[Nummer 4]
Dubbelportret
In de duinen
Peter Krug
Ditmaal twee gedichten waarin een huisje in de duinstreek voor de dichter uitgangspunt wordt voor een bespiegeling over schoonheid, geluk en eeuwigheid. Het eerste werd geschreven door de Antwerpenaar Fritz Francken, pseudoniem van Frederik Clijmans (1893-1969). Hij schreef niet alleen poëzie maar ook proza, essays en aforismen. Francken verwierf in Vlaanderen bekendheid met zijn door de Eerste Wereldoorlog geïnspireerde gedichten. Ook publiceerde hij brochures over zijn geboortestad Antwerpen.
Veel meer bezinnend en ook melancholisch is het oeuvre van één van Neerlands grootste moderne dichters Jakobus Cornelis Bloem (1887-1966). Karakteristiek voor zijn poëzie is het gevoel van onvervuldheid, dat ook uit onderstaand gedicht spreekt.
Het huis van de kunstenaar
Beschut door 't dicht gewas van rilde abelen, berken
en de opgesnoeide heg die huis en hof omspant,
vertoont dit buiten hier, zijn hechte Vlaamse trant
in 't opgemetst verband van stenen zwaar als zerken.
Zo schiep een kunstenaar het schoonste van zijn werken, -
een ruime woning naar de geest van 't eigen land
en heeft hij, onder 't raam, de wijnstok er geplant
die later hem met 't sap van eigen vruchten zal sterken...
In held're kamers praalt de koele en doffe weelde
van eiken meubels, leerbehang, antieke beelden.
Plantijnse leuzen manen tot geduld en vlijt.
En op de vlakke schijf van schotels en platelen
ontgloeit, als op 't vernis van oude kerkpanelen,
de onwezenlijke luister van de eeuwigheid...
(Uit: Batig Saldo, Verzamelde Gedichten, Van Uffelen en Delagarde, Antwerpen, 1941)
Het huisje in de duinen
Muurbloemen bloeiden voor het lage raam.
Het late middaglicht was warm en bronzen,
en de ongerepte stilte klonk als gonzen
van vele vleugelen tezaam.
En achter het beschutte, kleine huis
verhieven zich de wit-geblaakte duinen:
Een strakke hemel stond boven hun kruinen;
haast niet te horen was het zeegeruis.
Hier scheen de macht van 't onheil te vergaan,
één ogenblik. Hier scheen 't geluk bereikbaar,
de lome druk der daaglijksheid ontwijkbaar,
binnen de grens van een beperkt bestaan.
Welke is die mensen ingeschapen drang,
die geen vervulling duldt van het begeerde.
Maar altijd van hun zwakke harten weerde,
waarnaar zij joegen, heel hun leven lang?
(Uit: Verzamelde Gedichten, A.A.M. Stols, Den Haag, 1947)