Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 112
(2008)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||
Kroniek-kort
| |||||||||||
PijpelijntjesIn 1904 verscheen in Amsterdam een 218 bladzijden tellende roman Pijpelijntjes. De schrijver was een Amsterdamse onderwijzer, Jacob de Haan, toen 22 jaar oud. Het boek was opgedragen ‘Aan goede A. Aletrino (Voorwinter 1904.)’. In het boek gaan de vrienden Sam en Joop, nadat elk van hen op straat is gezet, samenwonen in de PijpGa naar eind1. De relatie tussen de vrienden kent vele strubbelingen, zeker als Sam thuiskomt met een vriendin.
Al worden naast Pijpelijntjes (1904) en Pathologieën (1908) zijn twee dichtbundels Het joodsche lied (1915 en 1921) genoemd, die volgens kenners een hoogtepunt vormen in de joodse lyriek, Pijpelijntjes zou het leven van Jacob de Haan blijven beheersen: het boek kostte hem zijn baan als redacteur aan het SDAP-blad Het Volk. De journalist en politicus P.L. Tak, die hem had aangemoedigd eens een jongensboek te schrijven, had alles verwacht, maar dit niet. Op 9 juni 1904 schreef Tak aan De Haan (Simons: 225):
Mijnheer De Haan, Gister heb ik het door u uitgegeven boek ‘Pijpelijntjes’ gelezen. Het zal u duidelijk zijn, dat na het verschijnen van dit boek, dat voor mij en zeker vele anderen een zeer ongewenschte verrassing was, uwe medewerking aan het Zondagblad van Het Volk moet eindigen. Wij wachten dus geen copy meer van u. Met beleefden groet, P.L. Tak Na deze brief zocht De Haan steun bij de bekende Tachtiger Lodewijk van Deyssel, die immers ook een ‘onzedelijk boek’ had geschreven: Een liefde (1888). In een brief aan Van Deyssel schrijft hij (zie Simons: 229-230): Geachte heer Van Deyssel, ik heb een boek geschreven ‘Pijpelijntjes’ en daar komt in voor 't leven van 'n homosexueele jongen. En over dat boek hebben menschen, die ik zeer vereerde, dadelijk na 't verschijnen zoo'n geweldige herrie gemaakt, dat ik 't heb teruggenomen van den uitgever. Nu zou ik graag willen vragen of ik u dat boek eens sturen mag en of u er dan uw oordeel over zeggen wilt. U vindt toch niet, dat je over ‘onzedelijke’ (dat zeggen ze) dingen niet schrijven mag. Waar of niet? Wilt u me dat genoegen doen? Dan zal ik mijn exemplaar zenden. De andere zijn al vernietigd. [...] Na een opmonterende reactie van Van Deyssel schreef De Haan hem meteen terug (Simons: 230/1): [...] Mijn broodsbetrekking, waarvan ik goed leven kon en ook leven moest, is mij tegen September opgezegd, en zeer zal het de vraag wezen, of deze misdadige man, die u schrijft, iets anders vinden kan. Nooit heb ik de menschen zoo bruut en zoo barbeestig gevonden, als nu, en daarom hield uw brief mij er zoo weer wat op. Aletrino is ook zeer boos op mij. Hij houdt wel van mij, maar dit is hem te erg geweest. 't Is een ellendige tijd. Ziet u, als ik wat ouder was (ik ben anders al 22 geweest), dan ging 't wel, maar nu heb ik te weinig ondervinding, om mij er goed doorheen te werken. En de eerste boom de beste, dat is me nog wat te stoïcijns. [...]
Jacob de Haan was zijn baan als onderwijzer in de Pijp kwijt en na het verschijnen van Pathologieën werd hij zelfs als ‘onbenoembaar voor het onderwijs’ aangemerkt. Zijn vriend, de arts, criminoloog en letterkundige Arnold Aletrino, had samen met De Haans verloofde de oplage van het boek al vrijwel doen verdwijnen: het was immers aan hem opgedragen en de hoofdpersonen droegen de roepnamen Joop en Sam, de roepnamen van De Haan en Aletrino - en ook Jacobs verloofde was natuurlijk niet blij met de strekking van het boek. Het hielp niet dat er een gewijzigde uitgave kwam met als ondertitel Het leven van Cor Koning en Felix Deelman, Amsterdam 1904), Joop en Sam waren en bleven de namen waarom het ging. In 1907 trouwde Jacob Israël de Haan, zoals hij zich inmiddels was gaan noemen, uiteindelijk toch met de negen jaar oudere arts Johanna van Maarseveen. Zijn omgang met haar bracht hem in een intellectueel milieu en dat bespoedigde in zijn carrière. Het huwelijk liep overigens snel op de klippen, maar het is nooit ontbonden. Het tweede deel van Pijpelijntjes, dat al gereed was, is | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
nooit verschenen. Wel waren enkele fragmenten ervan gepubliceerd in De Nieuwe Gids, maar het manuscript hiervan is tot op heden onvindbaar gebleven. (Simons: 229) | |||||||||||
Jodendom en zionismeDe Haan was rechten gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 1916 op rechtskundige significa, een begrip waarbij onmiddellijk aan Frederik van Eeden gedacht moet worden, tot wiens vriendenkring hij dan ook behoorde. Inmiddels was hij lid geworden van de Nederlandsche Zionistenbond. Hij leerde Hebreeuws en ontwikkelde zich in orthodoxe richting. Na een privaatdocentschap aan de Universiteit van Amsterdam, dat niet resulteerde in een hoogleraarschap, trok de nu orthodoxe jood en zionist in 1919 naar Palestina. Daar schreef hij als correspondent van het Algemeen Handelsblad een kleine vierhonderd zeer informatieve reisverslagen.
Een strofe uit zijn ode ‘Aan een joodschen boer’ balt allerlei gewaarwordingen samen die de kersverse immigrant voelde bij de ontmoeting van een boer in het beloofde land:
Een jonge, joodsche boer breed in zijn schouders.
Hij spreekt het Hebreeuwsch der eeuwen met mij.
Verdreven uit Rusland waren zijn ouders,
Hij voelt zich meester van het land en vrij.
De romanschrijver was ook dichter geworden. Hij werd docent rechten aan de Government Law School in Jeruzalem (1920) en publiceerde daarnaast over de gevolgen van de joodse vestiging in het door Palestijnen bewoonde Palestina. In het levensgevaarlijke, maar ook zo uitdagende ontmoetingspunt van godsdiensten en culturen dat het Midden-Oosten nog steeds is, voelde de gecompliceerde en zo vrijzinnig gevormde, maar uiteindelijk zeer orthodoxe jood De Haan zich toch niet thuis: een kwatrijn uit zijn bundel met 900 Kwatrijnen (1924) drukt dat moeilijke, gespleten gevoel van de landverhuizer op universele wijze uit, in een zangerige eenvoud die je zomaar meeneemt:Ga naar eind2 | |||||||||||
OnrustDie te Amsterdam vaak zei: ‘Jeruzalem’
En naar Jeruzalem gedreven kwam,
Hij zegt met een mijmerende stem:
‘Amsterdam, Amsterdam.’
Terug naar Amsterdam wilde Jacob de Haan, toen hij oog kreeg voor de problemen die de massale vestiging van joden bracht in een land dat bevolkt werd door Arabieren. Het waren echter zijn activiteiten voor een joods-orthodoxe groep onder leiding van Chaim Sonnenfeld, die een definitief breekpunt met zijn zionisme teweegbrachten. De groep rond Sonnenfeld wilde een theocratische staat en ontzegde de zionisten het recht namens het joodse volk te spreken. In die uiterst gecompliceerde politieke verhoudingen in de Britse tijd werd De Haan dus uiteindelijk anti-zionist. Zijn openlijke omgang met de Arabieren maakte zijn situatie nog hachelijker. In 1924, vlak voor zijn vertrek naar Londen als leider van een agoedistische missie,Ga naar eind3 schoten enkele extremistische zionisten hem als verrader neer. Pas in 1985 werd duidelijk dat het om de zionistische bevrijdingsorganisatie Hagana ging. De moord op Jacob Israël de Haan was de eerste politieke moord in joods Palestina.Ga naar eind4
Jacob Israël de Haan is allerminst vergeten, blijkt uit de vele geschriften van en over hem die nog steeds verschijnen. Zijn levensthema's zijn actueler en mondialer dan ooit. Leven en werk strijden om de voorrang in de belangstelling voor deze opmerkelijke schrijver. Zijn zuster Carry van Bruggen bezorgde nog in zijn stervensjaar zijn gebundelde stukken over Palestina. En onder de vele levensbeschrijvers mag met ere de historicus Jaap Meijer worden genoemd, die een biografie over hem schreef - De zoon van een gazzan. Het leven van Jacob Israël de Haan 1881-1924 (1967) - en werk van hem vertaalde in het Hebreeuws. En nog in 2002 verscheen van Rob Delvigne en Leo Ross Een uitmuntend letterkundig kunstenaar. Opstellen over Jacob Isarël de Haan. Laten we dat straatje maar vergeten. | |||||||||||
Bronnen
Els Ruijsendaal |
|