Clingendael-seminar: De Lage Landen in Europa
Een negentig belangstellenden - hoofdzakelijk uit Nederland weliswaar - trotseerden het winterweer om op donderdag 7 december 1995 in Den Haag deel te nemen aan het seminar ‘Plaats en betekenis van de Lage Landen in Europa’, georganiseerd door het ANV en het Instituut Clingendael en met financiële steun van het Prins Bernhard Fonds. Onder hen o.a. gewezen minister-president R.F.M. Lubbers, oud-minister van Buitenlandse Zaken C.A. van der Klaauw, oud-ambassadeur Unesco en oud-ambassadeur Internationale Culturele samenwerking M. Mourik, oud-minister van Sociale Zaken mr. dr. C.J.M.A. van Rooy, oud-minister van Onderwijs mr. C. van Veen en Nederlands ambassadeur in Brussel mr. J.T. Warmenhoven.
Na de openingsrede van staatssecretaris van Buitenlandse Zaken mr. M. Patijn, handelde de eerste spreker van de ochtendsessie, prof. Ludo Beheydt, over ‘De betekenis van de Nederlandse taal en het Nederlandse onderwijs in Europa’. Het Nederlands is op dit ogenblik een volwaardige Europese cultuurtaal die als moedertaal van zo'n twintig miljoen Europeanen vooralsnog onbedreigd is. In het onderwijs in Nederland en in Vlaanderen is het Nederlands een officiële taal. Voor de overleving van een standaardtaal is het van enorm belang dat ze in het onderwijs, van hoog tot laag, als de instructietaal gebruikt wordt. Beheydt hekelde andermaal de roep van sommige ‘verlichte academici uit Noord en Zuid’ om onderwijs in het Engels te mogen geven. Verzet tegen die elitaire cultuurwaan is hard nodig. In de eerste plaats om sociale redenen: het zeer reële gevaar van een duale maatschappij. Het Nederlands is beslist een volwaardige wetenschapstaal. Trouwens, die volwaardigheid hangt niet van de taal zelf af, maar wél van de gebruikers ervan. Niet alleen binnenlands moet voor het behoud van het Nederlands geijverd worden, maar evenzeer buitenlands. Een actieve cultuurpolitiek is broodnodig. In de Europese Unie moet het Nederlands als een volwaardige taal behouden blijven. In 1996 is ter zake, wanneer de discussie over de toekomstige inrichting van de EU gevoerd wordt, bijzondere waakzaamheid geboden. Ten slotte wees prof. Beheydt de vraag van bepaalde Nederlandse academische kringen naar een tweetalig basisonderwijs resoluut van de hand als ondoordacht en cultureel funest.
Prof. Postma, die sprak over de betekenis van cultuurpolitiek, maakte de brug tussen het ochtendgedeelte over ‘taal en cultuur’ en het middaggedeelte over ‘economie en politiek’. Voor hem staat het als een paal boven water: economische macht is culturele macht. Hij verwees daarbij naar de republiek van de Zeventien Verenigde Provinciën. Er bestaat een duidelijke wisselwerking tussen economie en cultuur. Enerzijds
Drie grafieken die de economische verschillen tussen België en Nederland laten zien. Let wel, hier is geen onderscheid gemaakt tussen Vlaanderen en Wallonië. Toch merkte Hugo Schiltz op, naar aanleiding van het betoog van Hans Labohm: ‘U heeft laten zien welke slechte beheerders wij in België zijn in vergelijking met Nederland.’
kan een machtige economie beter haar taal en cultuur exporteren, anderzijds komt een goede culturele infrastructuur de economie te baat. Een land dat geen cultureel beleid voert, is in het buitenland onbekend en raakt gemarginaliseerd. Het bevorderen van de Nederlandse taal is een belangrijke sociaaleconomische factor. Taal is immers, nog veel méér dan vroeger, communicatiemiddel én informatiedrager. Postma suggereerde een top van de Nederlands- en Afrikaanstalige landen. Op basis van taalverwantschap zouden we ons toenemend economisch kunnen organiseren.