stadsbestuur, City Promotion en de handelaars, i.s.m. de Belgische ambassade. Wie het programma doorneemt, merkt dat het eigenlijk veeleer een ‘Vlaamse Week’ was: Suske en Wiske, Vlaamse volksdansgroepen, Vlaamse volkssport, Brueghelstoet, steltlopers, Bart Peeters en Goedele Liekens, vendelzwaaien,... Alle belangrijke handelsstraten ‘adopteerden’ een Belgische stad of provincie. Daarbij viel op dat, op de Ardennen na, bijna uitsluitend Vlaamse steden werden geadopteerd. Schiltz werd met groot protocol ontvangen in het Groninger Museum, waar een tentoonstelling ‘Belgische kunst’ (in feite Vlaamse schilders) liep. Vervolgens was de minister te gast in de woning van de Belgische consul en op het stadhuis, waar hij o.m. het volgende zei:
‘Logischerwijze zijn we eigenlijk de meest nabije buren, en toch ervaren we steeds weer dat we elkaar in feite minder kennen dan men van goede naburen zou verwachten. Dit zal ook wel te maken hebben met de algemeen-menselijke factor, dat men in onze mondiale exploratiezucht soms minder oog en oor heeft voor wie het meest nabij is en met wie men het meest verwantschap en gemeenschappelijke vezels heeft. Niettemin onderhouden we heel wat intense contacten, niet enkel als geografische buren maar ook als preferentiële partners. Het handels- en economisch verkeer tussen Nederland en België is hoogst intens en verweven: U bent onze tweede belangrijke importeur en wat onze export betreft, prijkt U als derde op onze ranglijst als handelspartner. Dit houdt uiteraard verband met onze structurele samenwerking in Benelux-verband. In de regeringsverklaring van het nieuwe Belgische kabinet staat nadrukkelijk vermeld dat deze bestaande samenwerking evenals andere vormen van grensoverschrijdende contacten moeten verstevigd en geintensifieerd worden. Ik zou de bakens zelfs nog verder durven stellen in het zich aankondigende kader van de Europese eenheidsmarkt van 1992. Zoals het Benelux-concept eertijds mede aan de basis lag van het model voor de uitbouw van de Europese Gemeenschap, zo werd recentelijk nog de Benelux-samenwerking als piloot-voorbeeld vooropgesteld in het zgn. Europese document inzake de harmonisering en uniformisering van de grensformaliteiten binnen de hele Europese gemeenschap en het streven naar een grote Europese interne markt.
Ik meen dat een vernieuwde wederzijdse belangstelling voor de mogelijkheden van het samenwerkingsverband in de Benelux tevens een aangewezen tegenwicht vormt voor de uitgebalanceerde beveiliging van de belangen van kleinere partnerlanden tegenover de grote entiteiten die in het Europese orkest de krachtlijnen van de partituur bepalen. Zoals de volksmond zegt: “Wie klein is, moet slim zijn”, en de soepele en opbouwende synergie van goed en doordacht partnerschap draagt bij tot onze wederzijdse en gemeenschappelijke belangen. In dit opzicht ben ik ook gelukkig met de opties van het jongste overleg tussen de Nederlandse en Belgische regering, waarbij de beleidswil werd geformuleerd om een aantal reeds jarenlang aanslepende dossiers tot een concrete oplossing te brengen. Ik noem in deze context onder meer het hangende dossier inzake de waterverdragen en de Schelde-oeververbinding.
U zal inmiddels allicht vastgesteld hebben dat België op weg is naar de ordening van een nieuw staatkundig kader, waarbij de respectieve gemeenschappen en gewesten hun verder federaal geïnspireerd samenlevingsverband vormgeven. Belangrijk hierbij zal ook zijn dat elke gemeenschap, de Vlaamse en de Franstalige, zelf als eigen entiteit en met eigen identiteit kan optreden op het internationale forum en internationale afspraken verdragsrechtelijk kan afsluiten met betrekking tot materies waarvoor zij bevoegd zijn. Uiteraard zal het nog wennen zijn om de hefbomen van dit nieuwe Belgisch staatkundig kader te leren hanteren, doch het perspectief dient zich toch aan om in het kader van het pluriforme Europa en de economische en sociaal-culturele samenwerkingsdynamiek tussen de regio's en de gemeenschappen het Benelux-verbond te reactiveren.
Het ligt tenslotte ook voor de hand dat deze nieuwe mogelijkheden meer in het bijzonder voor de Vlamingen perspectieven zullen openstellen, o.m. om het Taalunieverdrag verder profiel te geven en uit te diepen. Dat Nederland met de Vlaamse cultuurgemeenschap van België meer dan een gemeenschappelijke voedingsbodem en verwantschap van taal en cultuur heeft moet ons naar de uitdagingen van de 21ste eeuw even doen bezinnen over onze historische lotsverbondenheid in een mundiale samenleving waar de kleine landen en cultuurgemeenschappen het behoud van eigen identiteit, taal en cultuur in een reële overlevingsstrategie zullen dienen te profileren. Ik neem aan dat het, door Nederlandse bril bekeken, soms moeilijk en complex is om de Belgische situatie en problematiek in zijn juiste dimensie en evolutie in te schatten. Daarvoor zijn de directe contacten en interacties tussen ons beiden zo belangrijk, niet enkel economisch en cultureel, maar ook in de Europese context van 1992’.
Zijn Groningse optreden werd op het thuisfont echter niet helemaal in dank afgenomen. De vice-premier, die op 11 juli - 2 dagen eerder - in een toespraak voor een afdeling van zijn partij (VU) had gezegd dat ‘België en Wallonië niet meer het probleem van Vlaanderen zijn’, en daarvoor door de eerste minister (op aandringen van het Hof) ter verantwoording was geroepen, presteerde het in Groningen immers in een moment van zwakte(?) of oververmoeidheid(?) ‘Leve Groningen, Leve België’ te roepen. Kijkend Vlaanderen, dat van dit unieke moment getuige was tijdens de BRT-nieuwsuitzending van 14 juli, kon zijn oren niet geloven: een Vlaams-nationalistisch minister die ‘Leve België’ roept. Opnieuw werd Schiltz op het matje geroepen, dit keer bij de voorzitter en het bestuur van zijn partij. Het partijweekblad ‘Wij’ (21 juli) wees er echter op dat Schiltz in Groningen ‘stijf zweeg bij het spelen van het Belgisch lied, maar plechtig meezong wanneer de Vlaamse Leeuw en het Wilhelmus weerklonken’.