december 1954 te Burgsteinfurt bij Munster plaats vond (sindsdien werden er in Duitsland conferenties op nationale basis belegd in 1956, 1960 en 1966) en op onze colloquia te 's-Gravenhage (1961) en te Brussel (1964). Hoewel wij er ons van bewust zijn hoe moeilijk oplosbaar deze problemen zijn, en ofschoon wij weten dat er op de Haagse en Brusselse ministeries aan gewerkt wordt, toch is het teleurstellend, dat de vorderingen op dit gebied zo tergend langzaam tot stand komen.
Sub 1.b:
Een voorbeeld van de schade die de huidige toestand aan de nederlandistiek buitengaats berokkent, is o.a. het voortijdige vertrek van Drs. J.P. Ponten uit Giessen-Marburg, een onzer bekwaamste en actiefste lectoren (zie o.a. de uitnemend door hem georganiseerde excursie naar Nederland en Vlaanderen in sept. 1964 en het uitstekend en leerrijk verslag hiervan dat onder zijn leiding tot stand kwam; ook zijn voortreffelijk artikel in ‘Ons Erfdeel’, jrg. IX, no. 4) die, hoewel ervan overtuigd dat een lector minstens 5 jaren op zijn post zou moeten blijven, om althans één generatie van studenten gedurende haar gehele studieduur te kunnen begeleiden, na enkele jaren naar Nederland moest terugkeren, daar de zorgen voor de toekomst van zijn gezin hem daartoe dwongen. Als ‘dank’ voor zijn pionierswerk voor de Nederlandse Cultuur in het buitenland werd hem thans als wetenschappelijk ambtenaar te Groningen een lager salaris toegekend dan zijn generatiegenoten die binnen de landsgrenzen gebleven waren, daar hij in dienstjaren bij hen achterstond.
Voorstel van Prof. Dr. K. Heeroma. Een bijzonder behartigenswaardig voorstel, waarvan de verwezenlijking o.i. vrijwel alle moeilijkheden betreffende de status van de docenten zou wegnemen, deed Prof. Heeroma tijdens de ‘Conferentie van Hoogleraren en Lectoren in de Nederlandistiek in het Duitse taalgebied’, 27 en 28 oktober l.l. te Bonn-Keulen gehouden (zie elders in dit blad). Prof. Heeroma stelde voor, dat de afgestudeerde nederlandisten (dus doctorandi of doctores in de nederlandistiek, liefst met de taal van hun land van werkzaamheid als bijvak, of nederlandisten met een middelbare akte A en B) die aan buitenlandse universiteiten gaan doceren, evenals binnenlandse leraren bij het vhmo de status van Rijksambtenaar zouden verkrijgen, waardoor alle voor deze groep geldende sociale voorzieningen ook voor de buitenlandse docenten zouden gelden.
Opmerking hierover van de Werkcommissie. Zou deze regeling tot stand komen, dan zou dit naar het oordeel van de Werkcommissie tevens tot gevolg hebben dat de buitenlandse universiteiten langzamerhand tot het inzicht zouden komen, dat geen volwaardige leerkracht op haar verzoek een lectoraat te aanvaarden zal ingaan, tenzij het salaris dat zij aanbieden, ongeveer met dat van een leraar in het binnenland overeenkomt. Universiteiten die een lager honorarium bieden, zullen zich dan tevreden moeten stellen met kandidaten die hun functie min of meer als een stipendium beschouwen, tijdens de duur waarvan zij zich voor hun doctoraal examen willen voorbereiden en die dus na weinige jaren weer verdwijnen. Deze laatsten zouden natuurlijk dan ook buiten de bovengenoemde regeling vallen.
Sub 1.e:
Moeilijkheden in dit opzicht ondervond Dr. A.J.M. van Seggelen te Straatsburg, wiens lectrice-assistante Mej. B. Vlugter, zoals bovenvermeld, aan het eind van het studiejaar 1965-'66 naar Nederland was teruggekeerd. De Heer van Seggelen nu had in de ontstane vacature willen voorzien door aan de Faculteit ter benoeming voor te dragen Drs. A.H.M. Pouw, leraar te Voorburg, wiens studievakken en hoedanigheden hem voor deze post bijzonder geschikt maakten. Ondanks pogingen aangewend door de Doyen der Faculteit te Straatsburg en, met ondersteuning van de Werkcommissie, door Dr. van Seggelen zelf, werd door het Ministerie van Defensie geweigerd het lerarenuitstel dat de Heer Pouw genoot, te handhaven, indien hij het lectoraat te Straatsburg aannam; waarop deze zich genoodzaakt zag het aanbod af te wijzen. Het motief van Defensie was het lerarentekort in Nederland zelf. Hier werden dus de belangen van de nederlandistiek extra muros als vanzelfsprekend bij die van intra muros achtergesteld, een oordeel dat o.i. niet tot de competentie van de Minister van Defensie, doch tot die van zijn ambtgenoot van O. en W. behoort. Hiermee in overeenstemming is dat aan een zelfde verzoek kort tevoren ingediend door Drs. R.G.M.G. Leclercq, benoemd tot Nederlands lector te Würzburg, waaromtrent het Ministerie van Defensie aan dat van O. en W. om advies had gevraagd, het gevraagde uitstel wèl werd verleend. Van de vijf genoemde problemen schijnt dit dus wel het minst moeilijk oplosbare.