Limburgers wijken fel af van het nationale gemiddelde. Jonge Limburgers daarentegen zijn zeer Nederlands.
- | Het Verdrag van Maastricht mag toch wel als een moment van ommekeer gezien worden. Europa gaat steeds meer voorstellen. |
- | In Belgie is er veel gebeurd, zijn er belangrijke staatkundige veranderingen doorgevoerd. En zonder slag of stoot. |
- | Komen Vlaanderen en Nederland cultureel dichter bij elkaar? |
Soeters gelooft het niet maar constateert dat dit geenszins de samenwerking belet.
Benaderde prof. Soeters het onderwerp vrij theoretisch, Guido Vereecke betrok in zijn vaak humoristisch verhaal ruimschoots zijn ervaringen als Vlaming in Nederland. Hij leidt de Brakke Grond sinds 1989 en woont sinds dat jaar in Amsterdam. Hij kwam in Amsterdam aan met een aantal ‘denkbeelden’ over de Nederlanders. Aanvankelijk leken die juist te zijn, maar hoe langer hij in het Noorden vertoefde, hoe meer de paradoxen hem opvielen en hoe meer zijn ‘zekerheden’ gingen wankelen. Hij citeerde journalist D.-J. Eppink: ‘Het gaat pas goed als men beseft dat men anders is geprogrammeerd, en men de verschillen ook kan benoemen.’
Voor Vereecke staat het vast: actieve kunstbeleving staat hoger op het verlanglijstje van de individuele Nederlander en het kunstbeleid staat sterker op de agenda van de Nederlandse overheid dan dat in Vlaanderen het geval is. Hij illustreerde die visie met vele feiten en cijfers. De Nederlandse overheid besteedt zo'n 120 miljoen BF (6 miljoen gulden) aan leesbevordering, de Vlaamse overheid slechts 10 miljoen BF (500.000 gulden). Een half miljoen Nederlanders bezit een ‘museumjaarkaart’. In Vlaanderen bestaat dit initiatief niet. Is Nederland ‘overgecultiveerd’, en Vlaanderen ‘gemedicaliseerd’? Aantal apothekers in Vlaanderen: 1,3 per duizend inwoners; in Nederland: 0,1!
Als de twee meest dominante cultuurverschillen ervaart Vereecke:
1. | het principiële Noorden tegenover het pragmatische Zuiden; |
2. | het vernieuwingsgezinde Nederland versus het behoudende Vlaanderen. |
Ook hij haalde er Geert Hofstede bij: hoe deze hoogleraar constateerde dat, van 40 door hem onderzochte moderne staten, er geen buurlanden met een gemeenschappelijke grens en eenzelfde taal, te vinden zijn die zulke opvallende cultuurverschillen vertonen.
Vereecke maakte die cultuurverschillen duidelijk aan de hand van de vele ‘contrastervaringen’ waarmee hij de voorbije jaren geconfronteerd was geworden. Die hadden o.a. betrekking op het taalgebruik, op de zogenaamde
Prof. J. Soeters
Foto: Guido Logie
koelheid en op de zogenaamde zuinigheid van de Nederlander, enzovoort.
Hij bracht ook de retoriek, ‘de mythe van de verloren eenheid der Nederlanden’, ter sprake. ‘Het is mij een raadsel waarom de officiële retoriek zo vaak “met trillende onderlip” verwijst naar “het groot gemeenschappelijk verleden van DE Nederlanden”, zeker als daarmee ook een verleden in politiek opzicht bedoeld wordt.’ En hij rekende voor dat de Nederlanden de laatste 500 jaar amper 50 jaar samen waren. ‘37 jaar in de 16e eeuw en 15 jaar in de 19e: een goede 50 jaar van gedwongen huwelijk met haast niets dan miserie’.
De waarheid voor Vereecke is dat Nederland en Vlaanderen aan het einde van de 20e eeuw dichter bij elkaar gekomen zijn dan dat op enig ander moment van de geschiedenis het geval was. Het toenaderingsproces verloopt langzaam, maar is onomkeerbaar. Vereecke is zeker niet blind voor de talrijke verschillen, maar in zijn ogen zijn ze niet essentieel. Hij riep op om oog te blijven hebben voor de overeenkomsten, de verwantschappen en de daaruit voortvloeiende gemeenschappelijke belangen. ‘Deze overeenkomsten vormen de objectieve noodzaak om met elkaar steeds nauwer en vooral nuchter, samen te werken en dus zaken te doen, op economisch gebied, op politiek en beleidsvlak, op cultureel gebied.’
Verwijzend naar het Taalunieverdrag en het Akkoord tussen Nederland en Vlaanderen van 17 januari 1995, besloot Vereecke met een boodschap voor ‘het veld’. ‘Opdat deze officiële (overheids)instrumenten een dynamische ontwikkeling zouden kennen is het onontbeerlijk dat de particuliere organisaties in het domein van de culturele samenwerking, blijven zorgen voor een prikkelend en kritisch draagvlak. Hierin is dan de rol te situeren van organisaties als het ANV, Ons Erfdeel, en hopelijk vele anderen. Ik heb gezegd.’
Wij hebben geluisterd, én genoteerd.