Rooskleurige toekomst voor de Nederlandse taal in Suriname
Uitslag van een onderzoek
door Clarisse Buma
‘Als ik iets naar Suriname wil faxen, moet ik dat dan in het Engels doen?’, vroeg een collega van een Nederlandse radio-omroep laatst. ‘Nee hoor, dat kan gewoon in het Nederlands’, luidde mijn antwoord. Verwondering alom aan de andere kant van de lijn.
Het voorval geeft aan hoe weinig men in Nederland op de hoogte is van de taalsituatie. En dan te bedenken dat de positie van het Nederlands in deze voormalige kolonie er alleen maar sterker op wordt, aldus de verwachting van de Surinaamse socio-linguïste Lila Gobardhan-Rambocus, die met een promotie-onderzoek bezig is over dit onderwerp.
Het Nederlands heeft zich goed geworteld in de Surinaamse samenleving. Het is de officiële voertaal in het onderwijs, de rechtspraak en het landsbestuur. Ook de kranten, televisie en de meeste radiostations bedienen zich van het Nederlands.
Heel anders gaat het toe in informele situaties thuis, op straat of bij het boodschappen doen. Daar spreken de verschillende bevolkingsgroepen vaak hun eigen moedertaal. Voor de creolen is dat Sranan Tongo, ook kortweg Sranan genoemd. De bosnegers - nakomelingen van gevluchte slaven, die in het oerwoud leven - spreken hun stamtaal (Aukaans, Saramaccaans enz.). De Hindustanen, Chinezen, Javanen en Indianen hebben ook allemaal hun eigen moedertaal.
Het Sranan is de zogenaamde lingua franca, die behalve door de creolen ook door de andere groepen wordt gesproken. Het is de contacttaal tussen de verschillende bevolkingsgroepen, die is ontstaan doordat mensen uit verschillende landen in West-Afrika als gevolg van de slavernij bij elkaar kwamen en er gecommuniceerd moest worden met Europeanen
Domineestraat in Paramaribo.
(foto Clarisse Buma)
(slavenhandelaren en kolonisten). Zo ontstond er een nieuwe taal. Veel woorden zijn uit het Engels afkomstig.
De meeste Surinamers zijn dus meertalig. In de informele sfeer spreken ze hun moedertaal of Sranan, terwijl in de formele sfeer het Nederlands wordt gebruikt. Zo kan het gebeuren dat een minister in de Nationale Assemblee, het parlement, in het Nederlands zijn wetsontwerp verdedigt, terwijl hij vijf minuten later tijdens de schorsing even in het Sarnami (Hindustaans) overlegt met een collega. Hetzelfde geldt voor de journalisten die het debat volgen. Op hun kladblok maken ze in het Nederlands aantekeningen, maar de lunchpauze wordt benut om in het Sranan de laatste verrichtingen te bespreken van het Nederlands(!) elftal tegen Engeland. De overgang van de ene taal naar de andere, zoals het voorbeeld van de Assemblee, verloopt heel soepel. Het komt zelfs voor dat tijdens een gesprek twee talen door elkaar worden gebruikt. Soms zelfs binnen een zin.