Colloquium Neerlandicum 1994
Een vol programma
Het was weer zo ver: de grote driejaarlijkse samenkomst van alle mensen die van nabij en van verderaf met het onderwijs extra muros van het Nederlands, waar ook ter wereld, te maken hebben, heeft van 28 augustus tot 3 september jl. plaatsgehad. Het werd een overrompeling in de Antwerpse Rodestraat: 750 buitenlandse deelnemers meldden zich, uit 33 landen, plus nog een goed aantal van ‘binnen de muren’, die zich voor een deel van de activiteiten inschreven. Gelukkig leenden zich de lokalen van de UFSIA niet alleen tot het opvangen van al die mensen, maar ook tot de bij zo'n gebeuren horende informele contacten.
Voor de meeste vak- en lotgenoten was het een weerzien na soms drie jaar, sinds Utrecht in 1991, want zo'n tijdspanne moeten de Neerlandici extra muros telkens overbruggen. Opvallend was ditmaal de Zuidafrikaanse delegatie, 12 man en vrouw sterk, voor de eerste maal in volle openheid en met de zegen van de subsidiërende autoriteiten. Wij zijn gelukkig ver van het surrealistische vertoon te Gent in 1988, met één enkele ‘clandestiene’ deelnemer en nog een andere ‘gedoogde’ aanwezige.
Het hoofdthema van dit Twaalfde Colloquium Neerlandicum was ‘Nederlands in culturele context’, een ruim gegeven dat geconcretiseerd was in vier subthema's: ‘Strategisch Nederlands’ voor taalkunde. ‘Geschiedenis verzinnen’ bij letterkunde (met een ‘life’ optredende historische romanschrijfster), ‘Druk in Antwerpen’ voor kennis van land en volk en voorts ‘Nederlands theatraal’.
Ja, Antwerpen. In het corpus van de uiteenzettingen viel het op dat de gaststad herhaaldelijk en met nadruk aan bod kwam. De hier en daar aanvankelijk gehoorde kritiek daarop viel stil toen bleek dat dit
Vele deelnemers. Hier een van de goed gevulde zalen van de UFSIA te Antwerpen.
(foto archief Taalunie)
uitgangspunt altijd een aanloop was om een ruimere problematiek ter sprake te brengen: de rol van de Antwerpse humanisten in het culturele leven van de Lage Landen, de vrije verspreiding van ideeën vanuit een drukkerij (Plantijn), de bredere context van schilderateliers (Rubens, Jordaens... en anderen), toneel (en film) in zijn sociale context (Boon). Ook de met het Colloquium samengaande tentoonstelling ‘Pampiere Wereld’ bestond in feite uit de samengevoegde inbreng van vier Antwerpse onderzoekscentra: het Ruusbroecgenootschap, het Centrum voor Renaissancedrama, dat voor Gezellestudie en het L.P. Boondocumentatiecentrum.
‘Te veel voor een week, met zoveel programma en zo weinig vrije tijd’, schreef een Fins deelnemer ons achteraf.
Deze stevige brok ‘kennis van land en volk’ die hier in de Scheldestad samengebracht werd, kan model staan voor latere IVN-samenkomsten in andere steden. Voor leden die vanuit soms verre posten in de wereld hun kennis van de cultuur van de lage landen willen verrijken, is deze onderdompeling een gepaste methode, zo lijkt het.
Op de openingszitting was onder meer veel aandacht voor de toespraak van Greetje van den Bergh, algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, die het Colloquium opende. Zij trok meteen duidelijke lijnen i.v.m. de verhouding tussen de T.U. en het IVN, namelijk dat de eerste geen inhoudelijke bemoeienis heeft met de tweede: de Taalunie zorgt hierbij alleen voor randvoorwaarden, ‘want zonder u (de IVN) kan de T.U. niets doen in het buitenland’. Er is dus blijkbaar een hele weg afgelegd sinds de guerrilla's van de jaren tachtig en deze pacificatie draagt nu duidelijk vruchten. Voorts had Van den Bergh het over de krappe middelen en de beleidskeuzes die daaruit volgen: het inschakelen van de docentschappen voor andere taken en het optimaal gebruik maken van wat er wel is, hetgeen nu (nog) niet gebeurt. Verspreiding van informatie hierover, ook een opgave voor T.U. en IVN, is noodzakelijk. Deze openingszitting bood ook een primeur: de eerste officiële