| |
| |
| |
Dirck Volckertszoon Coornhert en zijn bijdrage aan de Nederlandse cultuur der zestiende eeuw
Vierhonderd jaar geleden stierf Dirck Volckertszoon Coornhert, een zelfs voor de Renaissance veelzijdig humanist.
Dit jaar wordt Coornhert alom herdacht. Ook Neerlandia wil hierbij niet achter blijven. Zijn verdiensten voor het opstellen en gebruiken van volwaardig Nederlands zijn groot.
Coornhert stoorde zich aan het toenmalige met Latijn en Frans doorspekte Nederlands, dat voor de gewone man onbegrijpelijk was.
De vernederlandsing van het onderwijs begon met de Nederlandse grammatica ‘Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst’ van 1584, waarvoor Coornhert het voorwoord schreef.
Zijn opvattingen doen weer opgeld, nu de roep om Engelstalig onderwijs luider wordt.
Portret van Coornhert. Gravure van Jan Muller naar Cornelis Cornelisz. van Haarlem. Het onderschrift prijst Coornherts verdiensten voor de Nederlandse taal en cultuur. (Foto Iconografisch Bureau, Den Haag).
Op 29 oktober zal het vierhonderd jaar geleden zijn dat te Gouda een bijzondere, veelzijdige persoonlijkheid uit de voor de Nederlanden zo bewogen zestiende eeuw overleed: Dirck Volckertszoon Coornhert (1522-1590). Zijn betrokkenheid bij de enerverende ontwikkelingen in zijn tijd gold zowel de politiek, culminerend in het verzet tegen de Spaanse overheersing, als de religieuze controversen. Helder formuleerde en beargumenteerde Coornhert zijn opvattingen. Hij kwam uit voor zijn eigen mening, probeerde andersdenkenden te overtuigen, maar steeds stond daarbij voorop dat niemand het recht heeft een ander zijn mening te ontzeggen. Coornhert was een principieel voorstander van verdraagzaamheid. Coornherts activiteiten vormden in hun veelheid en verscheidenheid tevens een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse cultuur van zijn tijd. Aan dit aspect van zijn werk zal deze bijdrage gewijd zijn. Een korte beschrijving van zijn leven biedt het kader, waarbinnen deze activiteiten plaatsvonden.
| |
Bewogen bestaan
Coornhert werd geboren in de Amsterdamse Warmoesstraat, als vierde kind van een welgestelde, roomskatholieke lakenkoopman. Over zijn jeugd en opvoeding
| |
| |
is weinig bekend. In elk geval leerde hij, anders dan veel andere jongens uit een welgesteld milieu, onvoldoende of geen Latijn. Toen hij ongeveer vijfendertig jaar oud was, zou hij deze taal alsnog leren. Hij Wilde namelijk de oorspronkelijke teksten van de kerkvaders bestuderen. Als onderdeel van zijn opvoeding bezocht hij op zijn zestiende jaar Spanje en Portugal.
Aan deze ontwikkeling kwam een abrupt einde toen Coornhert, pas zeventien jaar oud, tegen de wil van zijn ouders in het huwelijk trad met de twaalf jaar oudere, onbemiddelde Cornelia Symonsdochter, ‘Neeltje’. Hij werd onterfd en moest voortaan in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Coornherts eigenzinnige keuze bleek een juiste te zijn. Het kinderloos gebleven huwelijk was gelukkig en na haar overlijden in 1584 kon hij met veel waardering aan zijn Neeltje terugdenken. Een brief aan zijn vriend Hendrik Laurenszoon Spiegel is daarvan het sprekende getuigenis:
Als schoonheid (die zij in haar jeugd had), deugdzaamheid (die zij in haar ouderdom bezat) en hartelijkheid (die haar hele leven kenmerkte) het hart van een man tot liefde aanlokken, dan kon het niet anders of ik moest met heel mijn hart van haar houden. En dat was ook zo.
Coornhert begon zijn loopbaan als hofmeester op het kasteel Batestein in Vianen, waar Graaf Reinoud III van
Prent van Coornhert naar Hendrick Goltzius uit de serie ‘De verkeerde overtuiging richt de wereld te gronde’. Leugen, Verkeerd Oordeel en Dwaze Wereld belagen gezamenlijk Waarheid. (Rijksprentenkabinet Amsterdam)
Brederode resideerde. Hier werd hij geconfronteerd met anti-roomse opvattingen. De op het slot aanwezige bibliotheek bood hem de mogelijkheid zich in gevarieerd religieus gedachtengoed te verdiepen. Zijn functie aan het hof was echter niet van blijvende aard. Al vrij snel vestigde Coornhert zich in Haarlem, de stad die zijn belangrijkste woonplaats zou worden.
Aanvankelijk voorzag hij daar als etser en graveur in zijn levensonderhoud. De ruim driehonderd verschillende prenten die van hem zijn bewaard, getuigen van zijn grote vaardigheid op dit terrein. Hij werkte intensief samen met de Haarlemse schilder Maarten van Heemskerck, wiens ontwerpen hij op de koperplaat overbracht. Voor de periode 1547-1559 valt hun gezamenlijke grafische produktie te documenteren. Veelzeggend voor Coornherts ideologische inbreng in deze zakelijke relatie is dat Van Heemskerck zijn ontwerpen baseerde op ideeën van Coornhert. Inhoudelijk sluiten de prenten - naast religieuze voorstellingen vooral morele levenslessen in visueel-allegorische vorm - nauw aan bij de moraalfilosofische opvattingen die Coornhert in geschrifte heeft uitgedragen. Later in zijn leven, tijdens de perioden van ballingschap vanwege problemen met het Spaanse gezag én met de geuzen, nam hij de burijn weer ter hand. De befaamde graveur Hendrick Goltzius was zijn leerling. Andere kunstenaars naar wier werk Coornhert prenten vervaardigde, waren Frans Floris uit Ant- | |
| |
werpen, de Luikenaar Lambert Lombard en de Brusselaar Adriaan de Weert. Bovendien verzorgde Coornhert illustraties in Das Buch Extasis van de bekende Antwerpse dichter Jan van der Noot. Een belangrijk gedeelte van zijn prenten verscheen bij de bekende Antwerpse uitgever op dit terrein, Hiëronymus Cock.
Coornherts werkterrein zou nog één keer fundamenteel van karakter veranderen. In het begin van de jaren zestig nam hij ten dienste van de Haarlemse samenleving enkele administratieve functies op zich. Hij trad op als notaris en fungeerde tegelijkertijd als secretaris van het stadsbestuur, om vanaf 1564 gepromoveerd te worden tot secretaris van de burgemeesters. In deze laatste functie maakte hij vele dienstreizen, waarbij hij de Nederlanden van Leeuwarden tot Brussel doorkruiste. Zijn beroep bracht hem tevens in contact met Willem van Oranje. Hoewel Coornhert niet is ingegaan op verzoeken om in dienst van de prins te treden, heeft hij deze wel geadviseerd bij het verzet tegen Spanje. Hun belangrijkste raakvlak was de tolerantie op het terrein van de godsdienst.
| |
Gevuld bestaan
Met dit beknopte overzicht van Coornherts ambtelijk bestaan komt slechts een beperkt gedeelte van zijn activiteiten aan het licht. Hij heeft de hem toegemeten tijd tot het laatst optimaal benut. In het Protest teghen den slaep noemt hij degene die meer dan zes uur slaapt een dief van zijn eigen leven. Uit de grote hoeveelheid van zijn nagelaten geschriften blijkt wel dat dit verwijt hem niet gemaakt kan worden. Op diverse manieren - via verhandelingen, dialogen, brieven, toneelstukken, gedichten - heeft hij zijn inzichten uitgedragen. Centraal staat daarin het welzijn van de mens. Coornhert was, anders dan de calvinisten, overtuigd van de mogelijkheden die de mens heeft om zelf, in samenwerking met God, aan zijn heil te werken. Op die mogelijkheden wilde hij zijn medemensen wijzen in een voor iedereen verstaanbare taal: een helder en soepel Nederlands. Thema's die in zijn werk telkens weer terugkeren zijn: het vertrouwen in de menselijke volmaakbaarheid, de vrije wil en het afwijzen van de daarmee strijdige predestinatie-gedachte, de noodzaak om tot kennis van waarheid en van zichzelf te komen, onderlinge tolerantie en de uitwerking van deze uitgangspunten in de dagelijkse levenspraktijk. Belangrijkste richtlijn is de ‘wet der natuur’, die ons voorhoudt dat we anderen moeten behandelen zoals we zelf behandeld willen worden. Concreet staat daarbij voor Coornhert het daadwerkelijk beoefenen van de naastenliefde voorop. Zijn opvattingen behandelde hij samenhangend in de Zedekunst (1586), het eerste handboek over ethiek dat in een Europese volkstaal verscheen.
| |
Volwaardig Nederlands
In Coornherts dagen kon slechts een klein gedeelte van de bevolking profiteren van het gedachtengoed dat via de drukpers werd verspreid. Geleerden en humanisten communiceerden immers in het Latijn. Deze beperking was Coornhert een doorn in het oog. Hij schreef dan ook alleen in het Nederlands. Daarbij streefde hij, vooral sedert het begin van de jaren zestig, ernaar om van het Nederlands een volwaardige taal te maken, met dezelfde gebruiksmogelijkheden als het Latijn. Hij maakte zich vooral sterk voor een zuivering van de woordenschat, die verontreinigd was door de vele ontleningen aan het Latijn en het Frans. Coornhert uitte zijn ongenoegen voor het eerst in zijn Cicero-vertaling uit 1561. Volgens hem
| |
| |
Coornherts vertaling van Cicero's De officiis.
was de Nederlandse taal geradbraakt. Ze had meer gemeenschappelijk met het Latijn en het Frans dan met het Hoogduits waaruit ze was voortgekomen. Daarom was ze voor de gewone man vaak nauwelijks te verstaan. Hij nam zich dan ook voor de ‘eyghen natuerlijcken aert [van de moedertaal] te eeren’. Hoe consequent en succesvol hij daarbij is geweest, ervaren we bij het lezen van zijn geschriften. Een voorbeeld voor zijn streven vond Coornhert in de Antwerpse taalzuiveraar Jan van den Werve, naar Wiens Tresoor der Duytsscher talen (1553) hij bewonderend verwees.
Coornherts inspanningen hebben op hun beurt weerklank gevonden bij de Nederlandse ‘taalbouwers’ van de renaissance. In de jaren tachtig van de zestiende eeuw vatte de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier het plan op om een volwaardig Nederlands equivalent van de basisvakken van het Latijnse onderwijsprogramma - grammatica, retorica en dialectica - te publiceren. Aan Coornhert viel de eer te beurt het voorwoord bij het eerste deel, een Nederlandse grammatica, te mogen schrijven. Deze belangrijke uitgave, de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584), werd verzorgd door de Leidse vestiging van het bekende drukkershuis Plantijn. De geleerde Justus Lipsius zag Coornhert als de grote, kritische beoordelaar van onze taal, ‘ille sermonis nostri magnus censor’.
| |
Kennis voor iedereen
Het hanteren van een verstaanbare volkstaal is voor een auteur een voorwaarde om veel mensen in zijn kennis te laten delen. Het gedeelte van het klassieke, christelijke en ook humanistische erfgoed dat door de humanisten van groot belang voor de geestelijke ontwikkeling van de mens werd geacht, was echter niet of nauwelijks op een dergelijke wijze beschikbaar. Coornhert zette zich ertoe een aantal van deze teksten in het Nederlands toegankelijk te maken. Zo vertaalde hij niet alleen Cicero's De officiis (Over de plichten), maar ook andere, veel gelezen moraalfilosofische verhandelingen als De beneficiis (Over de weldaden) van Seneca. Een geschrift waar Coornhert zoveel waarde aan hechtte dat hij het twee tot drie maal per jaar las, was Boëthius' De consolatione philosophiae. Coornhert liet zijn taalgenoten delen in de vertroosting die volgens deze laat-klassieke auteur door de wijsheid geboden kon worden. Bovendien was hij de eerste die het Nederlandstalige publiek met Homerus liet kennismaken door zijn vertaling van de eerste twaalf boeken van de Odyssee (1561). Een andere Nederlandse primeur is zijn vertaling van een aantal verhalen uit Boccaccio's Decamerone.
Om te kunnen profiteren van in druk verschenen gedachtengoed moet men de kunst van het lezen beheersen. In Coornherts dagen was dat een vaardigheid die lang niet iedereen bezat. Indirect heeft ook Coornhert een bijdrage geleverd aan het verder ontwikkelen van dit vermogen. Hij publiceerde in 1564 bij Willem Silvius in Antwerpen een typografisch schrijfboek, bestemd voor schoolmeesters en jeugdigen die zich via zelfstudie wilden bekwamen in de schrijfkunst: Eenen nieuwen ABC of materi-boeck, inhoudende diversche schoone sententien ende leeringhen, soo wel tot verlichtinghe der schoolmeesters, als tot dienst, ende behulp der iongers ende maechdekens, die gheen bequaemheyt en hebben om te gheraken by meesters die fraeye handelinghe vande penne hebben. Dit schoolboekje, waarvan slechts éé exemplaar bewaard is gebleven, neemt als praktisch didaktisch werk binnen Coornherts oeuvre een unieke plaats in. Hij bood hierin materiaal aan voor het ontwikkelen van de schrijfvaardigheid, waardoor hij en passant natuurlijk ook de leesvaardigheid bevorderde. De tekstkeuze van Coornhert is opvallend. Waar de gangbare schrijfboekjes hun voorbeeldmateriaal beperkten tot religieuze teksten, maakte Coornhert als een goede humanistische opvoeder een keuze ‘uut oude Histories ende andere gheleerde Aucteurs’. Deugdzaam gedrag staat in deze tekstvoorbeelden centraal. Wel voegde hij op elke bladzijde een passend bijbelcitaat toe. In 1565 gaf Silvius een Franse vertaling van het boekje uit, die twee
| |
| |
keer herdrukt werd. Waarschijnlijk behoorde het tot de door de Index van 1570 verboden boeken.
| |
Communiceren in druk
Voor een produktief schrijver als Coornhert was de drukpers een onmisbaar middel om zijn publiek te bereiken. Hij heeft dan ook intensief van dit medium gebruik gemaakt. Sinds het begin van de jaren zestig verschenen de vele publikaties, waarvan Coornhert ofwel de auteur was of waar hij anderszins - bijvoorbeeld als vertaler - bij betrokken was. Het lijkt erop dat hij in eerste instantie dit aspect van zijn publicitaire activiteiten in eigen hand wilde houden. In 1560 richtte hij namelijk met drie andere inwoners van Haarlem een verzoek tot het stadsbestuur om financiële steun bij hun voornemen om ter plaats een drukkersbedrijf op te richten. Het plan werd gunstig ontvangen en in 1561 verscheen de eerste uitgave, Coornherts vertaling van Cicero's De officiis. Deze publikatie is om meerdere redenen interessant. In het voorwerk deed Coornhert belangwekkende uitspraken over zijn moedertaal. Zijn opdracht aan het Haarlemse stadsbestuur legde echter de kiem van een hardnekkige legende, die eeuwenlang de gemoederen in de typografische wereld heeft beziggehouden. Zonder concrete namen te noemen stelde hij als eerste - in het verzoek tot financiële bijstand werd er slechts kort op gezinspeeld - dat de boekdrukkunst in Haarlem werd uitgevonden en niet in Mainz. Een trouweloze knecht zou de Haarlemse, nog rudimentaire vinding naar Mainz hebben overgebracht, waar ze verder werd vervolmaakt. Volgens Coornhert beroemde deze stad zich er ten onrechte op dat zij de bakermat van de typografie was. In 1588 koppelde Hadrianus Junius in zijn Batavia een naam aan dit verhaal: Laurens Janszoon Coster. De motivatie om in Haarlem de drukkunst nieuw leven in te blazen had geen betere kunnen zijn!
Het nieuwe bedrijf werkte onder de naam van Jan van Zuren maar Coornhert had een belangrijk aandeel in de samenstelling van het fonds. Van de in totaal veertien bekende uitgaven, verschenen in de periode 1561-1564, zijn er vijf expliciet met Coornhert te verbinden. Na de Cicero-vertaling volgden de al genoemde vertalingen van Homerus, Seneca en Boccaccio. Het is aan deze uitgeverij te danken dat het bekende toneelstuk van Colijn van Rijssele, De spiegel der minnen, is bewaard. Het verscheen met een inleiding van Coornhert. Daarnaast verzorgde het bedrijf enkele overheidspublikaties. Coornhert heeft dus slechts met een zeer klein gedeelte van het fonds niet direct te maken gehad.
In 1564 staakte deze uitgeverij haar werkzaamheden en vanaf dat moment vertrouwde Coornhert zijn geschriften aan andere uitgevers toe. Zijn werk verscheen in plaatsen als Gouda, Haarlem, Amsterdam, Den Haag, Leiden en ook Antwerpen. Tijdens zijn ballingschap in Duitsland zocht hij daar naar publikatiemogelijkheden. Uit het plaatsje Rees bij Xanten zijn uitgaven van hem bekend. Een opvallende relatie in de uitgeverswereld was die met de drukker Christoffel Plantijn, wiens ‘druck my (= Coornhert) boven allen behaecht’. Hun directe contacten ontstonden in 1579 toen Plantijn Leiden bezocht, waar hij enkele jaren later zijn bedrijf zou vestigen. Het is zeker dat ze voor die tijd van elkaars werkzaamheden op de hoogte zijn geweest, onder andere via gemeenschappelijke kennissen als Justus Lipsius en de geograaf Abraham Ortelius. Gedurende Plantijns Leidse periode ontmoetten Coornhert en hij elkaar zowel in Haarlem als in Leiden. Bovendien correspondeerden ze, met name over religieuze problemen. Plantijns drukkerij te Leiden, met 1584 en 1585 als belangrijkste jaren, leverde een fonds op van hoge kwaliteit. Coornhert was hierin vertegenwoordigd door zijn Boëthius-vertaling, Vande vertroosting der wysheyd, en door de tweetalige uitgave met zijn versie van Bernardus Furmerius' De rerum usu et abusu onder de Nederlandse titel Recht ghebruyck ende misbruyck van tydlycke have. Hierboven
Detail uit het drukkersmerk van de mede door Coornhert opgerichte drukkerij van Jan van Zuren. De bij zuigt honing uit de roos (symbool voor het boek), de spin gif.
| |
| |
werd al gewezen op Plantijns uitgave van de Twespraack, waarvoor Coornhert de inleiding schreef.
Coornhert behoorde - om terminologie van hem zelf te gebruiken - niet tot de ‘stillezitters’, de ‘hen self levers’. Bewust heeft hij zijn capaciteiten van geest en hand ingezet ten dienste van de samenleving waartoe hij behoorde. Het welzijn van de gemeenschap en van het individu dat daarvan deel uitmaakte, ging hem immers zeer ter harte. Op twee manieren is dat in zijn werk te herkennen. Inhoudelijk in zijn pleidooi voor tolerantie, naastenliefde en de waardigheid van de mens, die uit vrije wil zijn keuzes moet kunnen maken. Wat vormgeving betreft in zijn keuze voor communicatiemiddelen die voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk waren: prenten en een verstaanbare Nederlandse taal. Juist door deze bewuste keuze voor bereikbare en begrijpelijke kennis voor iedereen heeft hij, mede door zijn contacten met een groot aantal mensen binnen het culturele circuit in zijn tijd, een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling en opbloei van een zelfstandige Nederlandse cultuur.
| |
Literatuur
Enkele publikaties van Coornhert zijn momenteel in een moderne editie beschikbaar. Een respresentatieve bloemlezing uit zijn geschriften biedt de bundel: Weet of rust; proza van Coornhert. Samenstelling: Henk Bonger en Arie-Jan Gelderblom. Amsterdam 1985 (Griffioen). Coornherts belangrijkste moraalfilosofische denkbeelden zijn te vinden in zijn reeks dialogen Op zoek naar het hoogste goed. Uitg., ingel., en van aantn. voorz. door H. Bonger. Baarn 1987 (Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland 7). Zijn vernieuwende ideeën op het gebied van het strafrecht werden geformuleerd in Boeventucht. Naar de eerste dr. van 1587 uitg. en van commentaar voorz. door Arie-Jan Gelderblom, Marijke Meijer Drees en een werkgroep van Utrechtse Neerlandici. Muiderberg 1985 (Literatuur en maatschappij in de zeventiende eeuw 4). Vanaf 29 september zal in het stedelijk museum Het Catharina Gasthuis te Gouda een tentoonstelling gewijd zijn aan het grafisch werk van Coornhert, ‘De wereld van goed en kwaad; late prenten van Coornhert’. De begeleidende catalogus wordt verzorgd door I.M. Veldman.
Het standaardwerk over leven en werk van Coornhert is de biografie van H. Bonger, Leven en werk van D.V. Coornhert. Amsterdam, 1978. Aanvullende studies biedt de bundel: Dirck Volckertszoon Coornhert; dwars maar recht. Onder red. van H. Bonger e.a. Zutphen 1989.
Anneke C.G. FLEURKENS
Anneke C.G. Fleurkens werkt in opdracht van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek aan een dissertatie over Coornherts toneelstukken. Met dank aan mevrouw dr. M.B. Smits-Veldt voor het kritisch doorlezen van de tekst.
|
|