| |
| |
| |
Op de leestafel
Inventaris Frans-Vlaamse monumenten en landschappen
Een degelijke inventaris van Frans-Vlaamse monumenten en landschappen is iets waar o.m. in de toeristische sector al lang behoefte aan bestond. Met de publikatie van een ‘Atlas et Fichier des sites et espaces protégés’ is een stap in de goede richting gezet. Het boek telt 285 pp. en is voorzien van honderden kaarten, plattegronden en tekeningen. Prijs: 100 Franse frank.
| |
Geschiedenis van Frans-Vlaanderen
Terwijl pas in februari te Kortrijk het boek ‘Geschiedenis van Frans-Vlaanderen’ verscheen, brengt de Duinkerkse uitgeverij Editions des Beffrois een reeks uit van 6 delen waarin eveneens de geschiedenis van de Franse Nederlanden wordt behandeld. Het eerste deel, van de periode van de oudste tijden tot ca 1000 na Christus, ligt reeds in de boekhandel.
Deel 1 brengt alvast geen Parijse visie op de feiten, maar de samenwerking met Vlaamse experts (b.v. de Gentse prof. Ludo Milis) heeft duidelijk vruchten afgeworpen. Het boek is vlot leesbaar (in de Franse taal) en goed geïllustreerd. Deel 1 telt 256 bladzijden met 84 kaarten en afbeeldingen. Bij elk hoofdstuk is er een bronnenopgave en een bibliografie met verwijzing naar de voornaamste publikaties in België en Frankrijk. Een deel kost 250 Franse frank, d.w.z. ca. 1.600 BF. Voor zes delen maakt dit ca. 10.500 BF, een prijs die een ruime verspreiding zal bemoeilijken.
| |
Geyl en Van Essen
In het nummer 1986/3 (3de jaargang) van het 3 keer per jaar verschijnende Ex Officina, het bulletin van de Vrienden van de Leuvense universiteitsbibliotheek, dat zopas met anderhalf jaar vertraging verscheen, lazen we een bijdrage van J. Tollebeek over de relatie tussen Geyl en zijn Leuvense collega Leo van der Essen.
De thesis van Geyl is bekend: de scheiding van de Nederlanden was ‘niet het gevolg van neigingen die bij de bevolking van de ene of de andere zijde leefden, maar van een toevallige reeks omstandigheden, van oorlogsgeweld en geografische barrières’. Geyl verketterde daarmee een hele generatie Belgische historici die het een eeuw lang helemaal anders hadden voorgesteld. Volgens hen was de Belgische eenheid sinds eeuwen voorbeschikt! Zij stelden de geschiedenis in dienst van een hedendaagse nationale constructie. Ook bepaalde Nederlandse professoren moesten het ontgelden bij Geyl, die hun verweet de bestaande natie door hun historiografie ‘te legitimeren’.
Leo van der Essen kon dus moeilijk tot Geyls wetenschappelijke vrienden behoren. De Leuvense hoogleraar had wel oog voor de gematigde flaminganten, maar werd door de Nederlandse collega en diens medestanders terecht als een belgicist gebrandmerkt. Toch ontstond er, op het einde van de jaren dertig, een toenadering tussen beiden. Geyl gaf de kern van zijn opvattingen niet prijs, maar nam enige afstand tot het nationalisme dat hij ermee had gevoed. Van der Essen, van zijn kant, liet zijn nationaliteitsbesef teruggaan op de Bourgondische staatsgedachte en evolueerde naar een Benelux-geschiedschrijving avant la lettre. Zo konden zij elkaar ontmoeten.
J. Tollebeek, aspirant van het Nationaal Fonds voor het Wetenschappelijk Onderzoek, verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de Nieuwste Tijd aan de K.U.-Leuven, zet die evolutie klaar uiteen.
| |
Vlaams jaarboek
Vlaamse beweging
Het eerste luik van het ‘Vlaams Archief '88, jaarboek Vlaamse Beweging’, is gewijd aan de Vlaamse Beweging als zodanig. Mark Grammens trekt in zijn openingsbijdrage fors van leer tegen de slaapziekte waarin naar zijn mening Vlaanderen gedompeld is. De achtergrond van deze felheid is de opeenstapeling van toegevingen. Naar zijn mening moet het streefdoel vandaag zijn te voorkomen dat volgende generaties Vlamingen hun tijd en energie moeten besteden aan het rechttrekken van wat in de loop van 1988 is scheefgetrokken als gevolg van de grote Vlaamse toegeeflijkheid. Terugkijkend naar de eerste vijf jaren na de Tweede Wereldoorlog komt Manu Ruys tot de vaststelling dat die beslissend zijn geweest voor de daarop volgende decennia. Van grote betekenis was toen het jongerentijdschrift ‘Golfslag’ waarin de jonge Ruys de politieke problemen uit de doeken deed.
Karel Dillen, de man die jarenlang als eenling namens het Vlaams Blok in de Kamer van Volksvertegenwoordigers zetelde, haalt al die Vlamingen over de hekel die van mening zijn dat er, wil er sprake kunnen zijn van een geordend samenleven in de Belgische staat, ruimte moet zijn voor toegevingen. Met deze opstelling hebben ze volgens Dillen de stootkracht van de Vlaamse Beweging ondermijnd. In zijn optiek is geen plaats voor welke federale gedachte dan ook.
Er doet zich in het huidige België een merkwaardige ontwikkeling voor. Aan de éne kant is er een Wallonië dat met grote ijver op zoek is naar alles wat als identiteitsbevestiging kan worden aangemerkt. In Vlaanderen daarentegen heeft men af te rekenen met groeiende onverschilligheid onder de jongeren met betrekking tot alles wat naar identiteit zweemt. Eric van Rompuy, die dit probleem op een voortreffelijke wijze ontleedt, komt tot de slotsom dat het begrip ‘eigen volksaard’ opnieuw een inhoud moet krijgen. Hij ziet op dit vlak een grote taak weggelegd voor de Vlaamse intellectuelen.
| |
Leuven Vlaams
Twintig jaar geleden stond België bol van het rumoer rond de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.L.). Het tweede luik van het
| |
| |
Vlaams Archief 88, dat het karakter te dragen kreeg van een dossier, is dan ook aan de ingrijpende gebeurtenissen rond deze alma mater gewijd. De huidige rector (Roger Dillemans) beschrijft in samenwerking met de voorzitter van het ‘Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum’ (Emiel Lambrechts) het verloop van de gebeurtenissen sinds de overheveling van de Franstalige afdeling naar Brussel en Wallonië. Eén ding wordt in alle duidelijkheid gesteld: de K.U.L. is niet verworden tot een tweederangsuniversiteit die enkel studenten betrekt uit het Hageland. Integendeel, de universiteit telt de meeste studenten en staat zowel nationaal als internationaal hoog aangeschreven wat het peil van het onderwijs en de onderzoeksresultaten betreft.
Het feitelijk relaas wordt geschreven door Herman Todts onder het veelzeggende opschrift ‘Leuven, een gewonnen veldslag’. Daarmee heeft hij het klimaat geschetst waarin de overheveling van de Franstalige afdeling plaats vond. Voor de Franstaligen was dit een zowel onverteerbare als onafwendbare zaak; in dit verband moet bedacht worden dat de K.U.L. tot ± 1960 een volledig Franstalige universiteit was met Vlaamse leergangen. Het verzet van de Franstaligen, waarvan het gros in niets rekening wenste te houden met het Nederlands karakter van Leuven, was dan ook buitengewoon heftig. Bijna twintig jaar later was de oud-rector Massaux nog steeds van mening, dat de overheveling ‘een zonde tegen de Heilige Geest was, waarvoor volgens het Evangelie geen vergeving mogelijk is’.
Aan de verwikkelingen rond deze overheveling zat ook een niet onbelangrijk politiek facet. Een politicus, die erg nauw bij de afhandeling betrokken is geweest, was Jan Verroken. Het is aan die betrokkenheid te danken dat hij de gang van zaken beschrijft in de vorm van een getuigenis.
Het Leuven-dossier wordt afgesloten door Gaby Vandromme. Als voorzitter van het Katholiek Vlaams Hoogstudenten-Verbond, afdeling Leuven in deze bewogen jaren kan hij putten uit een veelheid van herinneringen.
| |
Het derde Luik
Op dit luik is allereerst een stuk te zien van Gijs Garré over het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek. Het meest opvallende is de duidelijk zichtbare stroom van miljarden franks die aan Vlaanderen voorbijgaan.
Marc Platel neemt de ‘draad’ van de ‘Voerense mallemolen’ op vanaf het tijdstip dat Guido Sweron die in aflevering '87 noodgedwongen los moest laten. Zijn vervolgverhaal komt er in het kort op neer dat ‘Happart meer is dan Voeren; Happart is de levensgrote steen geworden in het toch al moeilijk draaiende Wetstraatraderwerk’. In het verlengde van het artikel over Voeren ligt de bijdrage van Piet van Brabant. Hij beschrijft de huidige stand van zaken met betrekking tot Brussel en de rand van faciliteitengemeenten waarmee de Belgische hoofdstad omgeven is. Hij stelt vast dat er zich onder de Vlamingen een gemeenschappelijke mening begint af te tekenen als het gaat om het uitzetten van een koers die gericht is op de toekomst van het hoofdstedelijk gebied.
Het culturele facet wordt belicht door Wilfried Vandaele en Johan Thielemans. De eerste neemt het cultuurbeleid, zoals daaraan binnen de Vlaamse Gemeenschap vorm wordt gegeven, onder de loep. De tweede neemt de gang van zaken rond de opera in Vlaanderen voor zijn rekening; hij komt tot de vaststelling dat het daarmee droevig gesteld is.
In een zeer uitvoerige bijdrage licht Frank Ingelaere het buitenlands beleid van de Vlaamse Gemeenschap door. Als één ding daaruit duidelijk wordt dan wel dit dat er op dit terrein nog heel wat voetangels en klemmen uit de weg geruimd dienen te worden.
In Nederland kan men zich nauwelijks voorstellen dat wetten, waaraan het parlement zijn goedkeuring heeft gehecht, daarna op grote schaal overtreden worden. Dit lot is in België menige taalwet beschoren geweest. In zijn bijdrage, die gewijd is aan het functioneren van de ‘Vaste Commissie voor Taaltoezicht’ gedurende het eerste oorlogsjaar ('40-'41), licht R. Dierickx een tipje van deze opstelling op.
Als drager van de ‘rode lantaarn’ is de keus gevallen op Jaak de Maere. In zijn artikel neemt de geschiedkundige Kossmann de centrale plaats in. Hij heeft diens werk nauwkeurig bestudeerd en komt tot de vaststelling dat daarin onder heel wat heilige Vlaamse huisjes de fundamenten vandaan zijn gehaald. ‘Kossmann heeft zijn opvattingen geponeerd, anderen moeten de eventuele onjuistheden ervan maar aantonen in een open wetenschappelijk debat’.
| |
Afronding
De tweede aflevering van het Vlaams Archief is een jaarboek dat zijn naam alle eer aandoet. De Vlaamse Beweging heeft met deze uitgave de beschikking gekregen over een goed-klinkende spreekbuis. Natuurlijk is dit boek in de eerste plaats bestemd voor de eigen ‘parochie’. Maar aan Nederlanders die zicht willen proberen te krijgen op de soms erg ondoorzichtige Vlaamse samenleving kunnen de afleveringen uit deze reeks een belangrijke dienst verlenen.
Jaarboek Vlaamse Beweging Vlaams Archief 88, 244 pp., BF 935 (incl. verzendk.). Uitg. Mark Grammens, Martelaarsplein 21, 1000 Brussel.
Marten HEIDA
| |
Waals jaarboek
Toen vorig jaar de eerste aflevering van TOUDI verscheen heb ik de opmerking gemaakt, dat gedachtengoed uit het Waalse landsdeel moeilijk pleegt door te dringen in het gebied direct ten noorden van de taalgrens, laat staan tot over de staatsgrens die sinds 1830-'39 de Nederlanden opnieuw verdeelt.
Onlangs is Toudi 1988 van de pers gekomen. De voortzetting van het vorig jaar gestarte initiatief moet, aldus de redactie, gezien worden als een poging voor Wallonié dié erkenning te krijgen die het toekomt.
| |
Staat het Belgisch koningshuis op de tocht?
Op een niet mis te verstane wijze vertolkt José Fontaine de gevoelens van onbehagen die leven bij een groot deel van de Waalse bevolking met betrekking tot het optreden van de Koning. Met name zijn toespraken voor radio en televisie zijn stenen des aanstoots; ze komen díe gemeenschap ten goede die de overhand heeft; en dan denkt Fontaine duidelijk aan de Vlamingen.
In dit verband roept hij ook de geruchtmakende ontmoeting met Happart in herinnering. Dit feit is allerminst een bijdrage geweest tot verbetering van de verhouding tussen bepaalde Waalse kringen en het Belgische Hof. Op grond van deze vaststelling spreekt Fontaine uit, dat er opnieuw sprake is van een koningskwestie, hierbij inhakend op een in dec. '87 door André Cools gedane uitspraak (‘De Koning zal flamingant zijn of zal niet zijn’).
| |
Het sociaal-economische Luik
Van dit luik maakt zijdelings ook de ruimtelijke ordening deel uit. Luc Marechal
| |
| |
schenkt aandacht aan het gevaar dat schuil gaat in de verstedelijking van het gebied dat gevormd wordt door de stedenband Bergen-Charleroi-Namen-Luik. Het verschil met de Randstad-Holland-problematiek is, dat in Wallonië nog maatregelen kunnen getroffen worden om het gevaar in te dammen dat er in de toekomst een lintvormige stad in het hart van dit Belgische landsdeel zou ontstaan met een bevolking van zo'n twee miljoen inwoners.
José Verdin gaat in zijn bijdrage in op de gevolgen van de affaire rond de Generale Maatschappij voor Wallonië. In 1822 opgericht door Koning Willem I heeft deze financiële instelling in het verleden veel geinvesteerd in Wallonië. Vandaag echter heeft men af te rekenen met terugtrekking op grote schaal.
De achtergronden van de uitzonderlijk hoge werkloosheid worden ontleed door Francis Biesmans. Tegelijkertijd vergelijkt hij zijn uitkomsten met die van het Vlaamse landsgedeelte.
| |
‘Edingen’ en ‘voeren’
In de jaren dertig hield de ‘Kwestie Edingen’ de gemoederen in België nogal bezig. José Fontaine heeft deze geruchtmakende zaak vergeleken met de gang van zaken rond Voeren.
Het opvallende in dit betoog is, dat vrijwel geen aandacht besteed wordt aan de rechten van het Nederlandstalige deel van de bevolking in beide gemeenten. Zodra de rechten van Franstaligen in het gedrang dreigen te raken, wordt van onrecht gesproken, maar van het onrecht dat Nederlandstaligen in faciliteitengemeenten moeten verdragen wordt met geen woord gerept; dan geldt het principe van de ‘democratische besluitvorming’.
| |
Identiteitsbevestiging
Uitermate belangwekkend is de bijdrage die gewijd is aan de verkiezingen van 13 december 1987 en wel vanwege het perspectief waarin de uitslag geplaatst wordt (het uiteenvallen van de Belgische staat). De schrijvers komen tot de slotsom dat er in België twee publieke meningen bestaan. Voor een gesprek met de heren Ladrière en Dubois vormde het ‘Manifest voor de Waalse cultuur’ een kapstok. Ze komen tot de vaststelling dat er, omdat in het middelbaar onderwijs weinig voor gedaan wordt, nauwelijks sprake is van identiteitsbevestiging in Waalse zin.
Ook in de beschouwing van Klinkenberg staat de Waalse identiteit centraal.
| |
Blik over de taalgrens
Met het oogmerk in Wallonië begrip te kweken voor de Vlaamse standpunten met betrekking tot de communautaire geschilpunten is een tweetal bijdragen van Vlamingen opgenomen. De eerste is van de hand van de Standaard-journalist Guido Fonteyn; hij heeft zijn tekst gegoten in de vorm van een brief die gericht is aan een Waalse confrater.
De tweede is het in vertaling opgenomen artikel van Kas Deprez; waar het nodig was, is de tekst toegeschreven naar de Waalse lezers. Op een voortreffelijke wijze wordt een overzicht gegeven van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.
| |
Afsluiting
Ik ben de mening toegedaan dat dit jaarboek niet alleen van belang is voor de eigen parochie; ik acht het een goede zaak dat ook Nederlandstaligen kennis nemen van de hierin verwoorde meningen en standpunten.
TOUDI, culture et société
304 pp. BF 380, (verzendkosten inbegrepen)
Centre d'Etudes Wallonnes
Rue Maurice Lange 2
1381 Quenast (B)
Marten HEIDA
| |
De uitgeverij in Vlaanderen
Als iemand dé aangewezen persoon is om de geschiedenis van de Vlaamse uitgeverswereld te beschrijven dan is dat dr. Ludo Simons. Hij is geboren in het gezin van de in Vlaanderen zeer bekende Kempense schrijver Jozef Simons. Zijn universitaire opleiding heeft hij genoten aan de Leuvense Alma Mater. Vervolgens was hij adjunct-conservator van het ‘Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven’ een baan die hij later verwisselde met die van hoofdbibliothecaris van de Stedelijke Bibliotheek te Antwerpen. En nu is hij belast met de leiding van de bibliotheekdienst van een universitaire instelling, eveneens gehuisvest in de Scheldestad.
Het is dus geen toeval dat de leiding van de Tieltse uitgeverij Lannoo bij hem aanklopte met het verzoek ter herdenking van het 75-jarig bestaan van dit boeiende Westvlaamse boekbedrijf de geschiedenis van het wel en wee van deze bedrijfstak (voor zover het Vlaanderen betreft) in een algemeen overzicht te boek te willen stellen.
Zelf noemt hij het door hem verrichtte werk ‘maar’ een aperitief. Met grote inzet en nauwgezetheid heeft Simons zich van zijn taak gekweten. Hij heeft een brok cultuurgeschiedenis van de bovenste plank geschreven. Maar tegelijkertijd is het ook de neerslag geworden van een andere strijd, n.l. die van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd.
Bij de eerste inkijk schrikt de lezer wellicht terug voor het grote aantal namen dat opgesomd wordt. Namen van (uiteraard) uitgevers, bewindvoerders en zaakwaarnemers en (niet te vergeten) de schrijvers van wie het werk werd gepubliceerd. Het is zonder meer de verdienste van Simons dat hij erin geslaagd is in dit mastbos van gegevens (waaraan een grote encyclopedische waarde moet worden toegekend) die structuren aan te brengen, waardoor het geheel van het aangedragen feitenmateriaal doorzichtig is geworden. Op vele plaatsen in het tweedelige basiswerk vindt men gegevens over de verhouding tussen Nederland en Vlaanderen inzake boek en letteren.
Marten HEIDA
N.a.v. dr. Ludo Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, dl. 1 De negentiende eeuw, 208 blz., f. 49,50 / bfr 450; deel 2 De twintigste eeuw, 252 blz., f 56,- / bfr 760. Uitgever: Lannoo, Tiest-Weesp.
| |
Spoorzoeken in de culturele samenwerking
In het julinummer 1988 van Vlaanderen Morgen lezen we een tekst onder de titel ‘Spoorzoeken in de toekomstige Vlaams-Nederlandse culturele samenwerking’. Het document werd opgesteld in opdracht van de Subcommissie Volksontwikkeling, Jeugd- en Jongerenwerk en Amateuristische Kunstbeoefening van de Vaste Gemengde Commissie ter Uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. De subcommissie wou de tekst publiceren in het kader van de viering van 40 jaar Cultureel Akkoord, maar zag daar uiteindelijk van af.
Vlaanderen Morgen, Te Couwelaerlei 134, 2100 Deurne-Antwerpen.
| |
| |
| |
Integratie en desintegratie van het Nederland
In de reeks ‘Cahiers’ uitgegeven door de Orde van den Prince verscheen onlangs het werkje ‘Belgium Nostrum 1500-1650, over integratie en desintegratie van het Nederland’. Het is de uitgebreide versie van de rede uitgesproken door Prof. Hugo de Schepper bij zijn ambtsaanvaarding als gewoon hoogleraar in de Algemene en Nederlandse Geschiedenis van de Nieuw Tijd aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen.
Aan de hand van de huidige stand van het onderzoek brengt de auteur een aantal thema's naar voren waaraan hij de eerstvolgende jaren aandacht wil schenken. Met name de staatsvorming, de centralisering, het bestaan van kern- en randgebieden en het daaraan te verbinden samenhorigheidsbesef tijdens de periode van de Nederlandse eenheid enerzijds; anderzijds het ontstaan van beeldvorming van het ene Nederland over het andere in de periode van de Nederlandse desintegratie.
In zijn betoog rekent Prof. de Schepper ondermeer af met de conventionele maar af te wijzen Noord-Zuid opdeling in de Nederlandse historiografie. Hoe vaak inderdaad worden de huidige staatsgrenzen gebruikt als territoriale afbakening van historischwetenschappelijk onderzoek voor perioden waarbij zij helemaal niet relevant zijn.
Als de geschiedschrijving toch het zestiende-eeuwse Nederland wil opdelen, dan zijn volgens de auteur op basis van het recente onderzoek slechts de benamingen noordwestelijke en oostelijke Nederlanden verantwoord. Een en ander blijkt bijvoorbeeld uit het onderzoek naar de graad van eenmaking en centralisatie van de rechtspraak.
Ook uit andere studies blijkt dat tot 1585 Holland, Vlaanderen en Zeeland op politieke, gerechtelijke, economische, intellectuele, culturele en vanaf 1559 ook kerkelijke criteria in Brabant georiënteerd waren en zulks meer dan de andere provinciën.
Twaalf jaar na het uitbreken van de Opstand liet het zich aanzien dat het land zou uiteenvallen volgens deze scheidslijnen tussen kern- en randgebieden (Unie van Utrecht, Unie van Atrecht 1579).
De militaire krachtmeting liet na vijftig jaar strijd evenwel een Noord-Zuid verscheurd land achter volgens een toevallige frontlijn dwars door het kerngebied.
Dat deze geschiedenis van integratie en desintegratie heel wat van de huidige overeenkomsten en verschillen tusen Noord en Zuid kan verklaren, is zeker reden genoeg om verder aandacht te besteden aan deze periode van onze gezamenlijke geschiedenis. Dat is althans de opdracht en de verdienste van historici zoals H. de Schepper. Echter voor sommigen die zich vandaag inspannen voor de bevordering van de Nederlandse integratie moet het stilaan duidelijk worden dat een beter historisch besef slechts één hulpmiddel is voor een grotere toenadering en begrip tussen Vlaanderen en Nederland. Andere dan de platgetreden wegen der geschiedenis liggen nog wijd open voor origineel denkwerk ten dienste van de Nederlandse integratie. Hopelijk een idee voor het volgende cahier van de Orde van den Prince?
D. METSU
| |
Algemene inleiding toerisme
Van dr. Patrick de Groote, verbonden aan de Economische Hogeschool Limburg, verscheen een wetenschappelijk werk over toerisme. In een tiental hoofdstukken heeft de auteur het over de begripsomschrijving toerisme; een algemeen model voor het complex begrip toerisme; toerisme in historisch perspectief; internationaal toerisme; de toerist; massatoerisme; organisatiestructuur, economische impact; reisbemiddeling; inventarisatie van de toeristische bronnen. Het boek is volledig geënt op de situatie in België en Nederland.
‘Algemene inleiding toerisme’ door P. de Groote, telt 250 pp. en kost 750,- BF of fl. 42. Bestellen door storting op rek. nr. 235-0375193-09 van P. de Groote, Astridlaan 76, 3700 Tongeren.
| |
Onderdak - 3000 jaar wonen in de Lage Landen
De woning is bij uitstek een ruimte die bescherming biedt tegen de wisselvalligheden van de natuur, tegen allerlei gevaren van buitenaf. Wonen stamt van het gothische begrip ‘wunian’, dat op de eerste plaats ‘tevreden zijn’ betekende.
Een boeiend verhaal over de menselijke huisvesting in de Lage Landen doet Honoré Rottier in een schitterend geïllustreerd leesen kijkboek, met een inleiding van prof. Luc Verpoest.
In de prehistorie, toen de mens van jacht en visvangst leefde, leidde hij een nomadenbestaan en verbleef hij in holen, grotten, geïmproviseerde schuilplaatsen en hutten, waarin hij telkens slechts korte tijd vertoefde.
De mens vestigde zich pas op één plaats, toen hij van de landbouw ging leven. Toen begon de geschiedenis van de woningbouw. Om een huis te bouwen, moest men zich technische vaardigheden eigen maken, materialen opsporen en vervoeren. Stilaan verbeterden de technieken en de materialen: leem maakte plaats voor hout, hout voor steen en steen voor moderne materialen.
Terzelfdertijd groeiden ook de aspiraties van de huisbewoners. Voor welgestelden moest het huis niet enkel een veilig onderkomen en ‘onderdak’ bieden: een woning kon ook mooi zijn, een werkplaats zijn, een oord waar men vrienden en kennissen met pracht en praal kon ontvangen... Zo werd huizen bouwen in sommige perioden een uitgesproken vorm van kunst: het gebinte, de indeling, de wanden en de vloeren gaven schilders, beeldhouwers, mozaiekleggers en meubelmakers de kans hun virtuositeit uit te drukken. En iedere periode had haar eigen stijl.
In zeven grote delen schetst Rottier de geschiedenis van 3000 jaar wonen in Vlaanderen en Nederland. Per periode licht hij de belangrijkste bouwtechnieken toe, die de vormgeving en de inrichting van de woning bepaalden. Zo komen ook aan de orde: vorderingen op het gebied van verwarming, verlichting, afvoer van huisvuil, drinkwatervoorziening, hygiëne in de woning, meubilair, enz. Telkens plaatst de auteur dit tegen de sociaal-economische en culturele achtergronden.
De auteur, Honoré Rottier (Sint-Jansteen, Zeeuws-Vlaanderen, 1940) is planoloog en doceert o.m. geschiedenis van de stedebouw aan de Academie van Bouwkunst in Maastricht. Naast talrijke wetenschappelijke artikelen over geografie en bouwkunde publiceerde hij tot nu toe 6 boeken, o.a. Stedelijke structuren en De Vlaamse kustvlakte.
Het uitgebreide voorwoord tot dit standaardwerk werd geschreven door professor Luc Verpoest, dr. in de Toegepaste Wetenschappen. Hij doceert architectuurgeschiedenis aan de K.U. Leuven en publiceerde vooral over de geschiedenis van het architectuuronderwijs en de neogotiek.
‘Onderdak, 3000 jaar wonen in de Lage Landen’, door H. Rottier telt 280 pp. (formaat 22 × 28 cm), rijk geïllustreerd en kost 1980 BF / fl. 110 (ISBN 9061525209).
|
|