| |
| |
| |
Algemeen
Uitdagingen voor het Vlaams internationaal cultuurbeleid
Annick Schramme
‘We willen de Vlaamse kunst en cultuur in het buitenland versterken. Daarnaast is het ook belangrijk internationale culturele actoren naar Vlaanderen te brengen... Tot slot wil de rijke regio die Vlaanderen is, haar verantwoordelijkheid blijven opnemen voor landen in ontwikkeling’. Met deze woorden vat de Vlaamse minister van Cultuur Bert Anciaux in zijn nieuwe beleidsnota Cultuur 2004-2009 de voornaamste doelstellingen van het toekomstig Vlaams internationaal cultuurbeleid samen. In feite verschillen deze niet van de vorige regering. Toch speelt het Vlaams internationaal cultuurbeleid zich af in een snel wijzigende internationale context. Wat zijn die maatschappelijke veranderingen en hoe dient het beleid hierop in te spelen?
Vooreerst dient te worden opgemerkt dat deze regering duidelijk kiest voor een internationaal cultuurbeleid als het verlengde van een cultuurbeleid en niet als een onderdeel van het buitenlands of economisch beleid. Dit was in het verleden wel eens anders. Zo zag voormalig minister-president Luc Van den Brande (1991-1995; 1995-1999) het internationaal cultuurbeleid als een onderdeel van het buitenlands beleid. Met de jaarlijkse aanduiding van ‘culturele ambassadeurs’ wilde hij Vlaanderen op de kaart zetten. Internationaal cultuurbeleid was toen niet alleen een vorm van image-building in het buitenland, maar diende tevens als een instrument voor nation-building binnen de eigen landsgrenzen. Met het aantreden van de paarse regering in 1999 werd het roer omgegooid. Internationaal cultuurbeleid werd in de eerste plaats beschouwd als cultuurbeleid. Het beschikbare geld voor internationaal cultuurbeleid (ongeveer 5 miljoen euro) werd prompt overgeheveld naar het departement Cultuur. Het duurde niet lang of de voormalige minister van Economie en Buitenlands Beleid, Patricia Ceyssens (die in 2002 haar collega Gabriëls verving), ontwikkelde een economische beleidsvisie met een sterke culturele component, waardoor zij het internationaal cultuurbeleid naar zich toetrok. De ideeën van de goeroe Richard Florida moesten haar nieuw economisch beleid schragen. ‘De motor van economische welvaart is de creativiteit’, zo luidde het. Een netwerk tot stand brengen van creatieve regio's in de wereld, waarin Vlaanderen als District of Creativity een voortrekkersrol zou spelen, was haar ambitie. Cultuurindustrieën als de mode en de boekenindustrie kregen een extra impuls. Met de verkiezingen van 2004 en het aantreden van een nieuwe regering is ook dit blitse verhaal op de achtergrond geraakt. Het internationaal cultuurbeleid zit opnieuw bij cultuur en ditmaal wil minister Anciaux er
echt werk van maken.
Dit is niet alleen een bewuste keuze van de overheid, maar is ook de resultante van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die om een aangepast beleid vragen.
| |
Aangepast beleid
1) | Zo vindt er hoe langer hoe meer een internationalisering van de kunsten plaats. Er wordt steeds minder in termen van binnen- en buitenland gedacht. Door de toenemende communicatiemiddelen en uitwisselingen opereren Vlaamse kunstenaars hoe langer hoe meer in een internationale ruimte. Vanuit die optiek staan de internationale projecten van culturele organisaties en/of kunstenaars niet los van de reguliere werking, maar worden ze beschouwd als een intrinsiek onderdeel ervan. Met de goedkeuring van het kunstendecreet op 2 april 2004 wil de Vlaamse regering hieraan tegemoetkomen en zijn internationale projecten nu integraal onderdeel van het algemeen kunstenbeleid. |
2) | Het uitgangspunt van het Vlaams internationaal cultuurbeleid blijft in vergelijking met de vorige Vlaamse regering (1999-2004) behouden: Vlamingen moeten niet alleen de kans krijgen om in het buitenland op te treden, maar buitenlandse cultuuruitingen dienen ook hun weg te vinden naar Vlaanderen. Parallel hiermee doet er zich een andere ontwikkeling voor. Binnen de eigen landsgrenzen wordt de samenstelling van de bevolking almaar kleurrijker. Het buitenland bevindt zich als het ware in het binnenland. Aangezien de grootste groep allochtonen, of beter nieuwe Vlamingen, afkomstig is uit Marokko, is er vorig jaar een
|
| |
| |
| cultureel akkoord gesloten met Noord-Afrika. Op die manier wil Vlaanderen de banden met dit herkomstland aanhalen en het beleid beter op elkaar afstemmen.
De culturele diversiteit weerspiegelt zich tevens nog te weinig in het culturele aanbod, in het beheer van instellingen en in het publiek. Op dit vlak zal er de komende jaren duidelijk een inhaalbeweging nodig zijn. Minister Anciaux lanceert in zijn beleidsnota onder meer de gedachte aan een ‘intercultureel pact’ in plaats van een cultuurpact om de culturele verscheidenheid ook in de besturen van culturele adviesraden en dergelijke weerspiegeld te zien. Het steunpunt Cultuur Lokaal heeft dit jaar alvast een voorzet gegeven met het project Atana. Hierdoor krijgen allochtonen de mogelijkheid om via een korte, gerichte opleiding deel te nemen aan het bestuur van Vlaamse culturele instellingen. Om de interculturele competentie van de jongeren verder te ontwikkelen is dan weer een belangrijke taak weggelegd voor het onderwijs. |
3) | De globalisering is op zichzelf geen nieuw fenomeen, maar wel het feit dat deze globalisering zich tegelijkertijd doorzet op verschillende terreinen, zowel op het politieke, economische als culturele vlak. De toenemende digitalisering en technologische (r)evolutie maakt dat grenzen vervagen en dat de globalisering zich in een nooit eerder gezien tempo doorzet. De wereldwijde liberalisering van de markt die hiermee gepaard gaat, zet ook de zogenaamde culturele industrieën onder druk.
Een toenemende vermarkting van de cultuur en de schaalvergroting binnen de cultuursector zouden kunnen leiden tot een verschraling van het aanbod. De Unesco wil via een conventie over de culturele diversiteit deze verdere verschraling tegengaan. Ook de verschillende lokale overheden zullen hier een gepast antwoord moeten bedenken. Vooral ten aanzien van de taalgebonden producten en andere kwetsbare sectoren, zoals de muzieksector, kan de Vlaamse overheid een ondersteunend beleid voeren. Andere vormen van financiering (privaat publieke samenwerking, tax shelter voor film) kunnen in aanvulling op het klassieke subsidiebeleid voor nieuwe financieringsbronnen zorgen.
Momenteel onderzoekt de Vlaamse overheid de oprichting van een culturele investeringsmaatschappij voor het verschaffen van risicokapitaal aan culturele industrieën. |
4) | Het multilaterale niveau wint in een globaliserende wereld hoe langer hoe meer aan belang. Vlaanderen beschikt weliswaar sinds de Sint-Michielsakkoorden (de bijzondere wet van 5 mei 1993) over volwaardige bevoegdheden op het vlak van het buitenlands beleid. Zo kan Vlaanderen bijvoorbeeld zelfstandig culturele akkoorden afsluiten, wat een unicum vormt in het internationaal recht. Op multilateraal vlak blijft het echter moeilijk om autonoom op te treden. Multilaterale organisaties erkennen immers geen deelstaten, maar alleen nationale staten. Toch kan Vlaanderen door een proactief beleid te voeren, een eigen stempel drukken op het beleid, zowel binnen de Raad van Europa als binnen de Unesco. Vorig jaar werd alvast de eerste Vlaamse Unesco-Commissie samengesteld, die er op moet toezien dat de doelstellingen van de Unesco op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap zo breed mogelijk ingang vinden. Tevens adviseert zij de Vlaamse ministers voor wat hun bevoegdheden betreft over de verschillende Unesco-beleidsdomeinen. |
5) | Binnen de Europese Unie geldt het subsidiariteitsprincipe inzake cultuur. Dit wil zeggen dat de lagere overheden de facto verantwoordelijk blijven voor hun cultuurbeleid. Volgens artikel 128 van het Verdrag van Maastricht (1992) en later artikel 151 in het Verdrag van Amsterdam (1997) en artikel 76 van de Europese grondwet beperkt de rol van de Europese Unie zich tot het bevorderen van de culturele diversiteit. De toenemende eenmaking van Europa noopt de Europese Unie echter tot een actiever optreden, ook op het vlak van cultuur. Zeker in een verhevigd discours over de clashes of civilisations dringt de vraag naar de Europese culturele identiteit zich opnieuw op. |
6) | Taal en cultuur vormen traditioneel een wezenlijk onderdeel van een internationaal cultuurbeleid. In een uitdijende Europese Unie zal hun belang alleen maar toenemen. Nederland is op dit vlak de natuurlijke en bevoorrechte partner van Vlaanderen. Met de opening van het Vlaams-Nederlands huis ‘deBuren’ (24 juni 2004) in Brussel heeft de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap eindelijk zijn venster op Europa en de wereld. Op initiatief van de Nederlandse Taalunie is vorig jaar een Europese Federatie van Nationale Taalinstellingen (EFNIL) opgericht. De Federatie is een platform voor samenwerking tussen taalbeleidsinstanties en taalinstituten binnen de Europese Unie. De komende jaren wordt de Federatie inhoudelijk verder uitgebouwd, met een bijzondere aandacht voor de taalwetgeving van de verschillende lidstaten.
Binnen Europa zouden Vlaanderen en Nederland nog een hechter cultureel bondgenootschap kunnen vormen. Zo zou de oprichting van een Europees Fonds voor gemeenschappelijke culturele projecten heel wat nieuwe initiatieven mogelijk kunnen maken. In het huidige en toekomstige cultuurprogramma van de Europese Unie (Cultuur 2000) is er immers geen ruimte voor bilaterale samenwerking. |
| |
| |
Met de ondersteuning van een docentschappen neerlandistiek aan ruim tweehonderd universiteiten in het buitenland voert de Nederlandse Taalunie een actief buitenlands beleid. Het is jammer dat het project ‘Cultuur buiten de muur’ (1999-2003), waarbij een aantal docentschappen werd uitgebreid tot heuse centra van de Nederlandse cultuur, niet werd voortgezet. Het was een vrij eenvoudige en efficiënte manier om de Nederlandse cultuur in het buitenland bekend te maken.
De recente ondertekening (12 december 2003) van een associatie-overeenkomst met Suriname kan ongetwijfeld een historisch feit genoemd worden. Niet alleen zal de Woordenlijst van de Nederlandse taal uitgebreid worden met 500 Surinaams-Nederlandse woorden, maar ook allerlei andere vormen van samenwerking, zoals op het vlak van de letteren en het onderwijs Nederlands, worden aan de overkant van de oceaan mogelijk.
7) | Geografische grenzen worden hoe langer hoe meer virtuele grenzen. De imagined communities (groepsvorming op basis van een gemeenschappelijk gedeeld verleden, cultuur en/of taal al dan niet gebaseerd op een mythe) van weleer worden intentional communities (grensoverschrijdende netwerken, die ontstaan rond gemeenschappelijke belangen en die vooral sectoraal georganiseerd zijn). Culturele netwerken binnen de Europese Unie schieten de laatste jaren als paddestoelen uit de grond en groeperen de betrokkenen uit één sector. Sommige netwerken, zoals die van het sociaal-cultureel werk, zijn er zelfs in geslaagd een stevig lobby-netwerk uit te bouwen (onder meer voor het programma ‘levenslang en levensbreed leren’ was de invloed van het Europese netwerk duidelijk merkbaar) en neigen er zelfs naar heuse belangenorganisaties te worden. Andere, jonge netwerken staan nog in de kinderschoenen en fungeren vooral als ontmoetingsplaats. |
8) | Internationaal cultuurbeleid als onderdeel van een beleid voor duurzame ontwikkeling.
Binnen het internationaal cultuurbeleid van de Europese landen onderscheiden we in globo twee manieren van aanpak. Grote landen, zoals Frankrijk of Engeland, met een sterk cultureel zelfbewustzijn en een lange traditie van cultureel imperialisme, leggen meestal het accent op de verspreiding van de eigen taal en cultuur. Zij hanteren een enge definitie van cultuur, in de zin van de ‘hogere kunsten’. Meestal hebben zij een netwerk van culturele huizen in het buitenland dat hiervoor ingezet wordt. Denk bijvoorbeeld aan het duizendtal afdelingen van de Alliance françaises, of aan de Duitse Goethe-instituten (waar nu weliswaar op bespaard wordt), of de British Council. Zij hanteren meestal een top-down-benadering. |
Kleinere Europese landen zien dan weer meer heil in een bottom-up-benadering, waarbij een brede definitie van cultuur wordt gehanteerd (waar onder meer ook sociaal-cultureel werk, de amateurkunsten en het lokaal cultuurbeleid bijhoren). Zij willen vooral via uitwisseling van ervaring en expertiseopbouw een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het partnerland. Denemarken is hier een inspirerend voorbeeld. Vlaanderen heeft zich in deze strategie ingeschreven met zijn recente acties in Zuid-Afrika. Vooral met het project ‘local cultural policy’ - het ontwikkelen van een lokaal cultuurbeleid op zes plaatsen in Zuid-Afrika - wil Vlaanderen daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de duurzame ontwikkeling van Zuid-Afrika. In de vorige legislatuur noemde minister Anciaux (1999-2002) dit ‘samenwerkingsontwikkeling’. Hierbij stond vooral de wederkerigheid van de samenwerking centraal. Deze geïntegreerde vorm van internationaal cultuurbeleid wil de minister voortzetten in Zuid-Afrika. Het zou goed zijn, mocht dit vruchtbare model uitgebreid kunnen worden naar andere mogelijke partnerlanden, zoals Suriname. De associatie-overeenkomst met de Taalunie vormt een goede basis voor een verdere geïntegreerde culturele samenwerking. Tot op heden is Suriname echter niet opgenomen in de lijst van prioritaire partnerlanden van de Vlaamse regering.
| |
Aangepast instrumentarium
Deze maatschappelijke tendensen vragen om een aangepast instrumentarium. Naast de administratie Cultuur dienen de verschillende steunpunten hun sector te ondersteunen in de uitbouw van een internationaal werking. Sommige steunpunten zoals het Vlaams Theater Instituut en Socius (steunpunt voor het sociaal-cultureel werk) die reeds een lange traditie hebben, vervullen deze rol met verve. Andere jonge steunpunten zijn nog op zoek naar hun identiteit en naar hun rol op dit terrein. Het resultaat is een eerder versnipperd beleid. Er is behoefte aan een duidelijke taakomschrijving en een duidelijk beleidskader, waarbinnen deze steunpunten kunnen werken. Hoe langer hoe meer dringt de noodzaak van een coördinerende en overkoepelende instantie zich op. Als inspiratiebron zou hier - weliswaar aangepast aan de Vlaamse situatie - de Nederlandse SICA (Stichting Internationale Culturele Actviteiten) kunnen gelden. De SICA is een soort ‘wegwijzer’ voor de culturele sector op internationaal gebied. Als informatie-, coördinatie- en adviescentrum houdt de SICA zich bezig met alle aspecten van internationale culturele activiteiten.
Het internationaal cultuurbeleid staat ook niet op zichzelf. Er zijn vele raakvlakken met andere sectoren, zoals onderwijs, ontwikkelingssamenwerking, buitenlands beleid, economie, toerisme. Ook hier is meer coördinatie en overleg
| |
| |
nodig. De beleidsnota cultuur wil een geïntegreerd en integraal beleid nastreven op het vlak van het binnenlands cultuurbeleid, waarom dan ook niet op het buitenlands vlak?
Prof. dr. A. Schramme is hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen, voorzitter van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren van de NTU, en lid van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland.
| |
Beknopte bibliografie
Anciaux Bert, Beleidsnota Cultuur (2004 - 2009), Brussel, november 2004. |
Anciaux Bert, Beleidsnota Cultuur (1999 - 2004), Brussel, oktober 1999. |
Dewael Patrick, Show the Flag volstaat niet meer, De Standaard, 16 februari 2002. |
Staten-Generaal Cultuur, Verslag werkgroep internationaal cultuurbeleid, oktober 2002. |
Europa eine Seele Geben, Berliner Konferenz für europaïsche Kulturpolitik, 26-27 november 2004. |
|
|