Het Keulse ‘Belgisch huis’ viert
Op 10 november '88 was het feesten geblazen in het culturele instituut aan de Keulse Cäcilienstrasse. Het was namelijk 25 jaar geleden dat het culturele programma van het Belgisch Huis op een nieuwe leest werd geschoeid. Dat kwam er eigenlijk op neer dat - na enkele lofwaardige pogingen - pas in 1963 een begin werd gemaakt met een écht beleid van cultuuroverdracht uit België naar het Duitse publiek.
Kon dat beter gevierd worden dan via het medium van de internationale taal bij uitstek, de muziek? En kon de keuze niet beter vallen dan op een genre waar Vlaanderen zich in het buitenland een sterke reputatie opgebouwd heeft: de barokmuziek? Op die bewuste donderdag 10 november brachten René Jacobs, alt en Johan Huys, cembalo, beiden Gentenaars overigens, een uitgelezen selectie van barokmuziek uit Engeland en Italië. Frescobaldi, Bassani, Händel en Purcell, zoals die door de ‘Interpret par excellence für Barockwerke met authentischer Besetzung’ (zoals het programma Jacobs noemt) en zijn collega-instrumentalist en docent aan het Gentse Conservatorium gebracht werden, konden het op muzikaal gebied verwende Duitse publiek, dat talrijk opgekomen was, in hoge mate boeien.
Eigenlijk viel de inzet van het nu 25-jarige programma samen met de komst van de heer Adelin de Buck als cultureel attaché bij de Belgische Ambassade in Bonn. Hij kreeg toen meteen ook de opdracht van het Belgisch Huis iets te maken, een opdracht die veel weg had van een blanco-cheque.
Vandaar dat eerder in het jaar, op 18 mei met name, de directeur als dusdanig een aparte huldiging kreeg, bij wijze van aanloop op de publieke viering in november. Die avond leek erg op een familiefeestje, al waren er een hele trits vooraanstaanden die in hun toespraken elk op hun manier en vanuit hun invalshoek de verdiensten van directeur De Buck bezongen.
De vertegenwoordiger van de burgemeester van Keulen wees erop dat De Buck de oudste cultureel attaché in dienst was in de Bondsrepubliek en hij noemde hem ‘ein Equilibrist’ als het erom ging met weinig geld en veel ideeën en initiatieven een instituut met cultureel leven te vullen.
Een en ander eindigde met een lang gedicht in het ‘Kölsch’. Dit was tevens een uiting van het feit dat de gevierde zich uitstekend in het plaatselijke milieu ingewerkt had en van het Belgisch Huis een geïntegreerd onderdeel van het culturele leven in Keulen - en van daaruit in heel Duitsland - gemaakt had. Laat ons de hoop uitdrukken dat na de pensionering van Adelin de Buck - en in het volgende anderhalf jaar is dit in het vooruitzicht - de lijn van het culturele programma van dit heel specifieke instituut kwalitatief voortgezet kan worden.
F.P