een grote bedrijvigheid op het gebied van spinnen en weven.
Het was met name in dit industriële milieu, aldus de heer Van Dam, dat in de 16de eeuw de nieuwe ideeën op godsdienstig gebied ingang vonden. Maar eerst in de jaren zestig vonden de ‘nieuwgezinden’ een gezamenlijke bedding en wel in het calvinisme, dat aan de godsdienstige hervorming een nieuwe stootkracht gaf.
Als gevolg van de al spoedig in kracht toenemende vervolgingsstroom namen velen het besluit naar Engeland over te steken. Daar kregen ze door koningin Elisabeth I het stadje Sandwich toegewezen als vestigingsplaats. Deze beslissing stoelde uitsluitend op economische motieven. De vluchtelingen, waarvan de meesten vaklui in de textielnijverheid waren, werden op deze wijze voor de taak gesteld Sandwich er economisch weer bovenop te helpen.
Het verblijf van deze vluchtelingen is inderdaad van grote betekenis geweest voor deze zuidoost-Engelse streek. Maar, zo merkte de heer Van Dam op, nog groter was de betekenis van de aanwezigheid van deze vluchtelingengemeenschap voor het calvinisme in het gebied dat ze hadden moeten verlaten. Gedurende enkele tientallen jaren was er sprake van een druk personenverkeer tussen de uitgewekenen en zij die achtergebleven waren; dit was vooral het geval zodra de vervolgingsdruk maar even afnam.
Op den duur werden deze mogelijkheden echter steeds beperkter. En toen duidelijk werd dat de uitwijking een definitief karakter ging krijgen, bleek Sandwich toch niet zo'n geweldig ‘land van belofte’ te zijn. Opnieuw namen velen het besluit te vertrekken en wel naar het vrije deel van de Nederlanden.
Leiden nam een zeer bijzondere plaats in. Zo was deze stad eens het toevluchtsoord voor menige Hondschootenaar en hebben vooraanstaande geleerden, die afkomstig waren uit de zuidelijke gewesten, les gegeven aan de jonge Leidse universiteit.
Ter gelegenheid van de door hem verrichte opening liet de Belgische ambassadeur, de heer L. Ceyssens, in dit verband weten dat studies hadden uitgewezen dat in het begin van de 17de eeuw maar liefst tweederde deel van de toenmalige Leidenaars afkomstig was uit de Zuidelijke Nederlanden. Vervolgens merkte hij ietwat ondeugend op: ‘Als daar nog de vele andere vluchtelingen aan worden toegevoegd (hij doelde onder meer op de Hugenoten, Pilgrim-fathers en Joden), dan stelt zich de vraag wat de Hollanders eigenlijk zijn.’ Na gekalligrafeerde stamreeksen aan nakomelingen van de naar Leiden gevluchte families Goddijn en Masurel te hebben overhandigd, verklaarde hij de tentoonstelling voor geopend.
Marten HEIDA