| |
| |
| |
Recensies
Gentse rechtspraak
J. Decavele & C. Vandewal (red.), De tempel van Themis. Gent - 160 jaar gerechtsgebouw en rechtspraktijk, Snoeck, Gent, 2007, 255 pp., ISBN 978 90 5349 634 3. Prijs: ‼ 38,-.
Er is iets eigenaardigs aan de hand met de belangstelling voor justitie. Blijkbaar boeit dat thema mensen alleen op korte termijn. Dat zou je toch kunnen afleiden uit de vaststelling dat processen, rechtbanken en vonnissen wel prominent aanwezig zijn in de pers, maar nauwelijks aandacht krijgen in de geschiedschrijving. Dat dat een manco is in het historische wereldje, wordt terdege beseft: recent nog namen de federale diensten voor wetenschapsbeleid het initiatief een interuniversitaire attractiepool op touw te zetten ter bevordering van de studie van Justitie en samenleving: sociaal-politieke geschiedenis van justitie in België, 1795-2005.
Het siert de auteurs van De tempel van Themis dat zij niet gewacht hebben op enig beleidsinitiatief om aandacht te schenken aan de Gentse gerechtsgeschiedenis. De honderdzestigste verjaardag van het oude gerechtsgebouw aan het Koophandelsplein en de bouw van een nieuw gerechtsgebouw aan de Opgeëistenlaan (Rabot) was een voldoende en gepast alibi om op zoek te gaan naar bekende en minder bekende aspecten van het leven in en om ‘het Paleis’.
Dat dat leven blijk gaf van diversiteit, valt af te leiden uit de structuur van het boek. In een eerste hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de bouwgeschiedenis van het oude gerechtsgebouw, zowel in zijn opbouwfase in de jaren 1836-1846 als in de heropbouwfase na de brand van 1926. Dat is een gedroomde gelegenheid om aandacht te besteden aan de enigszins miskende Gentse architect Louis Roelandt, aan wie Johan Decavele al meerdere bijdragen heeft gewijd. Uiterlijk in 2010 zou overigens een monografie aan Roelandt worden gewijd, het resultaat van een onderzoeksproject van de Gentse universiteit. Wij kijken er alvast naar uit.
Van het gebouw naar de mensen erin: het tweede hoofdstuk, al te bescheiden In en om het justitiepaleis geheten, behandelt op haast exhaustieve wijze de organisatie van de justitie in de Arteveldestad, met ruime aandacht voor markante, maar vergeten magistraten als Léonard Ganser of Napoleon de Pauw. Die lijn wordt doorgetrokken in het derde hoofdstuk, dat een vijftal ophefmakende processen beschrijft.
Veel goeds kan worden gezegd over de poging om het macro- en het microniveau van het gerechtelijke leven samen te brengen. De wijze waarop dat gebeurd is, laat de lezer echter wat in de kou staan. Dat het proces van de Ronsese oorlogsburgemeester Leo Vindevogel veel leert over epuratie en repressie (opsporing en bestraffing van collaborateurs na de Tweede Wereldoorlog), kunnen we nog wel aannemen, maar wat leert het proces-Horion ons over de visies op misdaad en straf die dominant waren in de jaren tachtig van de vorige eeuw? Hoe gingen de magistraten en advocaten die werden voorgesteld in het tweede hoofdstuk om met de juridische en maatschappelijke vragen die zij in het derde hoofdstuk te verwerken kregen? En op welke manier waren zij dan representatief voor hun tijd - of net niet? Zeker, dat slag vragen is niet eenvoudig te beantwoorden, maar ze komen wel onvermijdelijk op bij de lezer die beide verhalen na elkaar leest. Dit is overigens geen verwijt aan het adres van de auteurs, maar een logisch gevolg van onze beginopmerking: het is meer dan tijd dat werk wordt gemaakt van een grondige studie van de gerechtsgeschiedenis.
Perfect in de classicistische traditie van Roelandt, die symmetrie hoog in het vaandel had, eindigt het boek met een hoofdstuk over de bouwgeschiedenis van het nieuwe gerechtsgebouw. Ook daar zullen mensen gestalte geven aan het recht, ook daar zullen ophefmakende processen plaatsvinden. Hopelijk wordt bij de voorstelling van een gedenkboek over de eerste eeuw van het gebouw aan het Rabot herinnerd aan de pioniersarbeid van de auteurs van De tempel van Themis.
Frank Judo
| |
| |
| |
Bijbelse woorden
Bart Mesotten, Valse profeten - Honderden Bijbelse woorden en uitdrukkingen te gast in het Nederlands, Uitgeverij Altiora, Averbode, 2007, 648 pp., ISBN 978 90 317 2523 6. Prijs: € 36,50.
Van Bart Mesotten kenden we al Binnenkijken in woorden (1996), Rondneuzen in woorden (2000) en Van Aalmoes tot Zwitserse garde (2005). Elk van die werken over woordgeschiedenis en etymologie hebben we in dit tijdschrift besproken. De auteur is theoloog en we begrijpen dus zijn belangstelling voor woordenschat in de religieuze en kerkelijke sfeer en voor Bijbelse uitdrukkingen.
Hij heeft het ook over woorden die niet echt Bijbels zijn, maar in de Bijbel een specifieke connotatie kregen, zoals Broeders en Zusters. Verder gebruikt hij woorden die een verre wortel hebben in de Bijbel, bv. de heren der schepping. Sommige spreekwoorden komen letterlijk uit de Bijbel, zoals Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in. Andere woorden verwijzen naar Bijbelse toestanden, zoals de verloren zoon, maar sommige kregen in figuurlijke zin een andere betekenis, bv. het gouden kalf. De Bijbel speelt een rol in de volkskunde en de iconografie. Sint-Pieter is in vele moppen de portier van de hemel en hij wordt voorgesteld met twee grote sleutels, omdat Jezus tegen Petrus zei: ‘Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven.’ Eveneens werden opgenomen uit de Latijnse Vulgaatvertaling van de Bijbel: Consummatum est; De profundis; Nihil novi; Ecce homo enz.
De schrijver behandelt ook alleen die woorden en uitdrukkingen die algemeen aanvaard en bekend zijn en die tot het gewone eigentijdse taalgebruik behoren. Armageddon, Beëlzebub diensthuis, fiool, Leviathan komen dus niet in het boek voor, evenmin een uitdrukking als De mantel zijns meesters is op hem gevallen. Ook de uitdrukking beren op de weg zien werd daarom weggelaten, ik meen evenwel dat beren (op de weg) zien in Nederland heel gebruikelijk is. Ook uit de (grote) pot van Egypte (mee-)eten zou ik niet hebben weggelaten, evenmin als de vleespotten van Egypte.
Bijzonder aan dit boek is dat de auteur bij ieder Bijbels gezegde ook de context geeft waarin het voor de eerste of belangrijkste keer werd gebruikt, en wat het toen en daar precies heeft betekend. Een Bijbels gezegde kan immers in de latere aanwendingen een andere betekenis hebben gekregen.
Er wordt ook gewezen op de idiomatische verschillen tussen de verschillende talen. Ziende blind zijn is in het Frans n'y voir que du feu, in het Engels go/walk around with one's eyes shut / with blinkers on, in het Duits mit sehenden Augen blind sein. Maar de bovenstaande Franse uitdrukking betekent iets anders en tegenwoordig wordt in het Duits ook sehenden Auges blind sein gezegd.
Ik grabbel even in de overvloed van behandelde woorden en zegswijzen: zonder aanzien des persoons; in de appel bijten; de benjamin zijn; God heeft lief wie blijmoedig geeft; de ceders van de Libanon; Daniël in de leeuwenkuil; gestolen goed gedijt niet; geen haar (op je hoofd) zal gekrenkt worden; aan de heidenen overgeleverd, zo arm als Job; een jobstijding; een kameel door het oog van een naald; de letter doodt maar de Geest maakt levend; gooi je parels niet voor de zwijnen. Bij elke uitdrukking krijgt de lezer uitvoerige uitleg.
Het boek wordt afgesloten met registers: Bijbelse woorden, gezegden en uitdrukkingen (met verwijzing naar het trefwoord) in het Nederlands, in het Latijn, Latijnse woorden, eigennamen, Bijbelcitaten. Het is dus niet alleen een boeiend boek, maar ook een handig naslagwerk.
Frans Debrabandere
| |
Spraakkunsthandboek
Johan De Schryver, Walter Haeseryn & Gijsbert Rutten, Handboek Spraakkunst, Wolters Plantyn, Mechelen, 2007, 295 pp., ISBN 978 90 301 8753 0. Prijs: € 26,10.
De recensent van NvN krijgt meestal uitgaven onder ogen die bestemd zijn voor een breed publiek. Dit nieuwe Hand-
| |
| |
boek Spraakkunst is bestemd voor studenten van taalopleidingen, dus voor een heel specifieke groep gebruikers. Op de achterflap wordt geprobeerd dit Handboek ook te slijten aan ‘ouders van met spraakkunst worstelende leerlingen’. Ik weet niet wie daaronder moeten worden begrepen. Worden ouders met enige regelmaat geconfronteerd met vragen als: ‘Papa, wat is een morfologische uitdrukking van modaliteit?’? Bij die vraag staan ouders met hun mond vol tanden, want de op blz. 107 gecursiveerde uitdrukking is niet te vinden in het register achteraan. Ook de Nederlandstalige term werkwoordswijze zoeken ouders vergeefs in het register. Alleen via de term modus kom je op de juiste bladzijde terecht, waar je vindt; ‘een dergelijke morfologische uitdrukking van modaliteit noemt men modus of werkwoordswijze’. Ik vermoed dat dit soort voor de ouder pijnlijke situaties zich niet vaak zal voordoen.
Het gaat hier dus om een boek voor studenten Nederlands. Het is onderverdeeld in vier delen: Het woord, De constituent, De zin en Algemene verschijnselen. Dit handboek sluit aan bij de traditionele grammatica, waarvoor C.H. den Hertog in de jaren 1892-1896 in zijn Nederlandsche Spraakkunst de basis legde, een werk dat in de taalkunde als voorloper van de ANS wordt beschouwd.
In de inleiding wijzen de auteurs erop dat zij zich nauwgezet hebben gehouden aan het grote standaardwerk voor de grammatica van het Nederlands: de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Waar zij van de ANS afwijken, omdat zij een ander standpunt in een grammaticale kwestie innemen, verantwoorden zij dat met argumenten. Die argumentatie is niet altijd even helder. In 8.3.2 Grammaticale uitdrukking van tijd (blz. 106) stellen de auteurs het tempus ‘werkwoordstijd’ aan de orde. Hier worden zes werkwoordstijden behandeld. Ik neem ze over met behoud van de gebezigde terminologie: imperfectum (ovt), presens (ott), futurum (otkt), plusquamperfectum (vvt), perfectum (vtt) en futurum exactum (vtkt). Op blz. 107 worden de primaire tempora van de ANS opgenoemd. De ANS noemt de zes werkwoordstijden, maar noemt het futurum ottt en het futurum exactum vttt. De ANS heeft namelijk de zes uitgebreid tot acht werkwoordstijden: het futurum praeteriti (ovtt) ‘Ze zou toen zingen’ en het futurum exactum praeteriti (vvtt) ‘Ze zou toen gezongen hebben’. Het verschil in standpunt is dat het gewone futurum ‘Ze zal zingen’ in dit boek otkt wordt genoemd en in de ANS ottt en het futurum exactum ‘Ze zal gezongen hebben’ in dit boek als vtkt wordt aangeduid, maar in de ANS als vttt. Leest u het maar rustig nog een keer. Wat is de importantie van deze afwijking? Is het hier slechts een terminologisch of een zwaarwichtig principieel verschil? Als ik het zo lees,
heb ik de neiging het gezag van de ANS te aanvaarden. Het gaat om twee relevante werkwoordstijden die je niet kunt wegmoffelen. Waarom wijken de auteurs af van de ANS? Ik had hier graag een duidelijke argumentatie gezien.
Duidelijkheid ware op meer plaatsen in het boek wenselijk geweest. In de Inleiding, waarin een kort overzicht wordt gegeven van de verschillende onderdelen van de grammatica, wordt op blz. 19 de Fonologie aan de orde gesteld. ‘Voor het Nederlands’, aldus de auteurs, ‘is er bijvoorbeeld de fonologische regel die zegt dat we maar één medeklinker uitspreken als twee dezelfde op elkaar volgen’. De auteurs menen dat er maar één /k/ wordt uitgesproken in melkkoe. Een discutabel voorbeeld. Er is naar mijn mening bij nadrukkelijk spreken wel degelijk een uitspraakverschil tussen de /k/ in *melkoe en de /kk/ in melkkoe. Er is een korte, nauwelijks hoorbare pauze, in de fonologie grenssignaal genoemd. Eenzelfde grenssignaal is er in uitrekken en uittrekken. In samenstellingen en afleidingen is zo'n grenssignaal altijd hoorbaar, zoals in onaf, onnavolgbaar, inenten en innen (ww.). Voorbeelden als midden, treffen, mennen waren duidelijker geweest.
De redactie van NvN is een verklaard voorstandster van het gebruik van het Algemeen Nederlands in het hele taalgebied, dus zowel in Nederland als in België. Er zijn tussen het Nederlandse Nederlands en het Belgische Nederlands verschillen ontstaan in de grammatica. Hoe zijn de auteurs van het Handboek met die verschillen omgegaan? Stellen ze de verschillen aan de orde en nemen ze een standpunt in? Om dat na te gaan, heb ik me beperkt tot twee aspecten die me van belang lijken. De werkwoordsvolgorde in de uitloop van een bijzin en het gebruik van gaan als hulpwerkwoord van de toekomende tijd.
Allereerst valt mij op dat de algemeen bekende grammaticale termen als rode volgorde (persoonsvorm eerst, dan het voltooid deelwoord: dat ik die afstand heb gelopen) en groene volgorde (dat ik die afstand gelopen heb) niet aan de orde worden gesteld (rood). In het register zoek ik vergeefs de term volgorde, via de term uitloop kom ik bij het hoofdstuk waar de woordvolgorde in bijzinnen wordt behandeld, in deel I V, hoofdstuk 3 De woordvolgorde. Ook in deel III, 1.4 Soorten bijzinnen, waar ik een behandeling van de verschillende woordvolgordes in de uitloop verwacht, reppen de auteurs met geen woord over de uitloop.
Over de uitloop valt wel degelijk iets te zeggen. Men beschouwe de bijzinnen in:
(1) |
Ik vind dat dit probleem opgelost moet worden.
groene volgorde, zowel in Nederland als in Vlaanderen |
(2) |
Ik vind dat dit probleem moet worden opgelost.
rode volgorde, zowel in Nederland als in Vlaanderen, maar misschien iets schrijftaliger |
(3) |
Ik vind dat dit probleem moet opgelost worden. |
| |
| |
|
alleen in Vlaanderen, ook in de schrijftaal; in Nederland heel ongewoon |
(4) |
Ik vind dat dit probleem opgelost worden moet.
alleen in het Duits, niet in het Nederlands |
Hetzij in de paragraaf over de bijzinnen, hetzij in het hoofdstuk over de woordvolgorde (hoofdstuk 3) hadden de auteurs de studenten kunnen wijzen op die verschijnselen.
Hetzelfde vroeg ik me af bij de paragraaf over de hulpwerkwoorden (8.2.1). Daar worden als futurische - een wat ongebruikelijketerm - hulpwerkwoorden (hulpwerkwoorden van de toekomende tijd) gaan en zullen genoemd. Is gaan in het Algemeen Nederlands een hulpwerkwoord van de toekomende tijd met dezelfde waarde als zullen? Voor mij als Nederlander heeft gaan eigenlijk alleen maar inchoatieve aspecten met de betekenis ‘beginnen’, ‘op het punt staan om’, ‘starten met’ of ook ‘van plan zijn om’. Zij gaat een boek lezen is ‘zij staat op het punt een boek te lezen’ of hij gaat met iemand meerijden is ‘hij is van plan om met iemand mee te rijden’. Als de spreker de toekomst bedoelt, zal hij zeggen zij zal een boek gaan lezen of ze gaat morgen een boek lezen, waar gaan gebruikt kan worden omdat met morgen expliciet naar de toekomst verwezen wordt. Het voorbeeldzinnetje (9) We gaan ons eens goed amuseren betekent voor de Nederlander ‘wij gaan ons nu of vanaf nu amuseren’, maar niet ‘we zullen ons eens goed amuseren’. De constructie gaan (gaan) + infinitief is typisch spreektaal-Vlaams, zelfs dialectisch. Het Vlaamse zij gaat een boek (gaan) lezen zal in het Nederlands toch altijd worden zij zal een boek gaan lezen. Op VRTtaal.net vond ik Gaat de commissie stapje voor stapje te werk gaan?, De regering gaat veel geld nodig hebben, Vanaf nu gaan de mannen moeten meerijden, Hij gaat helemaal niets durven zeggen en ik hoorde een woordvoerster van Mobistar in het VRT-journaal van 31 december 2007: Wil je tussen twaalf en twee een sms verzenden, dan ga je
meer geduld moeten hebben. Het schijnt mij toe dat gaan als hulpwerkwoord van de toekomende tijd in het Algemeen Nederlands in deze spraakkunst met meer voorzichtigheid behandeld had moeten worden.
Het boek is overzichtelijk en goed toegankelijk, ook als je iets wilt opzoeken, al is het register, zoals hierboven opgemerkt, niet volledig, maar als hulpmiddel bij het opzoeken goed bruikbaar. Het veelvuldig gebruik van voorbeeldzinnen verduidelijkt de uitleg die soms wat cryptisch is. Ook zijn die voorbeeldzinnen vaak geestig (‘(80) In vergelijking met Miss World stelt de Miss Andijvie niet zo veel voor’ [blz. 223]) en ze zijn soms zelfs een bekentenis van een auteur ‘(41) De lezer bedenke dat het verzinnen van voorbeeldzinnen een creatieve en dus slopende bezigheid is’ [blz. 108]). Het is in ieder geval verfrissend weer eens een nieuwe grammatica, speciaal voor studenten Nederlands, onder ogen te hebben. De lay-out is modern en eigentijds, met een steunkleur in de tekst, en met een ruime opmaak met veel wit en dus met een rustige bladspiegel, die het gebruik van dit studieboek voor de student aantrekkelijk maakt. En ik ben het eens met de voorbeeldzin op blz. 199: ‘(3) Geef deze spraakkunst maar een bijzondere plaats’.
Dick Wortel
| |
Zeeuws etymologisch woordenboek
Frans Debrabandere, Zeeuws etymologisch woordenboek - De herkomst van de Zeeuwse woorden, Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 2007, 399 pp. ISBN 978 90 450 0080 0. Prijs: € 39,90.
Na zijn West-Vlaams etymologisch woordenboek (2002) en zijn Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek (2005) geeft Frans Debrabandere nu zijn Zeeuws etymologisch woordenboek in het licht. Nadrukkelijk schrijft Debrabandere in zijn Inleiding dat dit woordenboek geen dialectwoordenboek is, maar een etymologisch woordenboek. Hiermee begrenst hij dit woordenboek: hij geeft de etymologie of de herkomst van Zeeuwse dialectwoorden. Hij zegt hiermee ook waarom hij de strikte grenzen van het gebied van de Vlaamse dialecten overschrijdt. In het Zeeuwse dialect worden veel Vlaamse woorden aangetroffen, vooral West-Vlaamse woorden. Het Zeeuws heeft heel wat woorden gemeen met m.n. het West-Vlaams. Op zichzelf een sterk argument, maar het roept bij mij toch enkele vragen op.
De opmerking (blz. 10) over de uitspraak van de h op Goeree-Overflakkee maakt duidelijk dat het dialect van dit Zuid-Hollandse eiland nauw met het Zeeuws verwant is. Dit is overigens conform het standpunt van Van Bree, die in zijn deeltje over het Zuid-Hollands in de serie Stad en Land het dialect van Goeree-Overflakkee overlaat aan Van Driels deeltje over het Zeeuws. Het gebied waar het Zeeuws wordt gesproken, valt kennelijk niet samen met de geografische grenzen van de provincie Zeeland. In de inleiding ontbreekt een verduidelijkende beschrijving van de grenzen van het dialectgebied.
| |
| |
In zijn inleiding merkt Debrabandere op: ‘Uiteraard zijn de Zeeuws-Vlaamse woorden Vlaams, maar ook talrijke helemaal Zeeuwse woorden heeft Zeeland gemeen met Vlaanderen’. In deze vaststelling staat hij niet allen, want Jacobs (1927) en Jan Frans Willems (1838) kwamen ook tot die slotsom, waarschijnlijk tot hun eigen verrassing. Want wat is de verklaring van de invloed van het Vlaams in de provincie Zeeland? Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd Zeeland in de jaren 1570-1590, vooral na de val van Antwerpen (1585), overspoeld door Vlaamse vluchtelingen, die zich in de Zeeuwse steden en dorpen vestigden. In 1622, toen er een volkstelling in de Republiek werd gehouden, bleek dat 15.000 Vlamingen zich in Middelburg, dat 30.000 inwoners telde, hadden gevestigd (Briels, blz. 189 en 214). Ze vestigden zich ook in andere steden en dorpen, zoals in Veere en Arnemuiden (in 1575 waren er van de 426 inwoners 198 uit Vlaanderen (46,5%), zie Briels, blz. 183). Ook in Vlissingen streken veel Vlamingen neer (754 van de 1987 inwoners waren uit Vlaanderen afkomstig, zie Briels, blz. 191). Onder hen was de bekende reder Jan Lampsins, als vluchteling aangekomen uit Oostende. Hij nam in 1631 Michiel de Ruyter in dienst als handelsagent in Dublin. Het kan niet anders dan dat de grote hoeveelheid Vlaamse vluchtelingen een sterke invloed heeft gehad op het Zeeuwse dialect.
Debrabandere heeft dit Zeeuws etymologisch woordenboek kunnen benutten om enkele etymologieën te actualiseren, namelijk van ankeleur, dremmelen, harrig, klasseneren, meeps, ivallig, ree en tornementen. Bij het etymologiseren kon de auteur gebruikmaken van het materiaal van het Oudnederlands Woordenboek, dat het Nederlands van vóór 1200 beschrijft en dat eind 2008 op het internet zal worden vrijgegeven. Bij veel lemma's kon hij achter de afkorting Onl. de Oudnederlandse vorm verstrekken. De etymologieën zijn dus heel actueel. De paragraaf over het lemma (blz. 10-11) had, denk ik, nog wel aangevuld moeten worden met de term Oudnederlands in de regel waarin ook het Middelnederlands en het Vroegnieuwnederlands worden genoemd.
Het Zeeuws etymologisch woordenboek van Frans Debrabandere is een staaltje van lexicografisch vakwerk van een doorgewinterd etymoloog. Onmisbaar voor wetenschappers die zich met de dialectologie en met de etymologie en historische taalkunde bezighouden. Taalliefhebbers en liefhebbers van het Zeeuwse dialect hebben een handzaam werk waarin naar hartenlust kan worden gegrasduind.
| |
Literatuur
■ | J. Briels, Zuidnederlanders in de Republiek 1572-1630 - Een demografische en cultuurhistorische studie, Sint-Niklaas, 1985. |
■ | Cor van Bree, Zuid-Hollands. Hollands tussen IJ en Haringvliet, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2004 (Taal in stad en land, 20). |
■ | Lo van Driel, Zeeuws - De dialecten van Zeeuws-Vlaanderen tot Goeree-Overflakkee, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2004 (Taal in stad en land, 18). |
■ | Jozef Jacobs, Het Westvlaamsch van de oudste tijden tot heden, J.B. Wolters, Groningen, 1927. |
■ | Hendrik C. Landheer, Het dialect van Overflakkee met een vocabularium, Van Gorcum & Comp. Assen, 1955 (Taalkundige bijdragen van Noord en Zuid, 1). |
■ | Jan Frans Willems, ‘Overeenkomst van het Zeeuwsch en het Vlaemsch’. In: Belgisch Museum II (1838), 48-53. |
Zie over het Goerees en Flakkees bv.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Flakkees of/Goerees.
Dick Wortel
|
|