ANV, in zijn openingsrede: ‘Met de filosoof Charles Taylor, auteur van “De malaise van de moderniteit”, stellen wij het enorme belang van taal en cultuur vast als onontbeerlijk referentiekader voor de welbegrepen ontplooiing en zelfexpressie die de postmoderne mens en zijn samenleving naar authenticiteit moeten voeren.’
Hugo Weckx, Vlaams minister van cultuur, omschreef dit motto vanuit de Vlaamse ontvoogdingsstrijd
Tine Ruysschaert na de voordracht ‘Ik dank vandaag aan u, meneer Gezelle.’
Fotobureau Thuring B.V.
en de Vlaamse Beweging: ‘
Ja, ten tijde van de ontluikende Vlaamse Beweging in het toen pas opgerichte Koninkrijk België, kon de dichter Prudens Van Duysse met romantische bevlogenheid lanceren: ‘Taal is gansch het volk.’ Een paar decennia later, rond de stichtingsdatum van het Algemeen Nederlands Verbond in 1895, nuanceerde August Vermeylen die slagzin, zeggende dat taal alleen niet het hele volkswelzijn kon dekken. Hij voegde een sociaal-economische dimensie aan de Vlaamse ontvoogdingsstrijd toe, en daar moeten alle cultuurpolitiek geëngageerden in Vlaanderen hem dankbaar voor zijn. Die bijsturing van de cultuurpolitieke doelstellingen komt overeen met wat het ANV ons nu honderd jaar later voorhoudt: ‘Taal is méér dan....’ En ik vul nu, naar ik hoop op adequate wijze, in: ‘Taal is méér dan alleen maar een communicatiemiddel; taal is een teken van onze identiteit als erfgenamen en behoeders van onze cultuur; trots op ons verleden en hoopvol gericht op de toekomst, zijn wij aan méér dan alleen onze taal gehecht.’
De praktisch ingestelde Luc van den Brande, trok dit motto naar de politiek en Europa. ‘Taal verenigt of scheidt mensen meer dan we doorgaans denken, zoals het motto van het ANV-eeuwfeestjaar aangeeft. “Taal is gans het volk” en vandaar politiek relevant. Wie zijn taal verliest, verliest zijn identiteit. In een verenigd Europa raken steeds meer Europeanen overtuigd van deze stelling, die Vlamingen heel vertrouwd in de oren klinkt. Daarom behoort het tot de hoofdopdracht van de Nederlands-Vlaamse samenwerking dat beide regeringen gezamenlijk blijven ijveren voor de volwaardige erkenning van het Nederlands in de Europese Unie.’
De jubileumrede werd uitgesproken door Commissaris van de Koningin in Groningen, H. Vonhoff. Hij is een historicus en hield zijn speech dus ook in die trant. De taal als gemeenschappelijk cultuurerfgoed, besprak hij aan de hand van de geschiedenis van de Nederlandstaligen. Te beginnen met Friezen en Vlamingen in de Middeleeuwen, van wie de aanwezigheid en invloed zich ver over Europa uitstrekte. Hij benadrukte dat de vitaliteit van het Vlaams niet aangetast is door de staatkundige scheiding en de Franstaligheid. Deze standvastigheid enerzijds en de verspreiding anderzijds heeft het Nederlands een betekenis gegeven die nog steeds de grenzen te buiten gaat. Hij schonk ruime aandacht aan het Nederlands in de Nederlandse Antillen, Aruba, Suriname en aan Zuid-Afrika. Hij deed in dit verband een concreet beleidsvoorstel: een samenwerkingsovereenkomst met deze landen in het kader van de Nederlandse Taalunie. Het initiatief zou moeten uitgaan van de Nederlandse en Vlaamse regering. Hij pleit duidelijk voor een taalpolitiek beleid, dat geen cultureel heroveringsbeleid moet zijn.
Hans Dijkstal, vice-president en minister van Binnenlandse Zaken, had als laatste redenaar de moeilijkste rol toebedeeld gekregen. Maar het lukte hem wonderwel niet in herhaling te vallen en bovendien lachsalvo's aan het publiek te ontlokken, met grapjes die een lichtere noot waren in het geheel.
En tussendoor was er muziek. Het eerste stuk dat gespeeld werd, was een strijkkwartet van Johannes Bernardus van Bree. Een prachtig stuk, dat perfect werd uitgevoerd door strijkers van het Heemsteeds KamerOrkest onder leiding van Iman Soeteman.
Het tweede stuk was een compositie ‘Vooruitzien in herinnering’, speciaal samengesteld door Iman