Media
Europese tv-richtlijn
De Raad van Ministers van de EG heeft op 16 juli in Brussel geen besluit genomen over de richtlijn inzake grensoverschrijdende televisie. Die richtlijn wil alle belemmeringen opheffen voor het vrije verkeer van TV-uitzendingen. Zowel Nederland als België hebben moeite met de richtlijn omdat sommige bepalingen ervan botsen met hun nationale mediawetgeving. Zo weert de Nederlandse mediawet in het buitenland uitgezonden en op de Nederlandse markt gerichte reclameboodschappen. Dat dit volgens de EG-richtlijn niet mag, biedt o.a. nieuwe mogelijkheden voor de commerciële TV in Nederland. Het Vlaamse kabeldecreet, dat de commerciële televisie in Vlaanderen mogelijk maakt, bepaalt o.m. dat de helft van de uitzendingen eigen Vlaamse produkties moeten zijn, en dat een meerderheid van de aandelen van de commerciële omroep in de handen van Vlaamse uitgevers moet blijven. Ook deze bepalingen zijn voor de EG onaanvaardbaar.
Wat het Nederlandse dossier betreft, heeft de Europese Commissie verduidelijkt dat de nationale overheden ook in de toekomst kunnen optreden tegen televisiestations die ‘oneigenlijk gebruik’ maken van de Europese richtlijn, d.w.z. TV-stations die zich elders in de EG vestigen uitsluitend om te ontkomen aan de nationale regels. Een kleine tegemoetkoming dus. Wat België betreft, en de Belgische wens dat er een heffing zou komen op het doorgeven van Europese zenders om met de opbrengst daarvan de eigen produkties van de kleinere omroepen te stimuleren, verklaart de Commissie voor deze argumentatie geen begrip te hebben.
Ondertussen startte de Europese Commissie in juli een procedure voor het Europese Hof van Justitie tegen België en Nederland.
Eigenaardig is wel dat de Europese Commissie geen beschermende maatregelen duldt voor de kleinere cultuurgebieden in Europa, maar zelf voorschrijft dat ‘een meerderheid’ van de programma's die door Europese zenders worden uitgezonden, van Europese makelij moeten zijn (Frankrijk vroeg 60%).
In de Vlaamse Raad (12 juni) wees senator H. Suykerbuyk er op dat de Beneluxraad in haar zitting van 20 mei een aanbeveling goedkeurde waarin ervoor gepleit wordt rekening te houden met de kleinere culturen. Minister Dewael antwoordde dat hij met de inhoud van de aanbeveling akkoord kon gaan, maar dat de TV-richtlijn door de Raad van Ministers als een louter economische Interne Marktaangelegenheid wordt bestempeld, waardoor de cultuurministers niet bij het debat worden betrokken. Staatssecretaris De Keersmaeker, wel bij het dossier betrokken, werd echter bereid gevonden het ‘culturele standpunt’ te verdedigen. Hij stond daarbij alleen. ‘België vond niet de minste steun bij de andere lidstaten. Ook niet bij Nederland’, aldus Dewael.
Bij de uiteindelijke beslissing van de Europese ministers op 3 oktober stemden inderdaad enkel Denemarken en België tegen.
Het is bedroevend dat Vlaanderen en Nederland in deze belangrijke aangelegenheid niet met één stem spreken.