Nederlandstalige gemeenschap
Mijn laatste onderdeel betreft dan de kleine cultuurgemeenschap die Nederlandstalig is, hoewel het aantal Nederlands sprekenden zo groot is dat de term ‘klein’ relativering behoeft. Ze gaat me zeer ter harte, én als Neerlandicus, én als gedeputeerde in de grote grensprovincie Noord-Brabant, én als voorzitter van het ANC. Als ik een paar gedachten hierover formuleer gebeurt dat vanuit die drie invalshoeken, met wisselend accent wellicht.
Het is ook mijn stellige overtuiging dat samenwerking nodig is. Erkenning van verschillen in cultuur staat dat volstrekt niet in de weg. Weliswaar is het aantal Nederlandssprekenden aanzienlijk, maar we liggen toevallig wel tussen drie echt grote taalgebieden in en de markt voor het Nederlandstalig produkt is in die verhouding klein.
Eenheid van de Nederlandse taal noemt Van Istendael ‘onze eerste verdedigingslinie’ in zijn artikel in de Volkskrant van 29 juni 1991 onder de kop: ‘Een schaamteloos pleidooi voor taalnationalisme’.
U hebt intussen begrepen dat ik dit bijvoeglijk naamwoord heel goed begrijp vanuit mijn afkeer van fanatiek nationalisme.
Als voorzitter van het ANC val ik Van Istendael van harte bij wanneer hij wijst op de gouden kansen die Brussel biedt om vanuit deze stad Vlaams/Nederlands cultuurbeleid te presenteren. Het rapport dat aanvaard is op 16 juni in de vergadering van het ANC biedt aardige aanknopingspunten, en dan zeg ik nog te weinig. ‘Wij kunnen ons geen gescheiden slagorde permitteren, laat staan twee legers’ citeer ik voor het laatst deze dichter/journalist.
Als gedeputeerde in Noord-Brabant ervaar ik hoe frequent en vruchtbaar de contacten zijn tussen onze provincie en Vlaanderen; minister Ritzen's opvatting: Europese samenwerking begint op de fiets, klopt. Er liggen grensoverschrijdende fietspaden, maar deze uitdrukking geldt ook figuurlijk. Het Zuidelijk Toneel heeft met Eindhoven als vestigingsplaats een artistieke leiding die in Antwerpen woont; de spelers, de regisseurs, komen van beide zijden van de grens.
Er zijn contacten over en er is uitwisseling van muziek, jeugdtheater amateurkunst. Ook zonder dat de overheid iets doet, gebeurt dat alles. Over het algemeen vind ik dat overheden de cultuur zoals die beleefd wordt het beste dient door de voorwaarden te scheppen waarin de kunstenaars zo vrij mogelijk zijn voor hun creatieve werk.
Dat geldt voor het lokale bestuur, voor het provinciale, voor het nationale en het geldt voor de EG. Cultuur is niet van de overheid. De overheid moet haar wel beschermen en mag haar wel stimuleren.