[Nummer 4]
Welbeschouwd
What's in a name?
Sinds de Eerste wereldoorlog heeft een groter deel van de aanhang van de Vlaamse Beweging zich uitgesproken voor ‘zelfbestuur’. De onderliggende gedachte was dat de unitaire Belgische staat, ondanks zijn ‘progressieve’ grondwet van 1830, onvoldoende garanties bood voor de instandhouding van de Nederlandse taal en cultuur in Vlaanderen en de bevestiging van de Vlaamse identiteit.
Lange tijd, tot een heel eind na de Tweede wereldoorlog, is de autonomiegedachte bij de Vlaamsgezinden zelf een onderling twistpunt gebleven. In het interbellum leidde dit tot grote verdeeldheid tussen de ‘minimalisten’, die het met Frans van Cauwelaert en Camille Huysmans bij aanpassing van de bestaande Belgische overheidsstructuren en taalwetten hielden, en de ‘maximalisten’, de Vlaams-nationalisten die het zelfbestuur in hun programma schreven. Veelal ontgaat het ondertussen degenen die zich vandaag aan uitspraken over die discussie wagen hoe onvoorstelbaar groot de toenmalige culturele en politieke achterstelling en achterstand van de Vlamingen was.
Het is lange tijd niet duidelijk geweest wat men zich bij dat programmapunt precies moest voorstellen. Sommigen dachten aan een vorm van administratieve of politieke decentralisatie binnen het Belgische staatsverband. Enkelen droomden ooit van het uiteenvallen van het koninkrijk België, al dan niet in afwachting van het aansluiten van Vlaanderen bij Nederland. Ooit was zelfs in de Wilhelmstrasse in Berlijn een Flamenpolitik bedacht, gericht op het creëren van een soort satellietstaat aan de Westgrens van het Rijk. Al voor 1940 begon in Vlaanderen de term ‘federalisme’ burgerrecht te krijgen, ook bij de Vlaamsgezinde politici in de partijen die het vooralsnog bij het doordrukken en toepassen van taalwetten hadden gehouden.
Je kunt er niet omheen dat die in de eerste eeuwhelft in Vlaanderen hangende discussie samenhing met het tezelfder tijd wereldwijd gevoerde debat over het functioneren van de parlementaire democratie. Het was toen nauwlijks te voorzien hoe de democratisering en de loyale en veralgemeende toepassing van de taalwetten het aanschijn van Vlaanderen zouden veranderen. De onwil van het Belgische establishment en de onmacht van de Vlaamse bewindslieden om het tij te keren werden een voedingsbodem voor autoritaire stromingen. Het was overigens in het Vlaanderen van toen een discussie onder machtelozen! De niet bepaald altijd serene polemieken over het einddoel van de Vlaamse Beweging, die de jongste weken in de Vlaamse pers werden gevoerd, roepen onloochenbaar reminiscenties op aan de diverse aspecten van de verhitte discussies van de jaren dertig. Het lijkt een aantal betrokkenen te ontgaan hoezeer ondertussen de gegevens veranderd zijn. Sinds 1970, toen de grondwet werd herzien en de gemeenschappen - de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige - ‘culturele autonomie’ verkregen, ligt ‘het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren’ aan de basis van alle verdere discussie over de hervorming van de Belgische staat. Principieel hebben de maximalisten van 1920 het gehaald. Het debat gaat er niet langer over, of de verschillende entiteiten van het koninkrijk autonomie moeten krijgen. Vlaanderen heeft een autonome regering, een autonoom parlement, een autonome ambtenarij, autonome overheidsinstellingen. Bewindslieden en ambtenaren spannen zich - in deze periode van economische crisis, financieringsproblemen en sterk afgenomen werkgelegenheid - dagelijks in om aan deze autonomie vorm te geven.
De eerste resultaten van dit beleid worden stilaan zichtbaar. Doelstellingen waarvan de Vlaamse beweging decennia gedroomd heeft liggen binnen bereik. Vlaanderen knoopt directe betrekkingen aan met Den Haag, Parijs en andere hoofdsteden. De relatie tussen Nederland en Vlaanderen is essentieel anders geworden. Er is in de Nederlandse Taalunie een gezamenlijk Nederlands-Vlaamse aanpak van de behartiging van de interne en externe problemen van het Nederlands. De band tussen de Vlamingen in Vlaanderen en die in Brussel - de altijd weer broze schakel in alle autonomie-voorstellen! - is grondwettelijk geïnstitutionaliseerd.
Het is duidelijk dat lang niet alle problemen zijn opgelost. De Vlaamse minister-president Van den Brande is bepaald niet de enige die - hardop - verder durft te denken. In de beweeglijke wereld waarin wij leven lijken diegenen die in afwachting van een ‘onafhankelijk Vlaanderen’ - what is in a name? - aan de kant blijven staan ons al even verkrampt als degenen die stellen dat met het Sint-Michielsakkoord en de staatshervorming van 1992-1993 het eindpunt voor eens en voor altijd bereikt.
Joris Dedeurwaerder