| |
| |
| |
de nederlanden in de wereld
Het ‘Institut Néerlandais’
Gonzende bijenkorf te Parijs
Met referentie aan de nogal bijzondere omstandigheden waarin het Keulse Belgische Huis is ontstaan, polsen we naar de geboorte en de ontwikkeling van het Institut Néerlandais. ‘Ieder cultureel instituut in het buitenland heeft zijn zeer specifieke ontstaansgeschiedenis’, zegt Georges Strasser, huidig directeur van de inmiddels goed bekend geraakte instelling in de rue de Lille, vlak bij het parlement en op loopafstand van het gloednieuwe Musée d'Orsay. Waarna hij ons, bij wijze van aanloop, uit de doeken doet hoe de Nederlandse vestiging in Istanboel, het Archeologisch Instituut, is gegroeid, omdat het weer zo'n bijzonder geval is.
Wegwijzer bij de metrohalte ‘Chambre des Députés’
Het verhaal van het Institut Néerlandais (we korten af: I.N.) is inderdaad ook uniek in zijn soort en draait in feite rond één persoon: Frits Lugt. Na een druk bezet leven als kunstkenner en verzamelaar (zie kaderartikeltje) wou de heer Lugt een waardige standplaats creëren voor zijn rijke collectie. In 1947 bracht het echtpaar Lugt-Klever deze samen in de Stichting Custodia, een ‘Fondation’ naar Zwitsers recht, geregistreerd in Basel, met als vestigingsplaatsen eerst Den Haag en later Parijs. De verzameling telde toen bijna 7000 tekeningen (waaronder ongeveer 30 Rembrandts), 300 schilderijen, een groot aantal prenten en autografen van kunstenaars. Het werd een zoeken naar een degelijke huisvesting, waarbij het idee aan een permanent cultureel instituut al van bij de aanvang aanwezig was.
Het was de wil van de heer Lugt dat zijn collectie niet alleen bijeen zou blijven en te raadplegen zou zijn, maar ook dat deze uitgebreid zou worden - door middel van een daartoe voorzien fonds - en ten slotte het voorwerp kon uitmaken van verder onderzoek. Meer had deze eminente verzamelaar en kunstkenner niet op het oog, maar het is op zich een hele inbreng als men bedenkt dat de basis ervan strikt particulier is. Wat hier later uit gegroeid is en ver boven de uitspronkelijke bedoeling zou uitstijgen, heeft uiteindelijk te maken met zijn geste. Dat qua plaats de keuze viel op Parijs was voor Frits Lugt een vrij logische uitloper van een heel stuk van zijn leven: de Franse hoofdstad was herhaaldelijk zijn werk- en woonplaats geweest (hij heeft er één derde van zijn leven doorgebracht). In 1953 verwierf hij twee gebouwen in de rue de Lille na een vruchtteloze poging de Franse overheid te bewegen tot een uitwisseling van zijn huis in Den Haag aan de Lange Vijverberg, met de suggestie er hun ambassade te vestigen, tegen een Parijs' pand. Over de bureaucratische wederwaardigheden die daarmee gepaard gingen en uitliepen op een weigering, zullen we hier niet uitweiden.
Tegen ambtelijke argwaan in ging Frits Lugt zijn weg, zoals hij dat altijd had gedaan. Zijn keuze viel uiteindelijk op het Hôtel Turgot, uit circa 1740, op nummer 121 van de rue de Lille, met ervoor - aan de straatkant - een laat-19e-eeuws gebouw met etagewoningen, die in de periode van de aankoop nog voor een groot deel bewoond waren. Lugt zag immers vooruit en wilde meteen de nodige infrastructuur voorzien voor de groei van zijn collectie en alles wat hij daarrond voorzag: het aantrekken van onderzoekers en het onderdak bieden aan kunsthistorici en studerenden, die langere tijd in Parijs wilden verblijven. Het is precies zijn grote verdienste dat met dit instrument zijn opvolgers en hun respectieve medewerkers hierop een hele reeks andere activiteiten konden enten. Langs wegen van geleidelijkheid is tot op onze dagen een volwaardig cultureel centrum gegroeid.
| |
De Gorter: een beslissende inbreng
Een belangrijk aandeel in de aanloopperiode en de daarop volgende jaren had verder de heer Sadi de Gorter.
Sinds 1956 was hij, als Culturele Raad bij de Nederlandse Ambassade, lid van de Raad van Bestuur, waar hij de functie van ondervoorzitter had. Hij werd bij de opening van het Institut Néerlandais, één jaar later, ook de directeur ervan. De structuur van de Raad kreeg trouwens in die tijd
| |
| |
vorm: aanvankelijk zes leden onder voorzitterschap van de heren F. Lugt en vervolgens G. Wiarda, en sinds de laatste tien jaar acht leden onder voorzitterschap van de Nederlandse Ambassadeur. Hiervan vertegenwoordigen vier leden de Stichting Custodia, terwijl de overige drie leden vertegenwoordigers zijn van Buitenlandse Zaken, Onderwijs & Wetenschappen en het Ministerie van WVC.
De keuze van De Gorter bleek een gelukkige greep te zijn: Nederlander, maar Frans van opvoeding, knap journalist en public-relations-man, zelf ook dichter - in het Frans dan wel - en met een ruime culturele oriëntatie. Hij was het die - in samenwerking met Lugt - de verzameling van Custodia grotere bekendheid gaf door het organiseren van een niet-aflatende reeks tentoonstellingen, verrijkt - naargelang van het gekozen onderwerp - met stukken uit andere collecties en musea.
Lugt en de Gorter brachten ook een grote variatie onderwerpen naar de rue de Lille en lieten de tentoonstellingen reizen: zo kregen in 1962 Parijs, Rotterdam en Haarlem Italiaanse tekeningen uit Nederlandse verzamelingen, in 1964 Parijs en Amsterdam Franse tekeningen uit Nederlandse verzamelingen en in 1968-69 Brussel, Rotterdam, Bern en Parijs de Nederlandse landschapstekeningen uit de verzameling Lugt te zien. Een topper was in 1970 de tentoonstelling van Saenredam, een toen in Frankrijk nog onbekend schilder.
Dit laatste - een ware krachttoer - werd mogelijk gemaakt dank zij de financiële hulp van de in 1967 gestichte ‘Société des amis de l'Institut Néerlandais’, een ‘geschenk’ aan de heer en mevrouw Lugt n.a.v. het tien-jarig bestaan van het instituut.
Lugt en De Gorter waren karakterieel totaal verschillende mensen, maar ze vonden elkaar telkens weer, vaak na hevige discussies, op een gemeenschappelijk terrein. Hun samenwerking duurde 14 jaar en eindigde met de dood van Lugt in 1970.
De Gorter bracht ook eigentijdse kunstenaars binnen in het I.N.: sinds 1962 krijgen Nederlanders een kans om in een daartoe geschikt gemaakte ruimte zich aan het Parijse publiek bekend te maken. Hiervan profiteerden uiteraard ook de in Parijs werkende groep Nederlandse kunstenaars. Bij de viering in 1972 van 15 jaar I.N. vermeldt de herdenkingsbrochure het aantal van 110 georganiseerde tentoonstellingen; samen met de 203 concerten en 270 voordrachten, een mooie ‘palmares’.
Sadi de Gorter bleef directeur tot in 1977, waarbij hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt.
Frits Lugt (1884-1970)
FRITS LUGT, EEN RIJK GEVULD LEVEN
Frederik Johannes Lugt werd als zoon van een ingenieur op 4 mei 1884 te Amsterdam geboren. Na zijn middelbare schoolopleiding ging hij bij het veilinghuis van Frederik Muller in Amsterdam werken (1901-1915). Hij wijdde zich hoofdzakelijk aan de studie van oude prenten en tekeningen en schreef vanaf 1901 buiten de veilingcatalogi ook de inleidingen bij de door hem georganiseerde tentoonstellingen (Van Goyen, 1903 en Jongkind, 1904). Lugt koos hierbij bewust voor het autodidact-zijn en keerde zich zelfs in vrij scherpe bewoordingen tegen de gebrekkige manier waarop in zijn tijd in Nederland de kunstgeschiedenis werd bedreven.
Hij trad in 1910 in het huwelijk met Johanna Klever. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, twee zonen en drie dochters. Het feit dat zijn vrouw uit een welgestelde familie afkomstig was bood Lugt de mogelijkheid zélf een kunstcollectie op te bouwen, waarbij zij een actieve medespeelster was.
Hij reisde veel in het buitenland, met name in Duitsland, Italië, Engeland en Frankrijk. Hij was van 1922 af en tot zijn dood als ‘chargé de mission’ (onbezoldigd) verbonden aan het Cabinet des Dessins van het Musée du Louvre, waar hij met het inventariseren van de tekeningen van de Noordelijke scholen werd belast. Hij stelde een tiental meesterlijke catalogi samen, die nu nog als basisreferentiewerken fungeren en publiceerde een groot aantal artikels o.m. over Rembrandt, Rubens, Bruegel in Italië en over de Italiaanse kunstwerken in Noord-Europa, voornamelijk in Nederland. Hij kreeg ook bekendheid om zijn bijzondere intuïtie in het toeschrijven van kunstwerken.
Vlak vóór de oorlog woonde het echtpaar Lugt-Klever in Den Haag, met talrijke verblijfperiodes in Parijs. De oorlogsjaren brachten ze door in de Verenigde Staten, met name in Oberlin (Ohio).
In 1947 stichtte Lugt in Basel de ‘Fondation Custodia’, met het doel zijn uitgebreide collectie bijeen te houden. Zijn definitieve vestiging in de Franse hoofdstad, in 1953, betekende meteen de aanloop tot het Institut Néerlandais. Hij speelde ook een belangrijke rol bij het oprichten van het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut te Florence, in oktober 1955.
Tot tweemaal toe weigerde hij een eredoctoraat. Wel aanvaardde hij de Gouden Erepenning van de Rijksuniversiteit van Utrecht (slechts tweemaal uitgereikt; de andere aan Koningin Wilhelmina).
Lugt overleed op 15 juli 1970, één jaar na zijn vrouw, tot op het laatst actief als verzamelaar, kunsthistoricus en mecenas.
| |
| |
| |
Een stap in de uitbouw
Na zijn aftreden volgde de heer J.C. van Praag hem op in de functie van directeur. Hij bleef circa vier jaar op die post en bracht een aantal innovaties op gang, die een stap naar een ruimere activiteitenscala waren. Zo werd werk gemaakt van de uitstraling van het Instituut over heel Frankrijk, een moeilijk punt (dat overigens nog steeds aan de orde is), en kreeg de bibliotheek een ruimere huisvesting op de tweede verdieping. Een aantal opmerkelijke tentoonstellingen werd onder zijn directeurschap gehouden, waarbij het aan bod laten komen van jongere stromingen in de plastische kunsten opvallend is geweest. Van Praag voerde ook indringende gesprekken met de Franse overheid over het optreden van Nederlandse cultuur in Frans-Vlaanderen in de tijd dat daar ook (Vlaamse) plannen waren voor een huis in Rijsel. Doordat tussen de Nederlandse Ambassadeur en de heer Van Praag, wiens functie van directeur van het Instituut samenging met die van hoofd afdeling culturele zaken van de Ambassade (hetgeen nog steeds het geval is), meningsverschillen ontstonden over die dubbele functie-uitoefening, werd voortzetting van zijn directeurschap niet langer mogelijk. Zijn grote ervaring met de internationale culturele uitwisseling heeft hij daarna enkele jaren als secretaris van de Nederlandse nationale Unesco-commissie vorm kunnen geven. Het interim werd vervuld door Mevr. A. Meijer, adjunct-directrice, die sinds de oprichting aan het I.N. verbonden is.
| |
Nieuwe formulering van beleid
De komst van de heer Strasser als nieuwe directeur, in mei 1982, was een gelegenheid om tot een reflectie te komen over de taken van het Instituut. Het Bestuur vroeg hem in okober 1982 een nota op te stellen met een aantal suggesties en voorstellen voor een toekomstig beleid. Over deze ‘beleidsnota 1983’, de geleidelijke uitwerking ervan en vele andere onderwerpen die daarbij komen kijken, hadden we een gesprek met George Strasser. De directeur wenst vooraf te benadrukken dat Nederland geen algemeen geldend beleidsconcept heeft met betrekking tot de buitenlandse instituten. Voor het Institut Néerlandais geldt nog steeds de doelstelling die vastgelegd is in haar statuten (een Stichting naar Frans recht), met name de toenadering tussen Frankrijk en Nederland bevorderen op de diverse gebieden van de cultuur. De toepassing van dit streven heeft een alsmaar ruimere interpretatie gekregen.
‘Het Institut Néerlandais wil gaandeweg voor meer mensen iets gaan betekenen’, aldus Strasser, ‘de activiteiten werden verbreed en dit gebeurt niet ten koste van iets anders’. Hier komt natuurlijk het financiële aspect bij kijken, maar zegt hij ons: ‘Sommige dingen kosten niets, andere financieren zichzelf of er wordt een sponsor voor gevonden’.
Het Colloquium dat medio oktober j.l. gehouden werd over de parallellen tussen de Franse en de Bataafse revolutie b.v. kostte heel weinig. Er werden hiermee heel wat contacten gelegd, een netwerk is uitgebouwd via de vakbroeders-historici: de publikaties, o.m. de ‘Annales de la Révolution française’, doen de rest.
Strasser hamert er herhaaldelijk op dat het eerste criterium voor de I.N.-activiteiten de
Institut Néerlandais: 19e-eeuwse gevel in de Rue de Lille
| |
| |
kwaliteit is; in Parijs dient er een echte impact te zijn, het moet iets voorstellen. Dit is belangrijk om te weten voor de mensen en de groepen die zich in deze stad willen komen presenteren.
‘De activiteiten zijn niet alleen een doel op zich, ze zijn ook een middel: contacten leggen, een netwerk opbouwen, publikaties uitlokken’, aldus Strasser. ‘We hoeven de échte vruchten van onze activiteiten niet te kennen. De Nederlanders willen graag kosten-baten-analyses zien’. Strasser vindt dat dit vaak niet mogelijk is: ‘De kosten kennen we, maar de baten kennen we slechts gedeeltelijk. Zij zijn - in ons geval - groter dan we vermoeden, ze zijn meer dan de pure output. De economische invalshoek is té beperkt, dit is verkeerd! We mogen ons niet laten vangen in een verkeerde logica, in een puur mechanicistische benadering. De mensen die dat doen werken cultuurverarmend. Cijfermatige criteria zijn goed voor verkoop van laat ons zeggen benzine, maar ze zijn niet zonder meer op cultuur over te brengen’. De directeur illustreert dit met de lessen Nederlands die in dit huis gegeven worden (‘die betalen zich zelf’) en met de zeer lage kosten van het genoemde colloquium en de (verwachte) positieve gevolgen ervan.
| |
Brede gamma activiteiten
Met de heer Strasser doorlopen we vervolgens een aantal activiteiten van zijn instituut. In de lijn van de stichting van Lugt en van diens wilsbeschikkingen blijven de activiteiten op kunstzinnig terrein dominant. De reputatie van het Institut Néerlandais is voor het grootste deel hierop gebaseerd en het is ook de bedoeling dit kapitaal aan deskundigheid, contacten, traditie en reputatie te behouden en waar mogelijk te vergroten. Er is al een aantal jaren aandacht voor moderne kunst, maar geleidelijk aan wordt daar lijn in gebracht. Er is nu een programma op komst waarbij ieder jaar een museum zichzelf presenteert met zijn eigentijdse kunst, maar dit in samenwerking met het I.N. voor het opstellen van het programma, de spreiding van de deelaspecten en de keuze van objecten ‘die het goed doen’. Er wordt dit jaar begonnen met het Stedelijk Museum van Amsterdam. Of er samenwerking is met de galerijen? Een paar maar, want het is een heel aparte wereld, nogal onoverzichtelijk!
Voor oude kunst is er een ware opleving te constateren. Ook wordt de Stichting Custodia om advies gevraagd bij het toeschrijven en ingeschakeld bij het inventariseren van 16e-17e-eeuwse kunst uit de Nederlanden in Franse verzamelingen. Dit was bij voorbeeld het geval met de verzameling van het museum te Quimper, waar de huidige directeur van de Stichting Custodia, de heer Carlos van Hasselt en de conservator mevr. M. van Berge-Gerbaud geruime tijd op gewerkt hebben. In overleg met de Franse Musées Nationaux en het Gemeentebestuur van de Bretonse stad werd besloten tot een presentatie in Parijs van niet minder dan 70 doeken, na hun herstelling, schoonmaak en opnieuw inlijsten en dit gebeurde in... het Institut néerlandais zelf, verleden jaar in maart. Nu zijn andere provinciale musea jaloers op Quimper en ‘ze staan nu op de stoep’, zegt Strasser fier.
In de beleidsnota '83 staat ook dat het Instituut er naar dient te streven ‘bepaalde elementen van cultuur in de breedste zin van het woord, die tot nu toe maar weinig aan bod zijn gekomen, in het activiteitenpakket te gaan opnemen’, met name elementen die liggen op het terrein van het onderwijs en de wetenschappen. Er is de laatste jaren al heel wat gebeurd op dit vlak: voordrachten over geneeskundige onderwerpen, over ontdekkingsreizen in de Gouden Eeuw, een colloquium over de rol van de vakbonden in resp. Frankrijk en Nederland, over het beroepsonderwijs in beide landen, - en noem maar op. Er zijn zelfs tentoonstellingen over (Nederlandse!) mode en dito défilés.
De lessen Nederlands kregen een nieuwe structuur (zie verder) en op literair gebied zijn er nu geregeld optredens van schrijvers. Volgens de directeur wordt hier nog naar de juiste formule gezocht: een programma van jaren geleden, waar reeksen schrijvers in het Nederlands optraden, lokte alleen maar Nederlanders en Vlamingen, die in Parijs wonen, plus wat studenten Nederlands uit de plaatselijke universiteiten. Nu treden schrijvers op als het kan in het Frans en in verband met de publikatie van een vertaling van één van hun werken in die taal. Op dit vlak wordt samengewerkt met de afdeling Nederlands van de Universiteit Parijs IV en - waar daar aanleiding toe is - met de uitgeverij van het vertaalde boek.
Sinds dit seizoen loopt ook een vertaalatelier onder de leiding van huidige topvertaler Nederlands-Frans Philippe Noble, die hiermee een echte ‘school’ aan het vormen is. Er zijn 20 deelnemers en Strasser vindt dit ‘té goed lopen’, want het aspect ‘werken-in-kleine-groep’ lijdt eron-
Het Hôtel Turgot, waar de Stichting Custodia is gehuisvest, bevindt zich op de binnenkoer.
| |
| |
der. Het wijst hoe dan ook op een kleine hausse in het (mogelijke) aanbod van Nederlandse literatuur-in-vertaling in Frankrijk. Uit deze groep zullen in de toekomst producerende vertalers moeten voortkomen; Noble kan het namelijk alléén niet meer aan!
| |
Noord en zuid samen?
Of er samenwerking is met de Belgische Ambassade, met Nederland én België, is de volgende vraag die we aan George Stasser stellen.
Een aanbod tot samenwerking om gezamenlijk de buitenschoolse lessen Nederlands te organiseren, is niet positief beantwoord. ‘De Vlamingen zijn weigerachtig’, zo stelt Strasser vast. Voorts blijkt dat ze hun cursussen, die in de Stichting Biermans-Lapôtre worden gegeven, gratis willen houden; op het I.N. wordt hiervoor betaald. ‘Het I.N. staat voor samenwerking open’, zo bevestigt ons de directeur, ‘maar wat kan dit precies inhouden? Tot nu toe is de discussie niet op gang gekomen, ook van Nederlandse zijde niet’. Voor Strasser is de scheiding Noord-Zuid, vanuit Parijs gezien, in vele opzichten minder zinvol. Hij verwijst hierbij naar wat het Instituut, in samenhang met Custodia, al doet voor de oude Nederlandse kunst en naar een poëzieprogramma dat eventueel gezamenlijk gebracht had kunnen worden. ‘De mensen die het beleid voeren moeten erover nadenken, ook de publieke opinie moet dit doen en tot een standpunt komen. Tot nu toe is daar eigenlijk nog geen discussie over, ja, in kleinere kring natuurlijk: het ANV, “Ons Erfdeel”, enz. We moeten proberen Noord en Zuid te laten samenwerken op basis van een goede vraagstelling: wat kunnen we samen en wat kunnen we doen? Dit moeten we naar voren kunnen brengen en van daaruit dienen we een programma op te stellen’. Strasser betreurt dat de Nederlanders zich daar te gemakkelijk van af maken, ‘er is te weinig diepgang in de reflexie’. ‘We moeten erover blijven nadenken en praten’, zo is zijn besluit over dit onderwerp.
| |
Spreiding
Of het Instituut tot een spreiding van haar activiteiten over heel Frankrijk kan komen, is onze volgende vraag aan de directeur. Hij verwijst hiervoor eens te meer naar de beleidsnota 1983: ja, die is voorzien, maar helemaal geslaagd is dit nog niet. Om te beginnen is Frankrijk een zeer centralistisch land en het I.N. is eigenlijk in eerste instantie een instituut voor de Parijse regio. Spreiding is dus iets dat niet in een handomdraai gerealiseerd kan worden. Het I.N. kan ervoor zorgen dat activiteiten, die zich daartoe lenen, ook naar provincieplaatsen worden gebracht: de Mattheus-Passie, die door een Nederlands ensemble gere-
WAT IS ER ZOAL TE DOEN IN HET INSTITUT NEERLANDAIS?
Voor zo'n informatie kan men terecht bij een overzichtelijk opgemaakte folder die het Institut néerlandais om de drie maanden uitgeeft en ruim verspreidt. De ‘Printemps 88’-uitgave presenteert de activiteiten van de maanden april t.e.m. juni:
De Stichting Custodia komt eens te meer uit met pareltjes uit haar collectie, ditmaal Bolognese en Lombardische tekeningen (tot 5 juni).
In de afdeling hedendaagse kunst noteren we een alomvattende presentatie van werk van Joost Swarte (tot 11 mei), daarna komt Marien Schouten met recent werk (20 mei-19 juni). Als laatste van het lopende seizoen (nog tot 30 juni) veranderen Paul Panhuysen en Johan Goethart de ruimte in een muziekinstrument, een ‘installation à cordes longues’. Tijdens de opstelling speelt de muziekinstallatie mechanisch, maar er zijn ook 2 live-concerten voorzien met de artiesten zelf. Elders, in de galerij Donguy, is er een soortgelijke installatie.
Er zijn ook nog twee films om het seizoen te besluiten: De Wisselwachter (27 april) en Terug naar Oegstgeest (18 mei), telkens in de perron Alexandre III van het Grand Palais.
Voor muziek dient het IN-publiek tweemaal buitenshuis te gaan: in het Café de la Danse komen op 11 en 12 april Teo Joling en Lucia Meeuwsen met muziek en arrangementen van Guus Janssen en op 3 juni is er in het Théâtre Dunois een optreden van het Ben van den Dungen-Jarmo Hoogendijk Kwintet met hard-bop-jazz. Tenslotte wordt op 15 en 19 juni harp gespeeld in samenklank met de hierboven vermelde snareninstallatie, in het I.N. zelf. Hierbij wordt samengewerkt met de radiozender France-Culture.
In het Maison des Ecrivains zijn er op 19 en 20 april 2 avonden met schrijvers uit Nederland en Vlaanderen: eerst een ontmoeting met Franse critici, die van gedachten wisselen met J. Bernlef, Hugo Claus, Hella Haasse, Ivo Michiels en Cees Nooteboom; vervolgens een gesprek van laatstgenoemde en Bernlef met hun vertaler Philippe Noble, naar aanleiding van de publikatie van werk van hen bij resp. Calmann-Lévy en Actes Sud. Dit heeft plaats in het kader van de ‘8e Salon du Livre’ (14-20 april) en m.m.v. het Centre Nationale des Lettres.
Op literair vlak nog dit: Nederlandse dichters zullen optreden in het poëzie-festival Polyphonix 13, op diverse plaatsen in de stad, van 27 mei tot 3 juni.
En nog een buitenbeentje: op 18 juni, van 14 tot 19 uur, ruimt het I.N. zijn oude catalogi en affiches op, ‘à des prix sensationnels’, zo weet men ons te verzekeren. Voor liefhebbers: een niet te missen gelegenheid!
Signaleren we nog dat de lente-folder vier kaften afdrukt van in het Frans vertaald literair werk: van Hugo Claus en Ivo Michiels, van Harry Mulisch en Cees Nooteboom, een volmaakt Noord-Zuid-evenwicht!
Wie voor zaken of hoe-dan-ook geregeld naar Parijs gaat, mag niet nalaten eens een activiteit in het Institut Néerlandais mee te pikken. Informatie kunt u krijgen op tel. 47 05 85 99 of door de folder op te vragen. Het instituut is het best te bereiken per metrolijn 12, station ‘Chambre des Députés’ (uitgang ‘Rue de Lille’).
| |
| |
geld in de Sint-Clothilde-basiliek gegeven wordt, kan b.v. op de terugweg ook in Rijsel worden gebracht.
Om dit te bereiken is een soepel samenspel met de culturele afdeling van de Ambassade noodzakelijk, het moet namelijk onder hun vleugels gebeuren. Dit levert eigenlijk geen moeilijkheden op, gelet op de dubbelfunctie van de directeur, die dus ook Culturele Raad is. Naar goede oplossingen wordt nog gezocht, maar voor de toekomst zouden de twee delen, instituut én culturele afdeling, als één eenheid moeten kunnen functioneren. Een en ander houdt ook verband met de jaarlijkse planning van de culturele activiteiten van het Frans-Nederlands cultureel verdrag.
Inmiddels is het I.N. een referentiepunt geworden voor activiteiten op het gebied van de neerlandistiek in Frankrijk. Om het andere jaar is er een samenkomst van docenten en lesgevers, zowel op universitair vlak als op dat van het middelbaar onderwijs en de buitenschoolse cursussen, beurtelings met steun van de Belgische en de Nederlandse Ambassade en gefinancierd door de Nederlandse Taalunie. Verleden jaar had die plaats op 14 november, in het I.N. dus.
Directeur G. Strasser, al zes jaar aan het roer van het ‘Institut Néerlandais’
| |
Frans-Vlaanderen
En wat met Frans-Vlaanderen? Wat kan het I.N. doen? Dit is een vraag die velen, in Vlaanderen met name, nauw aan het hart ligt.
Directeur Strasser vraagt zich af wat men eigenlijk vanuit Parijs kan doen en of het niet efficiënter is te werken met contacten vanuit (Belgisch) Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Toch ziet hij een paar openingen: de leraren Nederlands van de buitenschoolse cursussen in Frans-Vlaanderen worden vanaf 1987 voor het eerst ook uitgenodigd op de daarnet vermelde tweejaarlijkse bijeenkomst (‘daar sta ik volledig achter’, zo bevestigt hij met klem); er was een tentoonstelling van Delfts blauw uit het museum van Sint-Omaars, samengesteld door specialisten van het Rijksmuseum te Amsterdam.
Voorts staat Strasser in beginsel open voor méér: ‘Wij willen graag concrete voorstellen afwachten en daar - waar mogelijk - op ingaan’.
| |
Lessen Nederlands
Het geven van lessen Nederlands behoort sinds jaar en dag tot de activiteiten van het Instituut. Die werden eerst op basis van een privé-initiatief gegeven. Sinds september 1984 zijn ze in de lopende activiteiten van het instituut opgenomen. Twee formules zitten in het aangeboden pakket: niet-intensieve, half-intensieve cursussen in groepsverband, op drie niveaus, één of tweemaal per week, op semesterbasis, verder een mogelijkheid individuele cursussen te volgen op alle niveaus, op af te spreken basis. Er is ook een mogelijkheid aan permanente vorming te doen. Voor alle formules wordt lesgeld gevraagd, schommelend tussen 850 FF en 4000 FF (individueel leren) per semester, naar gelang van de gekozen formule. Op 15 februari j.l. is een begin gemaakt met het tweede semester van het lopende lesjaar.
Wat brengt Fransen - en Parijzenaars dan nog voor het merendeel - ertoe Nederlands te leren? Bram Buijze, adjunct voor taal en cultuur van het Instituut, probeert daar een overzicht van te geven: 60% volgt het om persoonlijke redenen, en dat kunnen sentimentele redenen zijn, maar ook zakelijke. Er zijn ook altijd studenten bij, die Nederlands volgen aan één van de vier universiteiten in en rond Parijs waar dat gegeven wordt en die daarmee hun taalvaardigheid willen verbeteren; voorts een groepje middelbare scholieren die voor hun ‘bac’ Nederlands als vreemde taal hebben gekozen en dat niet op hun lyceum kunnen volgen (daar is er maar één in Parijs, Stéphane Mallarmé namelijk). Ten slotte is er altijd belangstelling van een aantal conservatoren van het Louvre dat met kunst uit de Nederlanden te maken heeft en beroepshalve Nederlands op zijn minst passief onder de knie moet hebben. Er zijn drie lesgevers en de gebruikte cursus is ‘Levend Nederlands’ (de z.g. Cambridge-methode) die na lichte aanpassingen, nog de meest bruikbare is gebleken. De lesgevers zorgen ervoor dat, op basis van goede onderlinge afspraken, de leerlingen gemakkelijk van de ene groep naar de andere kunnen overstappen. Wekelijks komen er 100 à 150 leerlingen over de vloer. Terloops: om een totaal Parijs beeld van Nederlands-lerenden in buitenschoolse cursussen te krijgen, moeten we daar ook de 40 à 50 leerlingen van de Belgische Fondation Biermans-Lapôtre bij voegen; ook op de vier Parijse universiteiten met een docentschap Nederlands zijn vrije studenten ingeschreven.
| |
Rijk boekenbezit
Een van de onderdelen van het I.N., dat een behoorlijke aantrekkingskracht blijkt te hebben, is de bibliotheek. De grondslag ervan is opnieuw te zoeken bij de stichter van het instituut, Frits Lugt. Hij bezat bij de oprichting in 1953 al een groot aantal boeken, waaronder 5.000 oude drukken, hoofdzakelijk uit de Nederlanden, en bibliofiele uitgaven van Franse schrijvers die in Nederland gedrukt zijn. Die zijn apart opgeborgen bij de Stichting Custodia, waar ze op aanvraag geraadpleegd kunnen worden. Het grootste deel gaat over kunst in de Nederlanden, zowel Zuid als Noord.
Inmiddels heeft het fonds zich gediversifieerd, met name naar de letterkunde toe en naar kennis van Nederland over het algemeen. Op het gebied van de literatuur komt heel wat uit Vlaanderen, onder de vorm van schenking. De administratie voor Kunst en Toerisme van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap staat hiervoor in. Voor kunstboeken blijkt dit schenkingen-systeem niet van toepassing te zijn. Het budget voor de bibliotheek moet evenwel voor literaire produkties uit Nederland zélf
| |
| |
instaan en dient daarenboven te zorgen voor het op peil houden van de sector kunst, in de lijn van het opzet van de stichter. Voor dit onderdeel wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden: ‘dit ware onwetenschappelijk’, zo werd ons daarbij meegedeeld. Het Franse publiek komt op dit gebied zeker ruim aan zijn trekken en ook voor de literatuur is deze bibliotheek een substantiële steun voor de vier leerstoelen Nederlands van de Parijse regio. Ook een aantal tijdschriften staan ter beschikking van de lezers.
Er is een catalogusruil met andere instanties, maar die werkt nog niet ten volle. De bibliothecaris, Mevrouw A. van Leeuwen, probeert daar wat meer beweging in te krijgen. Ze is al met al trots op haar bibliotheek, die zich een goede plaats heeft verworven in de gespecialiseerde documentatie-centra in Parijs.
| |
Financiering
De begroting van het I.N. is van de zijde van de Nederlandse staat 1,6 miljoen gulden per jaar, exclusief de wedde van de directeur en de huur; dit bedrag is sinds jaren ongewijzigd gebleven. Drie ministeries staan hiervoor in: WVC, BZ en O&W. De huur van het gebouw wordt door Buitenlandse Zaken in Den Haag rechtstreeks aan de eigenaresse, de Stichting Custodia, betaald; die bedraagt momenteel 400.000 gulden per jaar.
Nieuw - sinds begin 1987 - is de bijdrage van een club sponsors, de ‘Cercle d'Amis de la Culture Néerlandaise’, een 11 leden tellende groepering van filialen van Nederlandse bedrijven in Frankrijk, die door donaties een aantal Nederlandse culturele activiteiten in heel Frankrijk mogelijk maken. Zij stellen ieder periodiek een vast sponsorbedrag ter beschikking. Ze worden hiervoor per activiteit vermeld en kunnen opgeven welke activiteiten ze gesponsord wensen te zien.
De Nederlandse ambassadeur in Parijs, M. Vegelin van Claerbergen, zette zich in het bijzonder in om tot dit resultaat te komen. In de gang van het instituut prijkt sinds één jaar een koperen gedenkplaat waarop de bedrijven vermeld staan die dit royaal gebaar hebben gesteld. Dit signaal naar Den Haag toe kwam onverzwakt over: een hangende dreiging om de geldbuidel voor het I.N. te sluiten - ‘te duur’ - dreef prompt weg.
Een laatste bron van inkomsten bestaat erin prestaties betalend te maken: zo wordt nu betaald voor lessen Nederlands, worden kamers verhuurd aan Nederlanders die voor wetenschappelijke doeleinden in Parijs verblijven, is er een entreegeld voor bepaalde activiteiten en ook de verkoop van catalogi brengt geld op. Hieruit vloeit circa 1,4 miljoen FF per jaar aan eigen inkomsten voort. Niet zonder een vleugje fierheid merkt Strasser op dat er nu meer gedaan wordt met hetzelfde basisbedrag aan overheidsgeld, zonder dat dit ten koste van iets anders hoeft te gaan.
| |
Behuizing
Het gebouw waar het I.N. in is gehuisvest, heeft onmiskenbaar zijn charmes, die van een oude Parijse etagewoning met name (en dan hebben we het nog niet over het meer naar achteren gelegen Hotel Turgot van de Fondation Custodia, dat op afspraak en op gezette tijden toegankelijk is): een ouderwetse opengewerkte lift, een stevig parket uit-grootmoeders-tijd of krakende planken vloeren onder hoge plafonds, smalle toegangen tot toiletruimte en sous-terrain. Die is nu geschikt gemaakt voor tentoonstellingen van - doorgaans - moderne kunst en heeft ook een bescheiden cafetaria-ruimte. Op de eerste verdieping is er op gezette tijden ruimte voor grotere tentoonstellingen, o.a. uit de collectie Lugt. Voor manifestaties met meer armslag dient naar buiten uitgeweken te worden. Dit geldt ook voor de filmvoorstellingen, die in de regel nu in de ‘Grand Palais’, zijdelings van de Champs Elysées, worden gehouden. Colloquia en studiedagen daarentegen vinden in het Instituut plaats. Hetzelfde geldt voor het merendeel van de verschillende concerten en andere muzikale activiteiten.
De wil van de schenker is uit dit alles nog duidelijk af te lezen, maar houdt tevens beperkingen in. Zonder de inspirerende kracht van Frits Lugt en diens doorzettingsvermogen zou er vermoedelijk helemaal niets geweest zijn, dat vooral moeten we ons goed voor ogen houden.
| |
Nog meer invloed?
Het I.N. geeft onmiskenbaar de indruk een gonzende bijenkorf te zijn. Een blik op de lopende driemaandelijkse folder is daar een goede weergave van (zie kadertje). Een bezoek ter plekke op gezette tijden (en liefst op uiteenlopende dagen) is een nóg betere graadmeter, omdat men dan ook de sfeer kan ervaren! De uitwerking van vele punten uit de beleidsopties van 1983 die nog in de aanloopfase zijn én een grotere financiële armslag - door o.m. sponsoring - kunnen de invloed van het Instituut nog in ruime mate doen toenemen.
Die zou zich nog meer gespreid over Frankrijk kunnen laten gevoelen en, als er een keuze is in de prioriteiten, mag hierbij het ‘Noorden’ niet uit het oog worden verloren. Vlaanderen is er aanwezig dank zij de letterkunde en de oude kunst, twee onaangevochten gemeenschappelijke gebieden. Misschien kan - stapsgewijze - via een pragmatische aanpak de deur wat wijder open gaan staan. Dit kan het aanbod alleen maar verrijken en het gastland een indringender beeld geven van zijn onmiddellijke buren aan de Noordzee.
Frits PITTERY
|
|