Nederlands van Nu
Jaargang 56 - juli 2008
Lage landen, mooie namen
Overal bos
Riemer Reinsma
In de rubriek Lage Landen, Mooie Namen besteedt Riemer Reinsma aandacht aan de herkomst van geografische namen in Nederland en Vlaanderen. Namen van steden en dorpen, rivieren en beken, heuvels, landstreken, wegen en straten, en zo meer. In deze aflevering: bosnamen.
Tegenwoordig is Nederland maar magertjes bebost: acht procent. En Vlaanderen doet het met zijn elf procent niet veel beter. Toch hoef je maar een blik op de landkaart te werpen om te zien dat dat vroeger radicaal anders was: het wemelt van de plaatsen waarin woorden als bos, woud (wold) en hout zitten. En dat klopt. De in bossen gespecialiseerde historicus Buis (Historia forestis - Nederlandse bosgeschiedenis, 1985) schat dat het noorden van Nederland in de Frankische tijd voor tachtig procent met bos bedekt was.
Maar hoe zagen die bossen eruit? Daarover hebben de meningen op sommige punten wel eens verschild. Volgens de geoloog C.H. Edelman (Over de plaatsnamen met het bestanddeel woud en hun betrekking tot de bodemgesteldheid, 1955) waren de rivieren in het lage westen van Nederland in de vroege middeleeuwen omzoomd met vloedbossen: heuse oerwouden met woudreuzen. Galerijwouden, zoals langs de Amazone, maar dan met andere boomsoorten. Maar Gerald van Berkel en Kees Samplonius melden in hun boek Nederlandse plaatsnamen (2006) onder het lemma Akkerwoude dat zulke bossen uit lage bomen, zoals elzen, bestonden, en wilgenstruiken.
Bossen waren er ook in streken waar zich nu alleen nog weilanden of akkers uitstrekken. Zo is het Noord-Hollandse Scharwoude genoemd naar een woud bij een scaer, een Middelnederlands woord voor een steile oever. Zuidwolde (Groningen) lag bij of in een zuidelijk bos, niet ver van Noordwolde. 's-Hertogenbosch is genoemd naar een bos dat toebehoorde aan de hertogen van Brabant; de stad ontstond bij een hertogelijk jachthuis. En Berkhout (Noord-Holland), nu in een eindeloos lijkend polderlandschap, is genoemd naar een berkenbos. Een bosnaam lo zit in Vriescheloo (Groningen). Wat vriesche betekent is niet bekend.
Bos, woud, lo en hout waren geen synoniemen, in elk geval niet allemaal. Ze dateren ook niet allemaal uit dezelfde tijd, en zijn niet allemaal in dezelfde streken gangbaar geweest. Wat ze wel met elkaar gemeen hebben, is dat de oorspronkelijke vorm en betekenis allerminst zeker zijn. Vermoedens zijn er wel. Bos betekende oorspronkelijk waarschijnlijk ‘bundel’ en vandaar ‘struik’ en ‘woud’. Hout komt misschien van een Indo-Europese wortel die ‘steken, hakken’ betekent. Over woud circuleren er drie uiteenlopende theorieën, die erop neerkomen dat het in een grijs verleden ofwel ‘haar’ betekende, ofwel ‘dal’, ofwel ‘wild’ (dan zouden wild en woud verwante woorden zijn). Het woord lo gaf waarschijnlijk aan dat er zich in het desbetreffende bos menselijke activiteiten afspeelden: men kapte er bijvoorbeeld hout of liet er varkens rondscharrelen.
Is er enig systeem te ontwaren in die ogenschijnlijke namenchaos? Toch wel. Namen met woud (of wold) slaan op moerasbos in laag gelegen gebied, vooral langs rivieren. Volgens Van Berkel en Samplonius (lemma Woud) gaat het daarbij om een ondergrond van veen of klei, begroeid met wilgenstruiken en andere lage bomen. Ook de Friese Wouden, in het oosten van Friesland, danken hun naam aan de moerasbossen die langs de laag gelegen riviertjes lagen. Op het hoogveen tussen de riviertjes groeide bijna alleen heide.
Een moerasbos was naar alle waarschijnlijkheid in oorsprong ook het Zoniënwoud. Het woud is genoemd naar de rivier de Zenne, die in de vroege middeleeuwen de westelijke begrenzing was, zo meldt de Algemene Geschiedenis der Nederlanden. In 1159 heette die Saina; de naam komt uit het Keltisch en betekent ‘waterloop’. De naam Zoniënwoud zal dus aanvankelijk alleen betrekking heb-