Boeken, tijdschriften en andere publikaties
Lezen van kaft tot kaft
Weg tot het Westen
Kees Groeneboer leverde met zijn kloeke werk: ‘Weg tot het Westen - Het Nederlands voor Indië 1600-1950 een taalpolitieke geschiedenis -’ een prestatie van formaat. Deze historisch-taalsociologische studie, waarop de auteur in november 1992 promoveerde, mag nu al gelden als een standaardwerk. Het tijdvak reikt vanaf de komst van de Hollanders in de archipel in 1596 tot de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949.
Ze verschaft het eerste volledige overzicht van de rol van het Nederlands in de Archipel.
Terecht noemt Groeneboer het verhaal van het Nederlandse taalbeleid in Indië een verhaal van te weinig en te laat, waardoor het Nederlands in Indonesië nu nog slechts voortleeft in leenwoorden in het Indonesisch en als ‘dode’ studietaal geldt. In de gehele koloniale periode is geen sprake geweest van een bewust beleid tot sterke verbreiding van het Nederlands. Het duurt tot de twintigste eeuw voordat er daadwerkelijke maatregelen worden getroffen om de kennis en het gebruik van het Nederlands bij de inheemse bevolking te bevorderen en dan nog slechts bij een maatschappelijke bovenlaag, zodat aan de vooravond van de Japanse inval wellicht zo'n twee procent van de totale bevolking Nederlandssprekend is.
Het is een gemiste kans, historisch gezien, om het Nederlands vaste voet te geven in Azië.
Hoe dat zo gekomen is wordt uitvoerig en overtuigend geschilderd. Veel bewondering voor de Nederlandse taalpolitiek in Indië behoeven we niet te hebben. Anders dan de Engelsen, Fransen, Spanjaarden en Portugezen hebben de Nederlandse kolonisatoren hun moedertaal teveel als standstaal van een leidende groep en te weinig als praktische verkeerstaal, als potentiële wereldtaal laten onderwijzen. De Nederlanders hebben nagelaten propaganda te voeren voor hun eigen taal en cultuur. Het Nederlands is nooit de verkeerstaal geworden, maar wel het Maleis, dat zich ontwikkelde tot het Bahasa Indonesia. De taalkundige M.C. van Toorn wordt geciteerd die meent ‘dat de overheid niets heeft nagelaten om te verhinderen dat het Nederlands ooit een wereldtaal zou worden.’
Dat zal ongetwijfeld ook samenhangen met het feit, dat van oorsprong de Nederlandse overheidsaanwezigheid in deze archipel berustte op handelspolitieke motieven en ook de bestuurlijke impact op het gehele gebied pas gedurende de laatste veertig jaar van de kolonisatie tot stand gekomen is. De pragmatische taalpolitiek van de VOC, als dit al de naam politiek verdient, zal wat betreft de versterking van de positie van het Nederlands dan ook mislukken. In het grootste deel van de negentiende eeuw wordt de taalpolitiek om de positie van het Nederlands te versterken alleen gericht op de Europese maatschappelijke kringen, maar ook die spreken in 1900 in de dagelijkse omgang voor zestig procent een andere taal dan het Nederlands: Maleis of Javaans of Maleis met een Nederlandse inslag. In 1864 wordt het denkbeeld het Nederlands als algemene verkeerstaal in te voeren definitief verlaten, maar wel worden er maatregelen getroffen om de kennis bij de inheemse elite te bevorderen. De vernederlandsing van de Europese bevolkingsgroep zet in de eerste decennia van deze eeuw in versneld tempo door.
Nauwgezet is nagegaan welke functies het Nederlands in deze veelkleurige Nederlands-Indische archipel heeft vervuld temidden van een veelheid van andere talen en wat de koloniale overheid met het Nederlands heeft voorgehad. Het onderwijs staat daarbij centraal. Al vanaf het begin speelt de voertaalkwestie: welke voertaal Nederlands, Portugees, Maleis of andere inheemse taal moet gekozen worden voor welk soort onderwijs (voor Europeanen, Inheemsen of Vreemde Oosterlingen), op welk niveau (lager, voortgezet of hoger) en in welke vorm (Openbaar of particulier, gesubsidieerd of niet gesubsidieerd). Aan de orde komen ook de kwaliteit van het Nederlands, de vormen van het ‘Indisch-Nederlands’ en de kwaliteit van het onderwijs van het Nederlands als moedertaal en als vreemde (voer)taal.
Aan de activiteiten van het Algemeen-Nederlands Verbond op taal- en cultuurgebied in Indië besteedt Groeneboer terecht uitvoerig aandacht. Hij schrijft: ‘Van veel betekenis voor het Nederlands in Indië zijn geweest de taalactiviteiten van de Groep Nederlands-Indië van het Algemeen-Nederlands Verbond en de invloed daarvan op de taalpolitiek van de overheid’.
De auteur heeft daaraan expliciet aandacht gegeven in een artikel in Neerlandia 1993-4 onder de titel: ‘Het Algemeen-Nederlands Verbond in Nederlands-Indië 1899-1949’. In het huidige nummer publiceert hij een tweede artikel onder de titel: ‘Het Nederlands in Indonesië van 1600 tot heden. Een relatief bescheiden rol.’ Bovendien mag worden verwacht, dat de auteurs van het Gedenkboek van het ANV bij het eeuwfeest in 1995 de schat van gegevens die Groeneboer aandraagt in hun kronieken zullen verwerken.
Wie de veelheid van gegevens bekijkt en de historische en de brede cultuurpolitieke inkadering, komt onder de indruk van het werk van Groeneboer.
Van harte aanbevolen. (ws)