Taal en economie
Is de positie van het Nederlands in verband met de economie interessant? Op het eerste gezicht lijkt daartussen geen enkel verband te bestaan. Ik denk dat dit een misverstand is. Dat misverstand heeft men in België in het begin van deze eeuw al uit de weg geruimd. Het Vlaamsch Handelsverbond, opgericht in 1908 door de grootindustrieel Lieven Gevaert, stichter van het concern Agfa-Gevaert, heeft in het eerste lid van de statuten het volgende geformuleerd: alle nemen de verplichting op zich, het hunne bij te dragen om het gebruik van het Nederlandsch in handel en nijverheid te bevorderen, teneinde de economische kracht van het Vlaamsche volk uit te breiden.
Kennelijk bestaat er een verband tussen de taal die men gebruikt en de opbloei van het economische leven. Het Vlaamsche Handelsverbond is de voorloper van het Vlaams Economisch Verbond, de grootste werkgeversorganisatie op dit moment in Vlaanderen.
Ik wijs ook op de statuten van de Kredietbank, één van de grootste bankinstellingen in België die soortgelijke bepalingen in haar statuten heeft opgenomen.
Ik wijs ook op de oprichting van de Boerenbond die, nu precies honderd jaar geleden, eenzelfde doelstelling had. Heeft dit resultaten gehad? Ik denk het wel. Door de vernederlandsing van het bedrijfsleven in België is er weer eenheid in het volksleven ontstaan en is er weer een verband gekomen tussen de nijverheid aan de ene kant en de werkende bevolking aan de andere kant. En om dan nog iets te noemen: nergens ter wereld is sinds 1970 de produktiviteitsstijging zo sterk geweest als in de deelstaat Vlaanderen.
Zou dit nu ook iets te betekenen kunnen hebben voor het Koninkrijk der Nederlanden? Ik denk het wel. Het zou economisch wel eens heel nadelig kunnen zijn wanneer Nederlanders in het buitenland zich in onderhandelingen bedienen van een taal die zij eigenlijk niet goed spreken, terwijl wij denken dat zij die taal wèl beheersen. In onderhandelingen worden zij dan ondergesneeuwd.
Voor het tweede voorbeeld verwijs ik naar de Vlaamse kwaliteitskrant de Standaard. De minachting van Nederlandse ministers en staatssecretarissen voor het Nederlands wordt daarin breed uitgemeten. Dat berokkent ons economisch nadeel, bij voorbeeld wanneer Nederland met de Vlaamse regering moet onderhandelen over het TGV-tracé in Vlaanderen. Dan moeten wij bij de Vlaamse ministers van Ruimtelijke Ordening en Verkeer zijn. Als wij moeten onderhandelen over een aansluiting van de nieuwe verbinding vanuit Rotterdam over de Westerschelde naar de autobaan bij Gent, moeten wij onderhandelen met dezelfde Vlaamse ministers. Zij weten heel goed wat de houding is geweest van de Nederlandse regering ten opzichte van de Vlaamse emancipatiestrijd en ten opzichte van de verdediging van de Nederlandse taal in Europees verband. Het is dus economisch nadelig en niet voordelig.
Ik kom nu op de aanwezigheid van het Nederlands in onderwijs en onderzoek. In de Wet op het basisonderwijs is de voertaal Nederlands in het onderwijs geregeld. Ik twijfel eraan of dat ook gebeurd is in de Wet op het voortgezet onderwijs. Het is in elk geval niet gebeurd voor