Karel de Grote die zelf ook niet kon lezen. Tijdens de dynastie van de Ottonen, na De Grote, bleven handschriften een belangrijke rol spelen. In de Romaanse periode ontvoogden de abdijen van Noord-Frankrijk zich van de wereldse dominantie. Het werden eilanden van spiritualiteit, intellectuele ontwikkeling en handenarbeid. De miniaturen beelden een geabstraheerde wereld van ideeën uit. Niet de dagelijkse realiteit was het doel, wel het bovenaardse. De steden in Noord-Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden kenden tijdens de gotiek een uitzonderlijke ontwikkeling. De kritische zin groeide en een geïndividualiseerd mensbeeld ging overheersen. De roman werd een bijzonder genre, kronieken waren belangrijke instrumenten en tezamen met het ontstaan van de universiteiten verschenen de leerboeken. Economische, intellectuele en ideologische motieven leidden in de late Middeleeuwen tot een explosie van de handschriftenproductie in West-Europa. Het zwaartepunt lag in Vlaanderen, in de grote centra Brugge en Gent.
In de loop der eeuwen verspreidde het perkamenten patrimonium zich over de hele wereld. De buitenlandse bezitters koesteren het met grote zorg. Maar hoe is het in België en in Vlaanderen gesteld met de aandacht voor de eeuwenoude handschriften? Prof. dr. Jan Van der Stock gaf antwoord op die vraag in zijn toespraak op een persconferentie voor de opening van Meesterlijke Middeleeuwen. In het buitenland ‘worden de handschriften bewaard in de meest gesofisticeerde kluizen en worden er jaarlijks fortuinen besteed aan conservatie en aan permanente monitoring. In Vlaanderen en België staan we op dat vlak nog in de kinderschoenen.’ Er is wel enige aandacht voor de topstukken van het roerend patrimonium maar verder liggen er nog heel veel handschriften onbekend en onbemind in de abdijen, kerken en archieven waarvoor ze vervaardigd werden. ‘In alle eerlijkheid, we hebben zelfs maar een zeer partieel idee van de totale rijkdom van wat we zouden kunnen noemen de “collectie Vlaanderen”,’ aldus Van der Stock. ‘Wat ik wil zeggen, is dit: een evenwichtig patrimoniumbeleid mag zich niet beperken tot een spectaculair topstukkenbeleid. Er moet worden gestreefd naar een integrale en evenwichtige patrimoniumecologie.’
Wat de bezoeker te zien krijgt op de tentoonstelling noemde Van der Stock de spreekwoordelijke top van de ijsberg. ‘Precies daarom hou ik hier en nu een pleidooi voor de ijsberg zelf want zonder de ijsberg is er geen top.’
Ghilaine Peeters van Vlaanderen Vakantieland in Den Haag slaagde erin de mediëvist prof. dr. Herman Pleij (ook een van de auteurs van het Davidsfonds-boek Meesterlijke Middeleeuwen) naar Leuven te halen om er een select gezelschap
van voornamelijk Nederlandse journalisten over de Middeleeuwen te onderhouden. En het moet gezegd: Pleij, een erudiet en talentvol causeur, wist op een paar uur de Middeleeuwen een heel stuk dichterbij te brengen. Het beeld dat wij vandaag de dag van de Middeleeuwen hebben, namelijk een tijd waarin de mensen er liederlijk en Bourgondisch op los leefden, blijkt niet helemaal met de toenmalige realiteit overeen te stemmen. Pleij maakte hier de vergelijking met de manier waarop Nederlanders doorgaans naar Vlamingen plegen te kijken: een leuk Bourgondisch volkje. Hij bezorgde de perslui een tekst van zijn hand met de sprekende titel De Middeleeuwen als pretpark. Daarin schrijft hij onder meer: ‘Het beeld van de exuberante Middeleeuwen wordt nu geëxploiteerd als troost en tegelijk afzetpunt voor de moderne benauwenissen die de verzorgingsstaat aanricht.’
Hij toonde de Middeleeuwen vooral als een tijd waarin het vette en het vrome - om het met Hugo Claus te zeggen - hand in hand gingen. Enerzijds een levenslustig genieten van al het aardse, anderzijds een sterke hang naar het bovenaardse. Pleij schetste het optreden van donderpredikanten als Dirk van Munster die als getalenteerde komedianten de mensen urenlang onderhielden over de zondigheid van al het aardse en de heerlijkheid van de hemel. ‘Moest de ziel niet huizen in een onvoorstelbare drekzak, die onder de openlijke regie stond van de duivel met zijn verleidingsarsenaal aan aardse lusten? Raakte zij daardoor niet blijvend beschadigd zodat de hemel onhaalbaar werd?’ Het is in dit korte bestek niet mogelijk om alle inzichten die Pleij kwistig over de perslui uitstrooide, weer te geven. Maar het slot van zijn tekst De Middeleeuwen als pretpark willen we de lezer niet onthouden.
‘Volgens onze periodisering zijn met deze dagenlange feestroes de Middeleeuwen afgelopen. Een pretpark? Voor die constructie zijn we zelf verantwoordelijk. Extremisme in daad en gevoel, leven en lijden, vreten en vasten komt de huidige haag naar gelijkmatigheid en harmonie het best uit. Dan vormen de Middeleeuwen een zelfgecreëerd tegenwicht, samengesteld uit zorgvuldig geselecteerde bronnen. Zolang we maar secuur blijven interpreteren hoeft een dergelijk beeld op zichzelf weinig onwaars te bevatten, immers elk beeld van het verleden is een constructie. Maar het is wel wat eenzijdig, en eenvoudig te completeren of zelfs te contrasteren met iets volkomen tegengestelds. Alleen hebben we daar even geen behoefte aan. Totdat de moderne beschaving zelf de trekken gaat vertonen van een kermisat tractie?’
Stedelijk Museum Vander Kelen-Mertens, Leopold Vanderkelenstraat 30. Leuven, tot 8 december. Tel. + 32(0) 16 22 45 64