[Nummer 3]
Dubbelportret
Juli
Peter Krug
Hubert van Herreweghen (geb. 1920) heeft een veelzijdige staat van dienst als journalist, dichter, essayist en redacteur, onder meer van de ‘Dietsche Warande en Belfort’. Over het algemeen heeft de poëzie van deze Vlaamse dichter een sober en traditioneel karakter. Het zijn vaak romantische motieven, die zijn werk bepalen: liefde, geluk en dood. Eén van zijn bundels heeft dan ook de titel ‘Liedjes van de liefde en van de dood’ (1949). Uit zijn eerste bundel ‘Het jaar der gedachtenis’ (1943) volgt hieronder een gedicht over het zomers seizoen.
Jacqueline E. van der Waals (1868-1922) maakte de vreugde om de aardse schoonheid vaak tot thema van haar natuurlyriek. Zij kreeg echter vooral bekendheid door haar laatste gedichten uit een periode waarin zij ernstig ziek was, en die gekenmerkt worden door een diepreligieuze doodsaanvaarding.
Juli
Het water wiegelt in de grachten,
de hemel blinkt met blauwen schijn;
ik weet de dagen en de nachten
licht van verholen klaarte zijn.
Een boerenman, een bedelpater
een knaap die uit een boomgaard vlucht;
traag varen vogels door het water
grondeloos helder als de lucht.
Wij noemen nutteloos de namen,
water van mijn herinnering,
in 't land waar wij wonen kwamen
blijven wij altijd vreemdeling;
wolken en water, dieren, bomen,
het dorp, een vogel valt in 't graan.
Eenzelvig leven wij in dromen,
eenzelvig ziet het land ons aan.
Al namen, namen, maar het wezen
kennen wij van de dingen niet.
Wie dit beseft kan slechts genezen
als hij de grote schaduw ziet.
Juli in Brabant, grootse zomer,
die eens bedwelmde als zware wijn,
van uwen boordevollen romer
kunnen wij nooit meer dronken zijn.
(Uit: Het jaar der gedachtenis, Steenlandt, Brussel, 1943)
Julinacht
Ik stond bij 't open venster en ik zag
de maneschijf, die aan den hemel stond
zo stil en glanzend, dat het mijn verstand
te boven ging. Ik zag op blauwen grond
de wolkjes in het maanlicht henen glijden.
Ik zag de witte nevels op de weiden
en op de vijvers voor het huis: ik zag
den vrede glanzen van dat verre land,
waar maanlicht één is met gevoel en klank.
Indien de zoete blijheid van dat blanke
mysterielicht tot vrede werd in mij
en niet tot onrust, hoe zou ik verklanken
dien julinacht in liederen blij,
dat ieder, naar mij luisterend, zou trillen
van onrust, bevende van droefenis
en onbegrepen heimwee naar het stille,
vredige land, waar geen heimwee is.
Jacqueline E. van der Waals
(Uit: Gebroken kleuren, Callenbach, Nijkerk, 1939)