron sprak waren niet altijd strikt universitair van karakter. Alle voordrachten werden in het Nederlands gehouden en soms werden ze op de band opgenomen. Prof. Caron was zeer tevreden over de organisatie door de plaatselijke comités.
Rhodes-Universiteit, Grahamstad. Wij vernemen, dat dr. W.F. Jonckheere begin 1972 weer als lector in dienst zal treden bij prof. Antonissen aan deze universiteit. Dr. Jonckheere was tijdelijk lector aan de universiteit van Port Elizabeth, en verblijft sinds juli '71 voor studiedoeleinden in België.
Potchefstroomse Universiteit vir C.H.O. Dr. D.P. Wissing, lector aan deze universiteit, is op 28.5.'71 gepromoveerd bij prof. Schultink, hoogleraar in de algemene taalwetenschap in Utrecht. De titel van zijn proefschrift is: Fonologie en morfologie van die simplekse selfstandige naamwoord in Afrikaans; 'n transformasioneel-generatiewe beskrywing.
|
|