Egel-liefde
Al zijn de cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen een factor waar bij het streven naar samenwerking voortdurend rekening mee gehouden moet worden, zij zijn niettemin veel minder groot dan die tussen onze autochtone bevolking en allerlei allochtone groeperingen in ons midden. Toch gaat het officiële overheidsbeleid betreffende die groeperingen ervan uit dat zij in onze samenleving en cultuur geïntegreerd kunnen worden. Als dit beleid juist is, is er reden temeer om met inachtneming van de cultuurverschillen tussen Noord en Zuid te werken aan de opstelling en realisering van een ambitieuze politieke agenda voor verdere Vlaams-Nederlandse convergentie en samenwerking. Een van de doelstellingen die daarvan deel zouden moeten uitmaken, is de ontwikkeling van de Nederlandse Taalunie tot een brede Culturele Unie. Dat het Culturele Verdrag en het Taalunieverdrag niet beter op elkaar zijn afgestemd, noemt de Vlaamse minister van Binnenlandse Zaken, Luc Van den Bossche, terecht een politieke blunder. Voor de ontplooiing van Vlaanderen, zo constateerde de Vlaamse historicus Y. van den Berghe al in 1972, is culturele integratie met Nederland een levensvoorwaarde. Vijf à zes miljoen Vlamingen bieden een te smalle basis voor de ontwikkeling van een volwaardige cultuur. Maar ook voor Nederland is zo'n integratie van groot belang.
De ontwikkeling van de Vlaams-Nederlandse samenwerking heeft veel weg van een egel-liefde. Het is een liefde op afstand. Zodra de ander te dicht bij komt, gaat men elkaar prikken om de eigen identiteit veilig te stellen. We zien zo'n reactiepatroon ook al jarenlang in de oecumenische interactie tussen de kerken.
Was het voorheen vooral Nederland dat de boot van onderlinge samenwerking afhield en er de voorkeur aan gaf zijn eigen weg te gaan, in de veronderstelling dat men het wel alleen kon bolwerken, nu lijkt het meer Vlaanderen te zijn dat zoveel mogelijk zijn eigen weg lijkt te willen gaan en dit geldt in zekere zin zelfs op het gebied van de taal. Er is nl. een neiging de eigen taal niet meer als Nederlands, maar als Vlaams te presenteren. De oude leuze ‘In Vlaanderen Vlaams’ lijkt zich nu te keren tegen het Nederlands, zoals Vlamingen als de historicus H. De Schepper en de taalkundige G. Geerts bezorgd signaleren. De nieuwe leuze: ‘Wat Vlaanderen zelf doet, doet het beter’, richt zich nu ook tegen Nederland. Tegenover het internationaal geroemde Nederlandse poldermodel stelt de Vlaamse politieke elite nu het nog meer succesvolle Vlaamse belfortmodel. CVP-voorzitter Mark van Peel - de man die vorig jaar beweerde dat een Antwerpenaar liever met Marokkanen dan met Nederlanders zijn vakantie wil doorbrengen - is een uitgesproken exponent van deze Vlaamse zelfgenoegzaamheid. Welk belang heeft Vlaanderen erbij, zo vraagt de Vlaamse nationalist Bart van Waesberghe zich in dit verband af (in Het Verbond, 8/9, 1998) om bewust de weg te versperren naar Nederland, zijn meest natuurlijke bondgenoot? Waarin ligt de meerwaarde van het particularistische Vlaanderen dat zich op zichzelf terugplooit? Dat op de Europese sympathieschaal Nederlanders in Vlaanderen het laagst scoren, terwijl Vlamingen in Nederland juist de meeste sympathie genieten, is dat ook niet symptomatisch voor de huidige situatie?
Een Nederlands zakenman in Portugal vergeleek de kwetsbare Nederlands-Vlaamse betrekkingen onlangs met die tussen Spanje en Portugal. Die zijn ook nogal problematisch. Dat komt, omdat Portugezen het gevoel hebben, dat Spanjaarden op hen neerkijken en dit wekt heel begrijpelijk veel irritatie bij hen. Vlamingen hebben dit gevoel ook