Recensies
Liber amicorum
Marlies Philippa
Nicoline van der Sijs, Jan Stroop & Fred Weerman (red.), Wat iedereen van het Nederlands moet weten en waarom, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker, 2006, 286 pp., ISBN 10 90 351 3083 9. Prijs: € 19,90.
Dit boek is een liber amicorum, dat op 3 november 2006 aangeboden werd aan dr. Marlies Philippa, bij haar afscheid als universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam. Het is geen gewoon huldealbum. Zesentwintig vrienden van de emerita - voor elke letter van het alfabet één - werden uitgenodigd om een stukje te schrijven over een door de redactie opgelegd onderwerp. Het was de bedoeling om zodoende een toegankelijk taalkundig handboek samen te stellen, ten behoeve van studenten. Het zijn dus vrij vulgariserende bijdragen, van diverse waarde, die m.i. niet allemaal beantwoorden aan het gestelde doel.
Allerlei onderwerpen worden behandeld die ergens raakpunten hebben met de taalkundige belangstellingspunten van Marlies Philippa. Ik som maar even op: taalverwerving; wat is ongrammaticaal; Nederlands niet maakbaar; een omstreden taalverandering (hun hebben); dialect, ABN en Poldernederlands; de uitspraak van Standaardnederlands; het kofschip; spelling; woordenschat en woordenboek; morfologische regels; partikels; Nederlands leren als tweede taal; dyslexie als taalstoornis; onze familienamen; etymologie; volksetymologie; het oudste Nederlands; het Nederlandse dialect; Belgisch Nederlands; gebarentaal; Afrikaans; Fries; vertalen. Als Z-artikel wordt de vraag gesteld: ‘Welke Nederlandse taalkundigen moet iedereen kennen?’ Els Elffers is niet veeleisend, ze heeft het alleen over C.G.N. de Vooys, J.H. van Dale, Matthias de Vries en verder over Jacques van Ginneken, Lambert ten Kate, Cornelis den Hertog. En zelfs dan vindt de auteur niet ‘dat iedereen deze drie Nederlandse taalkundigen moet kennen’.
We kunnen uiteraard niet elke bijdrage bespreken, laat staan grondig. Toch wil ik op een paar slakjes zout leggen. Hans van de Velde schrijft (blz. 70): ‘Vlamingen hebben immers een eigen uitspraaknorm ontwikkeld en hebben daarbij afstand genomen van de uitspraak in Nederland.’ Voor de zoveelste keer moet ik deze misvatting rechtzetten. De Nederlanders zijn het die afstand genomen hebben van hun oorspronkelijke uitspraaknorm, die wij Vlamingen blijven hanteren. Jan Stroop zegt het (blz. 62) veel juister: ‘Dat 't Vlaamse Nederlands wat betreft de uitspraak steeds meer gaat verschillen van 't Nederlandse Nederlands heeft juist te maken met een verschillende ontwikkeling van 't ABN. In Nederland verloopt die veel dynamischer dan in Vlaanderen. Vlaamse nieuwslezers van nu spreken nog nagenoeg 'tzelfde Nederlands als die van dertig jaar geleden ...’ Van de Velde vergist zich verder (blz. 71) schromelijk waar hij het over de glottisslag heeft, die hij als volgt beschrijft: ‘Het strottenhoofdklepje, dat ervoor zorgt dat we geen voedsel in onze luchtpijp krijgen, slaat even dicht aan het begin van de klinker.’ Het strottenhoofdklepje of de epiglottis slaat inderdaad achterover om de luchtpijp af te sluiten bij het eten of drinken. Daarom is het niet goed te praten terwijl je eet, omdat de klep voortdurend open en dicht moet, zodat je je kunt verslikken. Maar die epiglottis brengt