Lic. J.L. de Meester meldt, dat er zich voor zijn drie taalcursussen, lectuuroefening en inleiding in het Middelnederlands tezamen, in het wintersemester 1964-'65 38 studenten aanmeldden, voor het zomersemester staat er een Vondeloefening en een college in Nederlandse cultuurgeschiedenis op het programma, tezamen 11 uur per week.
Drs. L. Ross (Munster) zond ons een door hem uitgewerkte literatuurlijst voor 6 semesters die voor de amateur-neerlandisten als leidraad, voor de vakstudenten als plichttaak en voor hem zelf als programma bedoeld is. Ook hij schijnt niet over gebrek aan belangstelling te klagen te hebben. Hij laat soms op het uur van zijn literatuurcursus gastsprekers optreden. Zo Drs. K.G. Lemstra, assistent van Prof. Stuiveling, over ‘Oude literaire tijdschriften in Nederland, 1680-1740’ en Drs. A. Kraak, assistent van Prof. Hellinga, over de theorieën van Chomsky en haar toepasbaarheid op de moderne Nederlandse taalwetenschap. De Heer Kraak maakte bovendien een weekeindexcursie naar het Universitätslandheim Rothenberge mee, waar hij aan twee gedichten van Marsman en Achterberg de methode van moderne tekstinterpretatie demonstreerde.
De Heer A.J.M. Wethlij (voorh. Marburg, thans Lund, Gotenburg) liet ons weten, dat hij op 10.7.1964 te Nijmegen zijn doctoraal examen in de Nederlandse Taal- en Letterkunde cum laude had afgelegd.
Onze hartelijke gelukwensen!
Drs. P.J. Meertens, Directeur van het Nederlands Dialectenbureau te Amsterdam schreef ons in april 1964 omtrent een bezoek aan de Universiteit te Leipzig, waar hij in december 1963 enige lezingen heeft gehouden, en zijn kennismaking met Dr. K.R.G. Worgt, die kort daarop als gastdocent voor een half jaar naar Finland vertrok:
‘U kent Dr. Worgt waarschijnlijk en weet dat hij zelf uitstekend Nederlands spreekt en schrijft. Het was een verrassing voor mij, te constateren dat ook zijn studenten, ongeveer een twintigtal, zulke vorderingen hebben gemaakt in onze taal. Ik heb met hen hele gesprekken gevoerd in het Nederlands, en bemerkte daarbij dat zij niet alleen een degelijke kennis bezitten van de taal, maar dat ook onze literatuur en cultuur hen niet vreemd is. Ik heb aan andere Duitse universiteiten wel eens andere ervaringen opgedaan.’
In het vorige nummer van ons blad deelden wij reeds iets mee omtrent de pogingen van Prof. Dr. E. Krispijn van de Universiteit van Pennsylvania te Philadelphia het Nederlands in de Modern Language Association een volwaardige ‘group’-status te bezorgen. Hij stelde zich hiertoe in verbinding met de Nederlandse Ambassade te Washington en zocht, als opvolger van Prof. S.L. Flaxman als ‘discussion leader’ van de ‘Netherlandic Conference’ van de eind december te Washington te houden M.L.A. meeting, in een schrijven van 24.8.1964 de steun van een aantal vooraanstaande collega's. In januari j.l. berichtte Prof. Krispijn ons, dat de ‘Executive Council’ van de M.L.A. door onvoorziene omstandigheden betreffende de door hem ingediende petitie nog geen beslissing had genomen. Deze zou nu waarschijnlijk einde maart vallen. Wel aanvaardde de conferentie echter een plan om gezamenlijk een lijst op te stellen van ‘worthwhile research problems and projects in Netherlandic studies’ met bibliografische gegevens betreffende in de V.S. beschikbare bronnen.
Prof. em. Dr. Sumitaka Asakura (Tokio), die ons i.d.t. een aantal van zijn werken voor de Centrale Verzameling schonk, waaronder een beknopt Nederlands-Japans woordenboek van zijn hand, berichtte ons, dat hij reeds geruime tijd met een omvangrijker woordenboek bezig is. Daar zulk een object voor een Japanse uitgever niet zo aantrekkelijk is, verzochten wij Prof. Asakura om nadere inlichtingen en boden hem aan t.z.t. naar middelen en wegen te zoeken om deze publicatie mogelijk te maken.